Voor het begin van dit verhaal wil ik nog een paar dingen zeggen. Ik schreef dit eerste hoofdstuk voor mezelf en ik was niet van plan het te publiceren. Toch wou ik het delen omdat het idee steeds meer vorm begon te krijgen in mijn hoofd. Ik wil nog niet te veel verklappen, maar het is een ruw liefdesverhaal. Er zullen thema's in voorkomen die misschien niet geschikt zijn voor iedereen. In het begin van ieder hoofdstuk zal ik een waarschuwing achter laten. Wel, ik ben een grote fan van Tolkien (zowel de boeken als de films), maar ik ben zeker geen grote specialist. Dit betekent dat ik veel dingen niet weet en ik veel dingen toevoeg die waarschijnlijk niet kloppen. Het is dan ook iedereen zijn recht om creatief om te gaan met het verhaal dat hij of zij schrijft. De tijdlijn volgt de Lord of the Ring en is vooral gebaseerd op de films. Dit is het eerste hoofdstuk en wordt verteld door het hoofdpersonage. Bedankt om te lezen en enjoyy :)
Thema's: depressie en zelfmoord
Het verhaal dat ik wil vertellen is een verhaal verteld door velen. Volgens velen een legende, een mythe, een verzinsel. Wanneer de zon zich overgeeft aan het donker en alleen het haardvuur in de koude, stenen huizen nog troost biedt. Wanneer de man met een volle beker bier achteroverleunt en de vrouw haar breistokken aan de kant legt. Wanneer een stilte valt over de huizen en alleen in de plaatselijke pub kan men nog geluiden horen van aangeschoten mannen en het geklingel van kruiken bier. Daar komen de verhalen naar boven. De verhalen over vriendschap, heldendaden en veldslagen. Er wordt getoost en naarmate de tijd verstrijkt, worden de verhalen ruiger en woester. Tot een man zijn beker met een slag op tafel zet. Alle ogen zijn nu op hem gericht en de lucht hangt vol verwachting. Dan wordt het verhaal verteld. Het verhaal zonder oorsprong, zonder bron. Het is er altijd al geweest. En ondanks het feit dat niemand het wil geloven, is er altijd een angstig gemompel onder de luisteraars. Dit is het verhaal dat geschiedenis vormde, levens redde en hoop liet ontvlammen. Dit is mijn verhaal.
Meldainiel. De naam die ik 200 jaar geleden kreeg toen ik mijn eerst ademteug nam van de zuivere lucht in Midden-Aarde. Mijn moeder was een boself, mijn vader een soldaat. Een onverwachte ontmoeting bracht hen samen en mijn vader viel als een blok voor de schoonheid van mijn moeder. Een relatie tussen een mens en elf was onmogelijk en mijn ouders waren gedoemd om voor eeuwig gescheiden te leven van elkaar. Mijn vader zou sterven na 70 jaar, maar dat gelde niet voor mijn moeder die gedoemd was om alles era's van de wereld te moeten leven zonder de liefde aan haar zijde. Ze spraken af, één laatste keer om afscheid te nemen van elkaar. Het was een heldere nacht en ondanks de onrust die zwierf over de landen, was er die nacht vrede. Acht maanden later stierf mijn vader op het slagveld. Er was geen eer, geen glorie, hij werd in de rug aangevallen en was op slag dood. Mijn moeder voelde haar hart breken en het licht dat ooit zo helder in haar scheen, doofde uit. Een maand later kwam ik, de enige herinnering die ze nog aan de liefde van haar leven had. Ze hield mij in haar armen, kuste mijn haren en noemde me Meldainiel. Haar geliefde engel. Een uur later was ze dood. De Verboden liefde in de heuvels van Evendim. Het zou een inspirerend verhaal moeten zijn, het soort verhaal waar de mensen in grote zalen over zingen, waar de elfen over treuren en waar de dwergen hun glas op heffen. Niets van dit alles gebeurde. Hun verhaal werd dood gezwegen. Kwade tongen beweerden dat mijn moeder stierf doordat ze haar leven gaf aan haar doodgeboren dochtertje. Ik zou nooit hebben mogen leven. De Valar zou nooit het leven gunnen aan een schepsel van elven en mensen bloed. Ik zou worden achtergelaten in het bos, moest Elrond niet op tijd zijn geweest.
Hij nam mij, een klein uniek wezen in zijn armen staarde in mijn donkere ogen. Ik was een elf, dit was duidelijk zichtbaar aan mijn kleine ogen. Maar mijn ogen waren niet licht, ze waren een donker, diep bruin. Het soort bruin dat goud wordt als het licht erop in valt. De heer van Rivendell bracht me naar een plek die ik 200 jaar lang thuis zou noemen. Ik wist niet wat het gevoel van een thuis was en Rivendell was het dichtste bij iets wat thuis moest voorstellen. De elfen ontweken me, ik was anders dan hen. Als snel bleken mijn vaardigheden anders te zijn dan wat de elfen gewoon waren. Ik werd opgeleid als een elven krijger. Ik leerde schieten met pijl en boog en leerde gecoördineerd vechten in groep. Mijn instructeur, een oude elfen krijger die door een mank been op rust was, had 3 maanden nodig om te beseffen dat ik niet kon vechten in groep. Ik volgde de bewegingen niet en ging af op instinct. Dit was altijd ten kost van mijn medeleerlingen. Ik kon paardrijden, maar was niet zo gesteld op hen zoals de rest was. Als ik tijd had liep ik uren aan een hoog tempo door het bos en er was geen muur of rots in Rivendell die ik nog niet beklommen had. Ik was de beste zwemmer, de snelste loper en de beste denker. Als ik niet buiten aan het trainen was, dan zat ik binnen in de reusachtige bibliotheek mijn kennis op alle vlakken bij te schaven. Ik was in de ogen van de anderen nog maar een kind, maar door het mensenbloed in mijn aderen werd ik sneller ouder dan de elfen. Hoe hard ik ook probeerde, ik maakte geen vrienden. Ik werd geaccepteerd, maar dat was het dan ook. Alleen Elronds bescherming zorgde ervoor dat ik met rust gelaten werd. Na een tijdje gaf ik het op en werd een eenzaat. Toch waren er 2 mensen die een plekje hadden gekregen in mijn hart, naast de Heer van Rivendell. De eerste was Estel, in de taal der mensen hoop genoemd. Hij was een jongen en geen elf, maar iedereen was gek op hem. Hij leek te weten dat we dingen gemeen hadden en wanneer hij kon, zocht hij mijn gezelschap op. Hij leerde me vechten zowel met wapens als met de vuist en in ruil daarvoor leerde ik hem hoe je je onopgemerkt kon verplaatsen in de schaduw. We communiceerden zonder veel overbodige woorden en we zochten vaker en vaker elkaars gezelschap op.
Het was het einde van de zomer, we zaten op het dak van een uitkijkpost aan de buitenranden van de elfenvallei. Het was mijn favoriete plekje en je had een perfect overzicht over de velden buit Rivendell. Als kind droomde ik hier over een leven met mijn ouders. Mijn vader zou me meenemen op zijn paard en we zouden sneller rijden dan de wind, mijn moeder zou lachend op ons staan wachten en haar armen zouden warm en hoopvol voelen. Dat waren dromen die ik nu al lang achter mij had gelaten. Ik was alleen, er zou nooit iemand wachten op mij. Ik zou nooit de lach zien van iemand wanneer ik in zicht kom. Het was mijn diepste verdriet, iets wat ik zelf niet aan Estel kon vertellen. Ik zag soms hij naar Arwen keek. Een blik die ik herkende, maar die nooit op mijn eigen gezicht zou verschijnen. Met heel mijn hart gunde ik hem al het geluk van de wereld, maar dat maakte het voor mij er niet minder pijnlijk op. We waren beiden in onze gedachten verzonken. Het was één van de laatste avonden samen. Over een paar dagen zou Estel vertrekken met de Rangers. Hij was nu ooit genoeg om zijn eigen leven in handen te nemen. Ik voelde een scheur diep vanbinnen in mij, maar kon het niet plaatsen. Pas later zou ik beseffen dat het onze vriendschap was die opborrelde in mijn hart.
"Meldainiel?"
Ik kijk zijn richting uit en staar in zijn doordringende ronde ogen. Ik knik en geef hem het teken om verder te gaan.
"Als je één iets mocht wensen, eender wat. Wat zou je wensen?"
Ik was verrast. Wensen waren een illusie, een verzinsel om het harde leven te verzachten. Maar het dromen naar iets onmogelijks heeft vele mensen verwoest. Ik weigerde om zo iemand te worden. Ik had mijn lot lang geleden al aanvaard. Ik beet hard op mijn smalle lippen. Het kan toch geen kwaad… Slechts één wens…
Ik wou mijn mond opendoen om te spreken, maar Estel hield me tegen.
"Sluit je ogen, geef me je hand en spreek de woorden zorgvuldig uit."
Een zucht van ergernis ontglipte me. Ik had hier geen geduld voor. Toch deed ik wat hij zei en zo duidelijk mogelijk sprak ik mijn wens uit. "Ik wens dat er ooit iemand zal zijn die naar mij kijkt zoals mijn vader naar mijn moeder keek. Dat hij me ziet zoals de persoon die ik ben en niet als het ras dat ik voorstel." Voor een seconde leek ik mijn woorden echt te geloven, alsof ik zeker ben dat iemand ze gehoord had. Maar in een flits was het voorbij en ik keek naar mijn hand in Estel zijn handen.
"Ik wens dat ook voor jou." Zijn stem klonk verrassend breekbaar en ik zag even terug de jongen waarmee ik zoveel avonturen beleefd had. Voor mij zat nu een jongeman die klaar was om de wereld te ontdekken, een wereld die ik nooit zou zien. Een nieuwe pijnscheut trok door mijn hart en ik stond snel op. Ik nam afscheid en liet de ondergaande zon achter mij. Ik had gelijk, wensen zijn voor zwakkelingen. Voor het ras van mensen dat te bang is om de realiteit te zien. In dat moment vergat ik bijna dat ik ook soms niet meer dan een mens was.
Het afscheid van Estel viel me zwaarder dan ik had verwacht. Maanden lang liep ik verloren zonder hem aan mijn zijde. De uren training waren nog nooit zo saai en de hardloop uren nog nooit zo lang. Ik zag de muren waarop we zoveel geklommen hadden en de bomen waar we zoveel op gepraat hadden. Ik had hem nooit echt mijn vriend genoemd, maar zijn verlies deed me daar toch aan twijfelen.
Het was 10 jaar na Estel zijn vertrek toen ik de tweede persoon ontmoette die zich in mijn hart nestelde. Ik had hem al vaker zien rondlopen. Altijd in het bijzijn van Elrond. De elfen spraken altijd vol ontzag over hem en ik was altijd nieuwsgierig geweest als kind. Natuurlijk hield iedereen mij zo ver mogelijk van hem vandaan. Maar ze konden mij niet afschermen van alles. Ik hoorde altijd dezelfde zin. De tovenaar is terug gekeerd. Wanneer hij met zijn paard en stoffige grijze mantel de vallei binnen reed en ontvangen werd door Elrond, stond ik altijd vanop een afstand hem te begluren. Hij kwam niet veel, maar elke keer dat hij kwam leek het licht dat hij meebracht donkerder te worden.
Het was het begin van het seizoen dat mensen winter noemen. In Rivendell was dit nooit voelbaar, maar toch leek het frisser en killer tussen de prachtige gebouwen. De sfeer leek gespannen en Elrond was vaak voor vele dagen niet te bespeuren. Veel meer patrouilles werden uitgestuurd en sommigen kwamen zelfs niet meer terug. Een onrust hing boven iedereen zijn hoofd, maar het werd dood gezwegen. Het was 5 mensenjaren geleden sinds de grijze tovenaar een bezoek had gebracht aan de elfenvallei. Het was een sombere dag toen hij terugkeerde. Ik stond mijn paard af te borstelen toen ik het bekende woord hoorde. De tovenaar. Ik liet alles liggen en spurtte naar de hoofdingang in de hoop een glimp van hem op te vangen.
"Ho kalm aan, kleine haas. Waar brengen jouw voeten je heen."
Een grote grijze man stond leunend op zijn staf tegen een boom geleund. Zijn gezicht was moeilijk te zien, maar de grote grijze baard viel wel direct op. Ik verstijfde en draai me naar hem om. Mijn hoofd twijfelde tussen weglopen en dichterbij komen. Zoals altijd won mijn nieuwsgierigheid.
"De grijze tovenaar?" Ik sprak de naam uit van de man die ik alleen kende uit geruchten.
Een verrassende en opgewekte lach kwam uit zijn keel. "Ik wist niet dat mijn naam zo bekend was, hoewel ik liever Gandalf genoemd wordt. Maar wat belangrijker is dan een oude man zijn naam, is een jonge haas haar naam. Vertel me jonge dame met wie heb ik de eer?"
Twijfels sloegen toe. Weinigen kenden mij van gezicht, maar iedereen kende mij wel van naam. Een naam die altijd gefluisterd werd als het over mensen ging. Over de schade dat het mensenras kon toebrengen aan de elfen. Een waarschuwing voor ieder die gesteld raakte op de mensen. Ondanks de tweestrijd in mezelf, had ik nog nooit mij anders voorgedaan dan wie ik echt was. Ik hief mijn kin omhoog en sprak gewaagd: "Meldoniel is hoe ik genoemd ben" Mijn ogen zochten naar een geschokte reactie, maar vonden geen. Mijn respect groeide en ik kwam dichterbij. Zijn stem was even vriendelijk als daarnet. "Vertaald in de taal van de mens betekent dit geliefde engel. Een woord dat hier al lang niet meer is uitgesproken."
Mijn nieuwsgierigheid was weer gewekt en ik kon mezelf niet tegenhouden. "Hoe bedoelt u?" Hij grinnikte zachtjes alsof ik hem net een grap had verteld. "Engelen zijn uitgevonden door mensen. Hoewel ik niet kan zeggen uitgevonden, aangezien niemand weet of ze bestaan. De elfen geloven er niet in, maar sommige mensen doen dat nog steeds. Wanneer hoop en kracht iemand verlaat, wordt het geloof altijd sterker."
"Wat zijn engelen?"
Hier dacht de tovenaar wat langer over na. "Ik kan hier niet correct op antwoorden, maar de mens gelooft dat ze een gedaante hebben net als henzelf, maar met grote vleugels. Zoals die van een vogel, maar dan veel breder en langer bedekt met honderden witte pluimen en dons. Daarmee vliegen ze rond en beschermen ze mensen. Ze zijn het symbool voor al het goede in de wereld."
Een lichtje ging nu bij mij branden. "Net zoals de duivel bij hen het slechte voorstelt?" De tovenaar leek onder de indruk van mijn kennis, maar ik was niet zeker of ik hem juist las.
"Voor de mens wel ja, maar je moet weten dat Lucifer volgens de verhalen zelf nog een engel is geweest. Hij was de beste en mooiste engel, maar hij heeft hen verraden."
"Waarom?"
Gandalf stapte uit de schaduw van de boom en zijn vriendelijk ogen keken mij nieuwsgierig aan. "Hij wou beter zijn dan alle engelen, hij wou zichzelf gelijk stellen aan God en daarvoor werd hij verbannen uit de hemel. Soms is het goede doen een pad naar het kwade. En eenmaal vertrokken is er zelden nog een weg terug."
Ik wist wel wat af van de religie van de mens, maar het geloof in hemel en hel was altijd moeilijk geweest om te begrijpen. Gandalf keek nu naar boven en wees naar de lucht.
"Men beweert dat als je een vallende ster ziet, het een engel is die uit de hemel wordt verbannen."
We vielen beiden in een stilte en keken naar de hemel. "Is het niet onze taak om altijd te geloven dat er een weg terug is, een weg terug naar het licht?"
"Onze taak?" Zijn lichte ogen keken nu naar mij.
"Dat is toch waar goede mensen in geloven?"
"Durf jij te beweren dat ik een goed mens ben? Durf je te zeggen dat iedereen die niet slecht is, goed is? Het goede en het kwade zijn relatief. Er is een grote grijze zone tussen de twee en het is aan ons om daar een balans in te brengen."
Ik dacht terug aan Lucifer, een engel met goede bedoelingen, maar het was zijn honger naar macht die hem de das had omgedaan. Ik dacht aan de term het kwade. Ik was opgegroeid op de meest vredevolle plek die iemand maar kan bedenken. Ik had het kwaad nog nooit een vorm zien aannemen. Geruchten over vuile monsters genaamd orcs, goblins en namen die het daglicht beter niet zagen, hadden altijd wel mijn oren bereikt. Maar voor mij waren het slechts verzinsels of verhalen van een tijd lang voorbij. Zo stond ik met een tovenaar in stilte naar de sterren te kijken, beiden in gedachten verzonken.
"Mithrandir." De zachte stem van Elrond kwam ons te gemoed. Ik schrok op van mijn bedenkingen en boog mijn hoofd.
"Je brengt nieuws?" Formaliteiten leken tussen beiden niet nodig te zijn.
"Heer van de Elfenvallei, ik groet u en breng slecht nieuws in dit donkere uur."
De elf boog zijn hoofd en maakte een uitnodigend gebaar. "Kom Mellon, ook zo'n verhalen moeten door Rivendell gehoord worden, zelfs als het onze vrede aantast."
Gandalf nam afscheid van mij met een tikje tegen zijn hoed en ik voelde Elronds blik zich in mij boren. Ik wachtte geduldig tot beiden uit zicht waren en haastte mij dan naar een trap die zich parallel met de raadkamer van Elrond bevond. Voor geen goud ter wereld wou ik deze conversatie missen. Het beste zicht had ik vanaf een oude rots die een steunpilaar was voor één van de muren. Daar was lang geleden een stuk steen afgebrokkeld waardoor het een zitplaats bood boven de diepe uitgesneden rivier en de raadkamer van Elrond. Ik gebruikte het weinig omdat het een moeilijk beklimbare rots was en omdat ik te bang was om ontdekt te worden. Maar met slechts twee personen in het vertrek, zou het onwaarschijnlijk zijn dat één van de twee recht boven hen zou kijken. Het koste me redelijk veel moeite om boven te geraken en het smalle brugje dat als enige steun was voor mijn voeten leek smaller geworden. Door het feit dat ik zo stil mogelijk moest zijn, werd ik nog trager dan anders, maar ik geraakte er ongedeerd.
Ondertussen was het gesprek al begonnen en ik spitste mijn oren.
"Je kan je rug niet draaien naar iets wat al begonnen is. Elrond, het kwaad is teruggekeerd, elke dag worden zijn troepen sterker en elke dag verliezen we terrein. Het is een gevecht waar geen ontkomen aan is. Ik vrees voor de volgende stap van de vijand."
"Er is geen vijand, of zeker geen in zekere vorm. Orcs hebben altijd al over de vrije landen gezworven in kleine groepen, er is geen reden om daar nu iets anders in te zien."
"Voel je het niet? De kracht van de 3 elfenringen verzwakt, onze greep wordt kleiner en iets anders komt in de plaats. Een schaduw sluimert in het donker. Onze onwetendheid voedt zijn geest en hij is klaar om het schaakbord te betreden. De vraag is wat zijn eerste zet wordt. Wij moeten dit kost wat kost tegen houden." Het leek alsof de tovenaar zijn woorden een kille wind hadden doen opsteken. Ik rilde zachtjes.
"Het is waanzin, de eenzame berg kan niet meer veroverd worden. De dwergen hebben geen strijdkrachten en geen macht om een draak te verslaan. En vergeet niet, er rust een vloek op dat goud. Het heeft velen tot waanzin gedreven en het leidde tot hun eigen doem. Je kent het gezegde Mithrandir, maak geen slapende draak wakker."
"Smaug is wakker, of je het nu wil of niet. Als de vijand sterk genoeg is om de eenzame berg te veroveren zou dat de perfect plaats zijn om vanuit het noorden aan te vallen in combinatie met zijn andere vestingen. De boselfen in het Mirkwood zouden als eerste vallen, zij die elke dag opnieuw vechten tegen het oprukkend kwaad."
Een stilte viel en alleen het gekabbel van stromend water was nog te horen, daarna sprak Elrond met een gebroken stem.
"De era van de elfen is voorbij, de era van mens is gekomen. Het wekt angst op in mijn hart als ik daaraan denk. Mensen zijn zwak en machtsbelust, ze vallen als bladeren voor het kwaad en degene die zich verzetten gaan ten onder aan bloedslust en angst. Ze zijn verdeeld en bitter. Eén voor één zullen ze ten onder gaan. Ik wou dat ik nog de kracht had om mij te verzetten, maar ook mijn tijd kent zijn limieten. Wanneer de eerste bladeren van een nieuwe tijd vallen, zal ik vertrekken en mijn plaats innemen tussen de grote elfen van mijn tijd."
Gandalf zijn stem werd stiller. "Er is een oorlog op komst, bepaalde dingen zijn in gang gezet die niet meer kunnen veranderen. Ik voel het, maar kan mij vinger er niet opleggen. Mijn buikgevoel leidt mij naar de eenzame berg en de man die zijn land wil terug opeisen. Hij zal het begin zijn van een onomkeerbare wenteling. Het kwaad komt, dat is zeker. Het is nu aan ons om ons klaar te maken voor wat komen zal. Maar vrees niet, mijn heer. Soms is het enige wat mensen nodig hebben in zo'n tijden dichterbij dan we denken. Want voor de mensen is er altijd nog hoop."
De nadruk die Gandalf op het woord hoop legde deed Elrond opkijken.
"Je spreek over Estel, de zoon van Arathorn, rechtmatige koning van Gondor. Ik zal niet ontkennen dat hij sterk en moedig is. Maar is dit genoeg? Hij alleen, zal niet de mens kunnen helpen."
Ik kon het niet zien vanuit mijn schuilplaats maar ik zou zweren dat Gandalf glimlachte.
"Nee, zeker niet. Maar hij zal niet de enige zijn. De vrije volkeren zullen een verbond sluiten op een zeer eigenaardige manier. Ze zullen de vrijheid van Midden-Aarde op hun schouders dragen. Maar, vertel mij, Elrond. Estel was niet de enige die met mensenbloed rondliep op de gronden van de Elfenvallei. Vertel me over de kleine engel."
Mijn mond zakte open en ik probeerde zo goed mogelijk het gesprek te horen.
"Meldainiel? Je kent het verhaal van haar ouders. De engel en de soldaat wordt het in de mensenmond genoemd. Het was haar moeder die mij een maand voor haar dochters geboorte smeekte om haar te beschermen. Ze had de kracht niet meer om verder te leven. Ze was de eerste elf die haar leven zo vrijwillig liet ontglippen. Meldainiel is uniek in haar soort. Ze bezit van beide rassen eigenschappen en ik heb moeite om haar diepe ziel en toekomst te lezen. Een dikke mist hangt voor haar komende tijd en ik ben bezorgd om haar."
"Je denkt dat ze zal overlopen naar het duister?"
"Hmm, ik kan dit niet met zekerheid zeggen. Haar innerlijke vlam brandt hevig en is sterk, maar de zilverachtige kleur verrast me. Nog nooit heb ik bij eender welk ras zo'n kleur gezien in de diepte van hun ziel. Ik vrees voor wat komen zal, haar voetafdruk zal groot zijn op deze wereld. Wat ze doet zal niet zonder gevolgen zijn. Ik kan haar niet voor altijd hier houden, haar verlangen naar avontuur is groot. Maar de wereld is nog niet klaar voor haar. Het is te gevaarlijk."
Een traan rolde vanuit mijn ooghoek naar beneden. Een zoute spoor bleef achter op mijn wang. De woorden leken niet tot mij door te dringen. Ik was gevaarlijk, onvoorspelbaar. Al mijn daden zouden een impact hebben op de toekomst. Ik, een simpele halfelf met mensenbloed. Ik was niets en toch was ik een gevaar. De rest van het gesprek hoorde ik niet meer, blindelings zocht ik een weg terug naar beneden. Mijn voeten brachten me naar het meer dat aan de voeten van de vallei lag. De stilte klonk luid in mijn oren en mijn gedachten leken te schreeuwen. In woede en frustratie gilde ik het uit. Een gil van pijn, angst, lijden en eenzaamheid. Ik wist niet wie ik was, wie ik wilde zijn en wie ik zou zijn. Ik was niets meer dan half mens, half elf. Ik kende geen liefde en geen warmte van een thuis. Ik zou het ook nooit kennen. De herinnering van mijn wens zoveel jaar geleden kwam terug in mij op. Een kinderwens. Een idee gebaseerd op boeken en verhalen. Een droom die ik haatte en beminde. Mijn gil stierf uit over het stille water. Die dag brak iets in mij. Het kleine beetje hoop dat in mijn hart leefde, gilde ik die dag uit. Niets zou ooit nog hetzelfde zijn.
Seizoenen volgden elkaar op, ik had geen besef van tijd. Terwijl het kwaad zich verspreidde over de wereld, doofde het licht in mij. Ik werd koud en kil. Zelden vond men nog een glimlach op mijn gezicht. De elfen dachten dat ik eindelijk als hen was, maar vanbinnen was ik een ontroostbaar mens. Ik hoorde het nieuws over het veroveren van de eenzame berg, ik hoorde over het kwaad in Dol Guldor, ik hoorde over het terugkeren van een onbekende kracht. En ik sloot er mijn ogen voor. Ik werd een schim en elke dag werd mijn greep op het leven zwakker. Soms reed ik naar een grote heuvel buiten Rivendell, dan stond ik op de top en keek uit over het meer dat zich onder mij uitstrekte en de hoge Misty Mountains. Ik zocht diep in mij naar het gevoel voor avontuur, maar vond alleen een kille leegte. En ik begon het te geloven. De wereld was niet klaar voor mij.
Het was het begin van de lente, maar mijn ogen zagen alleen maar in winterse kleuren. Ik stond op de heuvel en keek naar het diepe meer onder mij. Een regendruppel viel op mijn gezicht, alsof de hemel al rouwde voor mij. Ik sloot mijn ogen en glimlachte. Ik zou mijn ouders terugzien. Ik zou eindelijk weer warmte voelen. Ik spreidde mijn armen en liet mijn lichaam vallen. Wanneer ik het koude water raakte, rommelde in de verte de donder en nog voor de eerste blikseminslag liet de hemel zijn verdriet over het land spoelen.
