Het bleke gelaat van de maan schijnt door kruinen van de bomen. Het gebons van mijn hart vormt samen met de geluiden van het bos een perfectie symfonie en ik voel me intens gelukkig. Mijn poten beroeren nauwelijks de vochtige bosgrond, terwijl ik in volle vaart tussen de bomen door ren. Ik ren en ik ren: ik volg geen weg en ik heb geen bestemming. Het is alleen ik en het bos, altijd onder het toeziende oog van de volle maan.
Nog duf van de slaap doet Remus één oog open. Zijn kamer is donker, al zegt dat niks met de nieuwe verduisterende gordijnen die hij een maand geleden gekocht heeft. Hij wrijft even in zijn ogen en strekt zich uit. Wankelend loopt hij naar het raam en trekt de gordijnen open. Buiten is het schemerig en de eerste zonnestralen weerkaatsen door de dauw van het gras. Dan doet hij het raam open en inhaleert diep de frisse ochtendlucht. Even sluit hij zijn ogen en geniet van het moment. Als hij zich goed concentreert ruikt hij nog een vleugje van de diepe en rijke geur van de nacht. Kort flitst een beeld van bomen en de volle maan op zijn netvlies. Dan schudt hij zijn hoofd en drijft alle gedachten over de maan uit zijn hoofd. Nog vier nachten tot de volle maan, waarom zou hij daar nu al aandacht aan besteden? Hij draait zich weg van het raam en begint aan zijn dagelijkse klusjes. Hij merkt nooit de man op die 50 meter verderop naar zijn raam zit te staren.
De maan kijkt zwijgend op me neer, als ik na uren
te hebben gerend eindelijk de tijd neem om mijn adem weer onder
controle te krijgen. Ik hijg en mijn borstkas beweegt mee met elke
ademteug die ik binnenkrijg. Ik sluit voor een moment mijn ogen en
geniet van de geuren van het bos. Ik ruik de rotting van de bladeren,
het konijn dat diep in zijn holletje ligt te slapen, de uil die boven
mij op een tak zit en.. en.. Nee, de geur is al weer vervlogen. En
hoe ik ook mijn best doe, het lukt me niet om de geur opnieuw te
vinden. De geur bracht een gevoel van herkenning mee, maar dat gevoel
was net zo snel vervlogen als de geur.
Remus weigert toe
te geven aan de neiging zijn adem in te houden. Flauwvallen midden in
het spitsuur zal de zaken er niet bepaald beter maken. Hij heeft een
hekel aan de metro, maar zijn huidige baan ligt midden in het centrum
van Londen. Er zijn geen AVP's (Algemene Verschijnsel Plekken) in
de buurt en om nou midden tussen zijn Dreuzel co-werkers te
verschijnselen lijkt hem ook geen goed idee. De geur van de man naast
hem was misselijkmakend, dus ademt hij oppervlakkig door zijn neus en
wacht tot de dagelijkse kwelling weer voorbij is. Plotseling vangt
hij een zweem op van een vertrouwde geur. De geur brengt een
herinnering terug aan gisternacht, maar ook aan een gebeurtenis van
nog langer geleden. Remus probeert de geur te volgen, maar het is
bijna onmogelijk om door de zee van mensen heen te komen. De metro
stopt en de geur verdwijnt door de deuren. Hij worstelt zich naar
buiten en eindelijk staat hij op het perron. Een man schreeuwt hem
verwensingen na, maar de woorden gaan langs hem heen. Hij snuffelt zo
onopvallend mogelijk en vangt weer een vlaag van de geur op. Hij
volgt de geur naar het uiteinde van het perron en zijn hart begint te
bonzen als het steeds sterker lijkt te worden. Maar dan lijkt het
plotseling van de andere kant te komen. Hij draait zich om en ziet op
de grond een versleten sjaal liggen. Hij pakt de sjaal op en begraaft
zijn gezicht erin. Ja, dit is duidelijk de geur. Hij kijkt om zich
heen, maar er is niemand meer te bekennen.
Het is een heldere nacht en de donkere duisternis wordt versierd door de maan en talloze sterren. Deze natuurlijke bron van licht is alles wat ik nodig heb, terwijl ik rustig door het bos heen loop. Ik hoef me geen zorgen te maken om voedsel, ik heb genoeg. Hoewel ik het bos niet ken, voelt alles vertrouwd aan. Ik kijk om me heen en zie hoe het drukke nachtleven van het bos aan me voorbijgaat. Vleermuizen vliegen door de lucht, bijna onzichtbaar in hun snelheid, op zoek naar een smakelijke prooi. Een vos rent in het licht van de maan over een open plek een eindje verderop. Plotseling een flits van grijs. Ik ben nieuwsgierig en zet de achtervolging in. Telkens als ik denk dat ik Het (hem, haar, ik weet het niet) kwijt ben, zie ik weer een zwiep van een staart of een grijze vlek in de verte. Ik heb het gevoel alsof ik al uren aan het rennen ben en misschien is dat ook wel zo. Elk gevoel van tijd is me ontglipt. Onverwacht bereik ik een groot open veld. In het midden van het veld, als het ware in een spotlicht gemaakt van manestralen, zit een grote grijze wolf. De wolf heft zijn snoet naar de hemel en begint aan het Lied van de Maan. Het gehuil duurt voort, als er plotseling een tweede stem in het lied verweven wordt. Pas na een paar seconden merk ik dat dit mijn stem is. Als het lied is afgelopen draait de grote wolf zijn kop naar me toe. Een paar amberkleurige ogen lijkt door mijn ziel heen te dringen en een siddering trekt door mijn lichaam.
Remus ligt op zijn rug
op de bank. Zijn baas heeft hem naar huis gestuurd en gezegd dat hij
niet terug moet komen voor hij geheel beter is.
Niet dat Remus
zich ziek voelde, hij kon zich simpelweg niet concentreren. Al vanaf
dat hij wakker werd bepaalde het beeld van twee amberkleurige ogen
zijn gedachten.
Misschien komt het door de volle maan, die met
rasse schreden nadert. Nog één nacht tussen vandaag en
de volle maan. Logisch dat hij zich een beetje opgefokt voelt. Toch
lijkt het anders dan normaal, alsof er iets op het punt staat te
beginnen.
De maan schijnt haar licht over al het leven op
aarde. Ook ik wordt beschenen door haar stralen als ik weer door het
bos loop. Ik begin inmiddels punten te herkennen van mijn vorige
escapades in het bos. Ik kom aan op het veld en kijk om me heen. Ik
wacht en ik wacht, maar waarop, dat is me een raadsel. Plotseling
hoor ik geritsel in de bosjes, ruik ik de bekende Geur en dan zie ik
de grote, grijze wolf verschijnen. En in een flits wordt alles
duidelijk en de waarheid dringt zich als het paard van Troje aan me
op: de waarheid, vermomd in de mantel van onschuldigheid, breekt open
en de verwoestende consequenties stromen naar buiten. Aarzelend zet
ik twee stappen naar achter, onwillig om mijn rug naar de andere wolf
te keren. Maar mijn stap vergroot de afstand tussen ons niet,
aangezien de ander een gelijk aantal aan stappen mijn kant opzette.
Een golf van paniek stroomt door me heen, ik draai me om en zet het
op een lopen. Ik hoor hoe achter me de achtervolging wordt ingezet.
Hoe ik ook mijn best doe, de afstand tussen ons wordt steeds kleiner.
Plots stopt het gelijkmatige gedreun van de poten van mijn
achtervolger, twee seconde later voel ik een gewicht, veel zwaarder
dan mijn eigen, op mijn rug. Met een jank van protest stort ik neer,
de grote wolf nog steeds bovenop me.
Ik krabbel en probeer onder
het gewicht uit te krabbelen. De wolf gromt en bijt in mijn keel. Ik
ontspan onmiddellijk mijn spieren en blijf zo stil mogelijk liggen,
terwijl de ander rustig mijn gehele lichaam besnuffeld. Mijn geest
protesteert, spoort me aan tot vluchten, wil vechten voor vrijheid.
Mijn lichaam herkent de wolf als een alpha en doet niets tot de alpha
iets anders wil.
Het gewicht verplaatst zich en ik kan eindelijk
weer vrij ademen. Ik houd mijn ogen neergeslagen en jank zachtjes,
niet van plan de woede van de alpha op te wekken. Een hand op mijn
hoofd doet me op kijken. Voor me staat de man die jarenlang in al
mijn nachtmerries de hoofdrol heeft gespeeld. Ik transformeer ook
naar mijn mensenvorm.
"Zo pup, dacht je aan me te kunnen
ontsnappen?" Zijn stem klinkt rasperig, alsof hij al een lange tijd
geleden niet meer is gebruikt. Ik schud timide mijn hoofd, angst en
onzekerheid strijden om een plek in mijn hart.
"Het is je
toegestaan te spreken, pup. Wees niet bang, ik ben hier niet om je
kwaad te doen. Enkel om iets terug te halen, wat altijd al aan mij
heeft toebehoord."
Zijn ogen zijn strak op mij gericht en er
bestaat geen twijfel over wat, of beter gezegd wie, hij bedoelde.
"Ik ben niet jouw bezit.." en met grote moeite spreek ik de
naam uit die ik al jaren (tevergeefs) probeer te vergeten "..Fenrir."
"Ah, maar daar maak je een vergissing, pup. Ik ben jou maker,
jou alpha. Je hoort in mijn roedel thuis, niet bij dat zwakke
mensenras. "
"Ik ben niet zoals jij, Fenrir! Je bent een
monster, een gewetenloos en wreed monster. Ik weiger me aan te
sluiten bij types zoals jij, ik ga nog liever dood."
Mijn
hersenen krijgen eindelijk de overmacht over mijn instincten. Ik
bereid me voor op een gevecht en daarmee op een zekere dood. De man
voor me torent ruim tien centimeter boven me uit en ik heb geen
illusies. Ik span mijn spieren, terwijl Fenrir op me afloopt. Snel
slaat hij zijn brede armen om me heen. Ik worstel en vraag me beduusd
af waarom hij doodknijpen als manier heeft gekozen, het is niet
bepaald praktisch. Bovendien voelt het niet onprettig, laat staan
dodelijk. Het lijkt eerder op een.. knuffel..
"Shh, pup. Dit
soort woorden doen me pijn, weet je. Je bent geen mens, pup, het is
noodzakelijk dat je dit gaat inzien. Moeder Maan kijkt over ons en
stuurt ons deze dromen, het is het lot dat jij bij mij terug komt. De
Maan waardeert het niet dat haar kinderen afdwalen van het pad dat
zij hen gegeven heeft. En jij, mijn pup, behoort in mijn roedel. Aan
mijn zijde."
"Nee.. Nee.." protesteer ik zwakjes. Ik ben
nog nooit zo moe geweest. Ik voel me vreemd genoeg niet onprettig in
de omhelzing van de alpha, als ik niet beter wist zou ik het een
gevoel van 'veiligheid' noemen. Dan laat Fenrir me los en ik
jank, buiten mijn wil om, zachtjes.
"Ooit zal je jouw lot
vrijwillig accepteren, pup. Niemand ontkomt aan de wil van de Maan.
En ik heb de tijd, zeeën van tijd." Het gevoel van moeheid
houdt aan en ik zak op de grond. Ik sluit mijn ogen…
Als
Remus zijn ogen weer opent vind hij zichzelf uitgestrekt op de bank.
Zijn kleren voelen vochtig aan van het zweet. Het was een droom..
Maar het leek zo echt, de geuren, het geluid, de armen van Fenrir..
En is het verbeelding, of voelt hij een beurse plek in zijn nek waar
Fenrir hem had gebeten? Nog wankelend staat hij op en loopt naar het
raam. Daar, onder de lantaarnpaal, staat een brede, lange man. Hij
kijkt om, recht in de ogen van Remus en grijnst. Dan keert de man
zich om en loopt weg. Remus schudt zijn hoofd en begint
voorbereidingen te maken voor de aankomende volle maan. Hij
controleert de deur van de kelder, zodat hij hem niet in zijn furie
kan openen. Hij controleert de muren, zodat deze niet onder zijn
gebeuk kunnen breken. Maar terwijl hij deze handelingen uitvoert,
denkt hij terug aan de vrijheid in het bos. Aan de bomen, de dieren
en natuurlijk de maan. En even, heel even, voelt hij een gevoel van
pure heimwee.
De maan is altijd aanwezig. Het maakt niet
uit of het dag of nacht is, volle of wassende maan. De maan volgt en
stuurt ons, als een moeder die zorgt voor haar kinderen.
