Nathalie is een correspondente voor een nieuwsomroep. Samen met haar team (John, (de cameraman), Thomas (de Geluidsman) en Lillan (zij regelt de vluchten en de boekingen van de hotels.) gaan ze naar Parijs om daar een item te maken over de burgeroorlog die in de hoofdstad van Frankrijk gaande is.

Vlak voor het slapen gaan hoorde ik vanuit de kamer naast mij een weerzinwekkend gegil. Ik verstijfde. Gespannen luisterde ik of er nog meer geluid kwam. Toen dat niet zo was besloot ik te gaan kijken of alles in orde was. Om niemand wakker te maken, sloop ik voorzichtig over de gang. De deur gaf krakend mee. Binnen in het appartement was het donker. Met mijn handen gleed ik over de muur om een lichtknopje te vinden. Ik schrok me wezenloos. Voor me stond een jonge man, in het zwart gekleed. Ook zijn haren waren zwart, bijna net zo zwart als zijn kleding. Zijn intens blauwe ogen staarden mij indringend aan.

'Hallo, jongedame,' fluisterde hij, nauwelijks hoorbaar. Zijn lippen krulden zich tot een glimlach.

'Bent u van het hotel? Is alle goed met John? Ik hoorde net een gil en ik wist niet wat ik moest doen… Maar ik besloot toch om even te gaan kijken, voor alle zekerheid.' Ik keek hem fronsend aan.

Hij zweeg.

'Mag ik er langs, dan kan ik..' ongeduldig maakte ik aanstalten om hem te passeren, maar hij hield me tegen.

'Maakt u zich maar geen zorgen. Het enige wat deze meneer nodig heeft is rust. Hij is zeer vermoeid geraakt door de reis hier naar toe –zo heeft hij mij verteld- en heeft momenteel ook niet de behoefte om andere mensen te spreken of te zien.'

Ze kende John nauwelijks, maar wat ze wel kon van John was dat hij dan, maar dan ook nooit vermoeid was na een reis. Hier klopte iets niet.

'Ik hoorde duidelijk een gil en ik wil graag weten wat hier aan de hand is.'

'U heeft geen enkel gegil gehoord.' Zijn pupillen werden klein en zijn mondhoeken waren plots vertrokken tot een lijnrechte streep.

Ik knipperde met mijn ogen. Verbaasd keek ik om mij heen. Een koel briesje wind streek langs mijn wangen, vanaf de open deur achter mij.

'John? John? Ben je daar?'

Geen antwoord. Voorzichtig sloop ik verder de hotelkamer in, naar waar het bed behoorde staan, standaard, zoals in alle hotelkamers. Ik deinsde achteruit.

John staarde mij met angstige, opengesperde ogen aan. En in het doffe licht van de lamp die op het nachtkastje stond, zag hij er nog angstaanjagender eruit. Bloedsporen waren besmeurd over zijn hele gezicht, in het licht donkerrood gekleurd.

'Nathalie? Oh Nathalie, ik dacht net even.. Het was zo eng, zo afgrijselijk. Ik werd ineens aangevallen… door een woest beest, zo leek het wel. ' Hij rilde.

Ik stond daar maar. Het duurde even voordat ik in actie kon komen. 'John, wat moet ik doen? Moet ik hulp halen?'

'NEE! Nee, nee..ze mogen het niet weten.. Niet weten..' Panisch begon hij naar lucht te happen.

'Wacht even. Ik ben zo terug.' Haastig snelde ik me naar het kleine keukentje wat door een deur bereikbaar was naar de woonkamer van het appartement, tegen de muur die het bed en de woonkamer van elkaar scheidde. Snel opende ik alle keukenkastjes, pakte uit een daarvan een theedoek en maakte deze nat onder de kraan. Voordat ik het vertrek weer binnenstapte, sprak ik:

'John, ik ben het, Nathalie.'

Hij zuchtte diep, en was blijkbaar opgelucht. Terwijl ik zijn gezicht nat depte, begon hij op fluistertoon:

'Wil je deze nacht alsjeblieft bij mij blijven? Wil je dat doen voor mij? Dan kun je mij waarschuwen zodat…' Ik stopte met deppen.

'Nou..' antwoordde ik aarzelend.

'IK WIL NIET DOOD!'

Ik liet de theedoek van schrik vallen.

'O god, John, rustig, je maakt iedereen wakker!'

Snel knielde ik naast zijn bed neer en aaide hem over zijn arm, wat hevig schokte. Hij huilde.

'Sst. Ik blijf bij je. Rustig nu maar.' Voorzichtig stond ik op om naar de kledingkast te lopen die tegen de muur stond. Snel trok ik een van de witte badjassen aan. Haastig liep ik naar de andere zijkant van het bed: op een ouderwetse stoel nam ik ongemakkelijk plaats.

Nog hevig geschokt zag ik dat John mij aan keek. Ik knikte. Hij leunde naar voren om de lamp uit te doen.

Het werd aarde donker: de enige verlichting kwam van buiten, van de maan die een baan van licht doorliet tussen twee slordig gesloten gordijnen. Terwijl ik voor mij uitstaarde stokte mijn adem. Achter het baan van licht zag ik in een flits een wazige beweging.

Mijn vingers boorden zich in het hout van de stoel. De schim stapte behoedzaam op mijn af, blauwe ogen boorden zich in de mijne. Op een paar centimeter afstand stond hij voor mij, stil en op mij neer kijkend. Op geheimzinnige fluistertoon sprak hij tot mij, terwijl zijn ogen de mijne maar niet los wilde laten.