Hoofdstuk 1.

Zachtjes zwiepten de takken tegen de ruit naast mijn bed. Ik werd wakker van het lichte getik. Het ergerde me. Zo kon ik niet blijven slapen. Ik gooide de dunne dekens van me af en rekte mezelf uit. Hoe laat zou het zijn? Snel wierp ik een blik door het raam heen. Vanachter mijn gebarsten ruitje zag ik hoe de gele zon langzaam tevoorschijn kwam achter de gouden graanvelden.

Dit uitzicht benam me toch altijd eventjes de adem. Zo prachtig was het gewoon. Natuurlijk had ik het welvaker gezien in mijn leven, maar toch leek iedere zonsopgang nog mooier te zijn dan de vorige. Het stond voor het begin van een nieuwe dag. Ik gniffelde geniepig.

Eigenlijk was het wel grappig op een heel duistere manier. Een nieuwe dag ja, dat was het voor mij. Maar wat betekende deze nieuwe zonsopgang voor de tributen die over een paar uur te horen kregen dat ze mee moesten doen aan de Hongerspelen? Ik vroeg me af of ik ooit nog eens op dezelfde manier naar deze zonsopgang zou kunnen kijken als ik gekozen werd. Misschien niet, misschien wel. Ach, het was een kwestie van tijd voordat ik het antwoord zou weten. Nog een paar uur en dan zouik mijn antwoord krijgen, of ik hem nu wilde of niet.

Met een nog steeds slaperig hoofd, sloop ik de trap af naar beneden. Ik probeerde het zo zachtjes mogelijk te doen, want ik wilde mijn moeder en mijn broertje niet wakker maken. Eenmaal beneden aangekomen liep ik naar ons miniscule keukentje toe dat zich links in ons kleine huisje bevond. Ik maakte het kastje boven het gammele aanrecht open, hopend dat er iets eetbaars in zat om mijn honger te stillen. Natuurlijk was het kastje leeg, wat een verassing.

Ik bleef de keuken doorzoeken totdat ik nog twee oude sneetjes brood had gevonden. Er lagen nog drie sneetjes in het kastje, maar die liet ik liggen voor mijn moeder en mijn broertje want, ik kon niet leven met het schuldgevoel dat ik hier lekker mijn honger weg at terwijl zij scheel zagen van de honger. Nee, dat kon ik niet maken, ook al had ik dat vier jaar geleden misschien wel gedaan. Maarja, toen had ik ook wel mijn eigen redenen om dat te doen.

Toen ik mijn karige ontbijt op had gegeten, liep ik naar de kast toe en pakte daar mijn werkspullen uit. Ik deed mijn riem om en nam twee sikkels uit de kast. Het mes zag er glanzend en vlijmscherp uit, omdat ik ze gisteravond nog speciaal had zitten slijpen. Ik hield er een omhoog zodat deze in de dunne zonnestraal, die door een kier van ons huis heen viel, kwam. Het mes schitterde in de zon en ik haalde er een keertje mee uit zoals ik ook altijd tijdens mijn werk deed. Een licht zwiep geluid vulde voor een paar miliseconden onze kleine woonruimte. Het was tijd om aan het werk te gaan.

Mijn moeder lag nog steeds boven in bed dus sloop ik zachtjes de trap op en ging haar kamer binnen. Vredig lag ze half onder de dekens. Haar blonde haar dat dezelfde kleur had als dat van mij lag over haar kussen gespreid. Haar benen hingen half buiten het bed zoals ze altijd deed als ze een nare droom had gehad. Ik vroeg me af wat voor een nachtmerrie ze gehad zou hebben, maar ik denk dat ik al wist wat het voor een nachtmerrie geweest zou kunnen zijn.

"Mam? Wakker worden. Het is tijd om te gaan." Ik rammelde aan de arm van mijn moeder totdat ze een oog open deed. "Is het alweer tijd Azalea?" Ik zweeg en knikte naar haar. Ze zuchtte, duwde zichzelf met haar armen overeind en keek me aan. Haar groenblauwe ogen hadden een verdrietige blik. Ze staarde me een tijdje aan en omhelsde me toen plotseling. "Ga alsjeblieft niet weg na vanmiddag...alsjeblieft..." Even borrelde er een beetje woede in me op. De woede die ik na mijn dertiende verjaardag diep in mezelf had weg gestopt. Aan de ene kant had ik de neiging om me van haar los te rukken en boos de kamer uit te stampen terwijl mijn zachte volwassen kant juist zei dat ik me even in moest houden en haar moest steunen. Maar natuurlijk had ik weer een egoïstische gedachte in mijn hoofd zitten. Wiens schuld was het ook alweer?

Ik veegde het zweet van mijn voorhoofd af en bukte me daarna weer om verder te gaan met het oogsten van het graan. Mijn handen gingen als een machine te werk. Alles leek op de automatische piloot te staan.

Mijn sikkel die geruisloos de stengels van het graan doorsneed. Mijn handen die de bosjes graan snel in een grote mand stoppen. Ik hoorde een lichte zoef toen ik het graan doorsneed. Zachtjes viel het bosje op de grond. Ik bukte me weer en raapte wat bosjes graan bij elkaar en stopte ze in mijn mand. Het was een grote rieten mand met een geblokte doek erin om ervoor te zorgen dat er geen graan uit zou vallen. Ik zuchtte nog eens en herhaalde de routine opnieuw.

De wind waaide lichtjes en blies mijn blonde haar in mijn gezicht. Eventjes moest ik lachen. Het deed me denken aan mijn broertje Crosby toen hij nog heel klein was. Als hij verdrietig was pakte ik altijd wat plukken haar voor mijn ogen en zei: Crosby, waar is Azalea? Al snel hield hij op met huilen en keek me met een klein glimlachje aan. "Azalea? Waar ben je?" zei hij dan met een kinderlijk stemmetje. Dan haalde ik mijn haren weg en kwam mijn gezicht weer te voorschijn en riep: 'kiekeboe!' Crosby begon te kirren en zo herhaalde ik het tafereel wel talloze keren, totdat hij helemaal opgevrolijkt was en weer met zijn graanpoppetjes ging spelen.

Soms verlangde ik er echt naar om terug te keren naar die tijd. De tijd waarin ik nog heerlijk met mijn broertje kon spelen. Wat was dat toch een fijne en zorgeloze tijd.

Ik ging weer verder met werken. Het moest nou eenmaal gedaan worden. Het was eentonig en hard werk, maar het hield mijn moeder en mijn broertje in leven. Ik ging even rechtop staan om te kijken of ik mijn moeder ergens zag.

ik tuurde langs de grote gele graanvelden en zag overal werkende mensen. Vanwege het oogstseizoen waren veel kinderen niet naar school gegaan en hielpen in plaats daarvan hun ouders met het oogsten van het graan.

Ik zag hoe de kleine lichaampjes zich bukten om de bosjes graan op te rapen en in een mand te doen. Sommigen hielpen hun ouders met de manden richting de stad te dragen. Ik tuurde verder en zag uiteindelijk mijn moeder in de buurt van een familie met vijf kinderen staan.

Haar mand was al bijna helemaal gevuld en nog steeds ging ze aan een stuk door met het oogsten van het graan.

Ik keek glimlachend naar haar. Ze had altijd al voor ons gezorgd. Zelfs toen onze vader er vandoor ging na de geboorte van Crosby. Daar zat ze dan. Geen man, een kind van vijf en een pasgeboren baby.

Toch ging ze ondanks het abrupte vertrek van haar man direct een inkomsten bron zoeken. Dagenlang had ze met ons de straten afgelopen, op zoek naar werk. Overal had ze het nagevraagd totdat een man ons uiteindelijk naar de hoofd vredebewaker Burgess stuurde. Ik kan me nog goed herinneren dat mijn moeder ons een groot wit marmeren gebouw binnen sleepte. Het wit marmeren gebouw dat ik na deze dag zo zou gaan haten, inclusief de vrouw die me er naar binnen had gesleept.

Binnen was een enorme hal gemaakt van wit en grijs marmer met een met een grote brede trap in het midden. In het midden van de hal stond een fontein met een beeld van de god Apollo erin. Mijn moeder loodste ons door de hal heen naar een klein gangetje waar het naar muffe oude spullen rook.

Ze klopte op een oude houten deur en stapte toen met ons de kamer binnen. Burgess zat achter een eikenhouten bureau en keek ons argwanend aan.

"Waar kan ik u mee van dienst zijn?" zei hij met een chagrijnige ondertoon in zijn stem. Mijn moeder zei waarvoor ze hier was gekomen.

Burgess hoorde haar hele verhaal aan en zei op het einde dat hij geen banen meer beschikbaar had en wuifde haar zijn kantoor uit. Toen werd de uitputting en de wanhoop mijn moeder te veel.

Ze viel op haar knieën en smeekte Burgess of hij haar een baan kon geven. Burgess keek haar nu geeneens meer aan en zei dat ze beter kon gaan in plaats van zichzelf hier belachelijk te maken. Mijn moeder begon te huilen en zette haar laatste troef in.

Ze smeekte nogmaals voor een baan en zei dat ik met een leeftijd van tien jaar mee zou doen aan de boete als ze maar een baan kreeg omdat we anders zouden verhongeren. Dit aanbod leek Burgess te interesseren. Er had nog nooit een moeder haar kind vrijwillig eerder voor de boete op gegeven.

Hij wist dat ze helemaal wanhopig moest zijn om dit te doen. Mijn moeder keek Burgess hoopvol aan, wetend dat als haar aanbod geaccepteerd werd ik eerder zou sterven dan alle kinderen in de andere districten. Burgess keek mijn moeder even zwijgend aan en nam toen haar aanbod aan.

Zo komt het dus dat ik al sinds mijn 10e mee moet doen aan de boete. Eenmaal thuis bood mijn moeder duizend maal haar excuses aan mij aan, maar ik wilde het niet horen. De hele avond heb ik naar het gammele houten plafond liggen staren. Om het half uur kwam mijn moeder huilend binnen om te zeggen hoe erg het haar speet, maar ik wilde het nog steeds niet horen. Nadat ik haar al zes keer had genegeerd, barstte ze volkomen uitgeput en helemaal hopeloos, in huilen uit. Gek genoeg deed ook dit mij niets. Op dat moment voelde ik totaal niets voor de vrouwdie zich mijn moeder noemde.

Ik voelde me verraden. Ze offerde mij nog liever op dan dat zegeen baan had. Ja, dit was hoogverraad in mijn ogen. Ik vond het een egoïstische daad op dat moment. Ik had het gevoel alsof ze niet meer van me hield. Misschien had ze wel nooit van me gehouden.

Een maand later was de beruchte Boete dag aangebroken. De hele maand had ik mijn tranen ingehouden. Ik voelde me verdoofd en gevoelloos tot deze ochtend. Alle emoties die ik had ingehouden, stroomden eruit. Nadat ik een uur lang gehuild had, wist ik dat het tijd was om te gaan. Ik liep naar het plein toe met het gevoel dat ik over een pasr dagen misschien wel niet meer zou leven.

Ik was vele malen jonger dan de andere kinderen en was zo bang dat ik bijna flauw viel. Gelukkig had ik ondanks mijn eerdere aanmelding, alweer 6 boetes overleefd. Maar morgen was het weer zover.

Boete dag. De donkerste dag in de kalender van district 9. Ineens hoorde ik de hoorn die het einde van de werktijd aankondigde. Ik raapte mijn laatste bosjes graan bij elkaar en stopte ze in de mand en legde mijn sikkel erbij, hees toen de mand op mijn rug en liep richting mijn moeder.

Toen ik bij haar aankwam had zij al haar spullen al gepakt en was klaar om te gaan. Ze keek me glimlachend aan en stak haar hand op zoals ze iedere keer deed aan het einde van de werkdag. Ik lachte terug en liep naar haar toe.

"dat was me het dagje wel weer hè?" zei ze tegen me terwijl ze met haar oude geruite zakdoek het zweet van haar gezicht afveegde. ''Ja, Crosby zal ook wel zo uit school komen.''

Mijn broertje was een van de enige kinderen uit zijn klas die tijdens de oogsttijd wel naar school ging samen met de rijkere kinderen uit de bovenlaag waarvan de ouders een winkel hadden in het centrum van de stad.

Mijn moeder had er altijd al voor gezorgd dat Crosby op school bleef. Ik was wel eerder van school gehaald, omdat mijn moeder dacht dat ik toch een kleinere kans had op een toekomst omdat ik al sinds mijn 10e mee deed aan de boete. Toen ze voor het eerst dit voorstel aan mij deed had ik de neiging om haar te slaan. Het ging net wat beter tussen ons in die tijd en toen kwam zemet dit voorstel. Ik gromde wat naar haar en stormde naar de deur, om zo ver mogelijk weg te komen van dit gruwelijke monster dat zich mijn moeder noemde.

Toen ik bij de deur aangekomen was, had ze mijn arm stevig vast gegrepen. Woest rukt ik mijn arm los en draaide me om, om haar op de meest gruwelijke manieren uit te schelden. Haar gezicht schokte me, omdat ik haar weer voor het eerst recht aankeek sinds een half jaar tijd.

Ze had ingevallen wangen en gigantische wallen onder haar ogen. Ze keek dof uit haar ogen en haar vingers waren nog magerder dan die van haar. Ze zei niets tegen me, maar haar ogen spraken boekdelen. Zou ik haar niet helpen, dan zou ze sterven.

De weegschaal in mijn hoofd begon met rekenen. Wat was verstandigerom te doen? Na mijn moeder nog even kil aangeken te hebben, had ik mijn keuze gemaakt. Ik stond op het punt om tegen haar te schreeuwen dat ze naar de hel kon lopen, omdat wij toch beter afwaren zonder haar, maar toen zag ik mijn broertje vanuit de keuken naar ons kijken. Hij bracht zijn kleine dunne beentjes in beweging en waggelde naar ons toe. Met opengespreidde armpjes kwam hij op ons afgelopen. "mama." Riep hij en hij omhelsde mijn moeder. "ik hou van jou."

Toen wist ik dat ik een verkeerde keuze had gemaakt. Mijn keuze was namelijk net zo egoïstisch als die van mijn moeder. Ik had nog niet overwogen wat mijn keuze voor mijn broertje zou betekenen. Dus besloot ik om het bij te leggen met mijn moeder en, na hevig overleg, stemde ik in met haar voorstel. Het kostte tijd en moeite, maar de band tussen mij en mijn moeder werd steeds sterker. Ik werd ouder en leerde haar steeds beter begrijpen. Eenmaal gestopt met school, leerde mijn moeder me toch nog enige dingen die zij nog wist van haar schooltijdjaren geleden. Ook leerde ze me trucjes over hoe ik het beste graan kon oogsten en hoe ik het op een efficiënte manier kon opbergen. Hieraan terug denkend moest ik lachen. Ik was blij dat ze mij van school had gehaald, aangezien ik er al redelijk lang over deed om deze trucjes te leren.

Crosby daarentegen was een goede leerling en mijn moeder had hem al zijn hele leven verteld dat als hij goed zijn best deed op school dat hij dan net zo'n mooie winkel kon hebben als die van de timmerman Irvin. Die gedachte hield Crosby en mij op de been ondanks het tekort aan voedsel.

Ik omdat ik een mooie toekomst voor mijn broertje zag met iedere dag een fatsoenlijke maaltijd, hij omdat hij er altijd al van gedroomd had om de armere laag van de bevolking te ontsnappen.

"Nou laten we dan maar eens snel onze manden gaan afleveren." Zei mijn moeder tegen me terwijl zij ook haar mand op haar rug hees. Ik knikte en samen sjokten we met de dikke manden op onze rug naar de stad.

Dit was altijd het meest zorgeloze moment van de dag. We hoefden alleen nog onze manden af te leveren en ons even geen zorgen te maken of er vanavond wel genoeg eten op tafel stond of, of er nog wel genoeg olie was om de lamp 's avonds mee aan te steken. Rustig kletsten we over de orde van de dag totdat mijn moeders sikkel uit haar mand viel.

Ze wilde zich omdraaien om de sikkel op te rapen, maar aangezien ik sneller en behendiger was dan haar, had ik me al omgedraaid om haar sikkel op te rapen, maar toen ik achter mijn moeder stond om de sikkel op te rapen en in haar mand te doen was de sikkel weg.

Ik staarde ongeloofwaardig naar de grond. Het had nog geen 5 seconden geduurd voor ik me had omgedraaid om de sikkel op te rapen en nu was hij al weg. Het was praktisch onmogelijk dan iemand hem nu al had opgeraapt en er daarna ook nog ongezien mee was weg gekomen. Toen voelde ik iets scherps prikken in mijn rug.

"Iets kwijt?" zei een stem tegen me.

Ik wilde me omdraaien en de sikkel uit zijn hand graaien, niet wetend dat wat ik nu ging doen later mijn hele leven zou beïnvloeden. Die stem, ik herkende die stem, maar ik wist niet meer waarvan.

Ik draaide me langzaam om, niet wetende wat me te wachten stond. Toen zag ik het. Zijn gezicht, zijn ijsblauwe ogen. Ik herinnerde het me weer, dat vreselijke moment.

Ik ging, zoals ik vaak doe, een stukje verder de graanvelden in. Verder dan eigenlijk was toegestaan. Als ze je zagen, werd je gestraft. Maar ik ging er toch heen. Er was een mooi meer met veel bloemen en planten. Het was schitterend. Ik ging er vaker heen om even aan alles te ontsnappen.

Op een dag ging ik weer eens naar het meer. Ik lag met mijn voeten in het koele water. Het was zo kalmerend dat ik in slaap viel. Opeens hoorde ik iets. Ik gluurde door een struik heen. Mijn ergste angst kwam uit. Het waren vredebewakers. Ik moest maken dat ik wegkwam. Maar waarheen? Ik dook de dichtstbijzijnde struik in en hoopte vurig dat ze me niet gezien hadden.

Toen hoorde ik een stem die naar me fluisterde dat ik hierheen moest komen. Roekeloos ging ik op de stem af, niet wetende wie het was. Toen zag ik een jongen, ongeveer even oud als ik. Hij had ijsblauwe ogen en lichtblond zacht krullend haar. Hij zag er niet uit alsof hij kwade bedoelingen had of me aan de vredebewakers wilde overleveren. Hij zei dat ik met hem mee moest komen.

Ik gehoorzaamde hem, zonder erbij na te denken. Hij wist een vluchtweggetje tussen het graan door. Toen we uiteindelijk uit de velden waren, wilde ik hem bedanken voor wat hij voor me had gedaan. Maar toen ik me omdraaide was hij weg. Ik heb hem daarna nooit meer gezien.

En nu kom ik hem toch nog tegen. Maar eigenlijk hij mij. Hij is niet veel veranderd. Zijn ogen zijn nog altijd ijsblauw en zijn haar heeft nog steeds dezelfde kleur en structuur. Hij kijkt me glimlachend aan.

De angst van daarnet is weer helemaal weg. Ik ken hem een beetje. Hij is gelukkig niet een engerd zoals ik verwacht had. Ach nouja, laten we maar hopen dat hij geen engerd is. Hij had me immers gered van de dood dus zo'n engerd kon hij ook weer niet zijn.

Ik glimlachte naar hem.

"Je komt nog eens mensen tegen..." Zei ik nog steeds glimlachend terwijl ik aanstalten maakte om mijn moeders sikkels terug te pakken.

Hij trok de sikkel terug, zodat ik er net niet bij kon. Hij keek me plotseling heel diep aan met zijn ijsblauwe ogen. Haalde hij nu een grapje met me uit? Ik wilde net vragen of ik mijn sikkel terug mocht hebben toen het leek alsof hij het ding terug wilde geven.

Ik dacht dat ik ze nu gewoon overhandigd zou krijgen, maar hij speelde liever een spelletje met me zo te zien.

Hij gaf het me zo aan dat ik de sikkel uit zijn hand moest rukken wilde ik hem terug hebben. Zijn handen zagen er sterk en warm uit. Dat werd dus geen gemakkelijke klus als het erop aan zou komen...

"Deze heb je vast nog nodig." zei hij tegen me.

Ik trok mijn wenkbrauw op en antwoorde met een spottende "nee, goh denk je écht dat ik dat ding nodig heb?"

Net toen ik de sikkel wilde pakken gooide hij hem omhoog en ving hem achter zijn rug om met zijn andere hand weer op. Even stond ik hem verbluft aan te staren, maar toen voelde ik een woedevlaag opkomen. Dacht hij werkelijk dat hij hier een beetje met me kon dollen?

Gered of niet gered, ik had nu al zeker drie keer aanstalten gemaakt om mijn sikkel terug te pakken, maar nog steeds gaf hij hem niet terug. Geloofde hij nou echt dat hij door zijn heldhaftige redding ik alles wat hij zou doen voor zoete koek zou slikken? Helaas voor hem had ik nog nooit zoete koek gehad en wist dus ook niet hoe je deze moest slikken.

"Oké, je wilt iets van me, Of hebt een probleem met me. Welk van de twee is het?" Vroeg ik met een lichtelijk geïrriteerde stem.

"Ik hou gewoon van dollen met mensen" zei hij terwijl hij eindigde met een knipoog.

Ik begon me nu redelijk op te winden. Dacht hij nu ook nog dat hij me op deze manier kon versieren? Was hij daar soms op uit?

Ik keek hem met dichtgeknepen ogen aan en zou niet weg kijken voordat hij me de sikkel terug zou geven. Ik dacht dat deze tactiek wel zou werken, maar tot mijn verbazing keek hij op dezelfde manier terug naar mij.

"Dus je wilt het zo spelen? Weetje, eerst mocht ik je wel, maar nu ik je spreek ben je aardig irritant"

Ik zag hoe de uitdrukking in zijn ogen plots veranderde.

"Het spijt me" zei hij opeens.

"Ik ben gewoon nerveus voor morgen, de boete. Dan wordt ik de dag van te voren altijd een beetje klierig. Puur om de stress af te schudden. Mijn excuses."

''Maakt niks uit, ik snap het wel.'' Zei ik, om hem gerust te stellen.

"Ik wil gewoon niet dat mijn broertjes en zusjes er alleen voor komen te staan..." Hij glimlachte zenuwachtig."Ik hoop gewoon dat het nog niet tijd is dat ze voor zichzelf moeten gaan zorgen." Zei hij terwijl zijn stem zachtjes wegstierf.

Ik schrok van die gedachte. Het klopt, zo voelde ik me ook. Ik zou niet willen dat Crosby en mijn moeder er alleen voor kwamen te staan. Alleen de gedachte al joeg me de stuipen op het lijf. Iemand die een flink eind achter ons stond riep iets deze kant op.

De jongen voor me keek om en stak zijn hand op.

"Ik moet gaan."

Ik knikte en keek ook om naar mijn moeder die ondertussen al verder gesjokt was met haar mand nog op haar rug.

"Ik weet niet of je hem nog nodig hebt na morgen dus nu speelt de kwestie terug geven of niet?"

Ik maakte een geluid van ergernis en draaide me om. Een wegstervende lach was alles wat overbleef. Toen ik omgedraaid was, was hij al veel te ver weg.

Hij stond al bijna bij de persoon die hem net nog geroepen had. Hij kon onwijs irritant zijn, maar ik had bewondering voor zijn snelheid. Hoe deed hij dat toch? Ik lachte, wilde me omdraaien en voelde toen iets prikken in mijn zij.

Mijn handen gingen langzaam van de onderkant van mijn shirt naar mijn heup waar mijn riem zat. Ik voelde iets scherps. Het was de sikkel die in mijn riem stak. Hij had hem dus toch teruggegeven. Blijkbaar had ik hem toch nog nodig volgens hem.