Jongen overboord

Boven het geluid van de walsende golven en de krijsende wind klonk er een zoete stem, die werd mee gedragen over het wiegende water, maar gedempt werd door de dichte spokerige mist. Een mist zo dik, dat hij moest openbreken om het elegante marineschip door te laten, het schip waar de stem lokte naar de omgeven liggende zielen verdwaald op zee. De gevleugelde maagd op de voorkant van het schip toonde trots de richting van het schip aan, als een belofte aan het tuig op de zee dat het schip ging winnen.

De klanken van het lied reikten tot ver, maar weinigen hoorden de betekenis achter de woorden. Een lied dat een ode was aan de piratenheren die de zeeën en alles wat er in leefden in hun macht hadden. Een lied dat de piraten lokten.

En het zoete stemmetje, afkomstig van een adellijk meisje, wist niets van de gruwelen die haar woorden meedroegen, want zelf was ze zo onschuldig als een lam met gouden lokken en een porseleinen huid, gehuld in de duurste gewaden. Niets wetend van de gevaren en moeilijkheden van het leven. Het enigste wat ze miste was de liefde van haar moeder.

Het meisje bleef met een vaste stem en rechte rug zingen, terwijl ze over de zee keek, alsof het van haar was. Alsof ze nu alles bezat, en geen angst meer moest tonen.

Een ruwe en grote hand omsloot zich rond haar smalle pezige schouder. Het meisje stopte onmiddellijk met zingen terwijl ze met onschuldige ogen naar de man die boven haar hing keek.

"Stil zijn, juffie. Vervloekte piraten zeilen op deze zeeën, je wilt ze toch niet naar ons toe trekken? Wil je?" Sprak hij met een zachte bijna fluisterde stem, bang dat hij de piraten zou lokken waarover hij sprak. Het meisje keek hem met grote ogen aan.

"Mijnheer Gildarts," Kreeg de man als kritiek van een tweede stem, de stem kwam van een tweede man. Blond haar en felblauwe ogen die hard en wreed leken. Hij keek Gildarts met een strenge en straffende blik aan. "Dat is genoeg." Zei de blonde man, een commando dat Gildarts moest vertrekken. De blonde man had een donker blauw uniform aan van de marine en een elegante hoed verborg een groot deel van zijn haar.

"Ze was aan het zingen over piraten, ongeluk als je over piraten zingt zeker nu we zijn omringt in deze onnatuurlijke mist. Let op mijn woorden." Waarschuwde Gildarts de man. Hij wees ondertussen naar het kleine meisje dat met onschuldige ogen naar de twee mannen keek.

"Overweeg ze als genoteerd. Je bent hier klaar." Sprak de man stijf uit.

"Aye luitenant." Zei Gildarts met een stevige en duidelijke stem, terwijl hij weg liep, begon hij te mompelen; "Het brengt ongeluk om een vrouw aan boord te hebben, zelf een miniatuur." Hij dronk dan vervolgens van zijn flacon waar alcohol inzat. Hij was dan verdwenen uit het zicht van het meisje om zijn dagelijkse taken te voltooien.

"Ik denkt dat het fascinerend zou zijn om een piraat te ontmoeten." Het meisje had ogen gevuld met een nieuwsgierigheid die nooit gelest zou worden.

"Denk opnieuw, juffrouw Heartfilia. Verachtelijke en losbandige schepsel, dat zijn ze allemaal." De blonde man keek over het water, op de plek waar het kleine meisje had gezongen. "Ik zal erop zien dat elke man die onder de piraten vlag zeilt, of een piratenmerk draagt, zal krijgen wat hem toebehoord; een korte val en een plotse stop." Hij keek nu met een kleine lach naar het meisje, alsof ze wist wat het betekende en alsof ze de humor zou moeten snappen.

Het meisje keek onbegrijpend naar de man, ze begreep zijn uitleg niet van de gevolgen. Toen keek ze met een bijna smekende blik naar Gildarts, zodat hij haar zou kunnen uitleggen wat het betekende. Het enigst wat hij deed was zijn nek schuin houden en een hand erboven houden, terwijl hij zijn ogen sloot en zijn tong uit stak. Het leek net alsof er een onzichtbaar koord in zijn handen lag terwijl het rond zijn nek was verbonden. Nu snapte het meisje het. De man bedoelde dat hij de piraten zou ophangen. Met grote ogen keek ze weer naar de man, zouden ze echt mensen doden omdat ze piraten zijn? Haar vader had haar geschrokken en angstige reactie gezien en sprong naar voor.

"Kapitein Eucliffe… Ik waardeer je moeite, maar ik maak me zorgen over de effecten van dit onderwerp voor mijn dochter." De vader van het meisje had zijn blik geen seconde van haar afgehaald, alsof hij bang was dat ze elk moment kon verdwijnen, zoals haar moeder was verdwenen uit zijn leven.

"Mijn excuses, gouverneur Heartfilia." Excuseerde Eucliffe zich bij zijn overste en hij liep dan weg, zodat Heartfilia en zijn dochter alleen konden praten.

"Eigenlijk vind ik het allemaal zeer interessant." Zei het meisje om haar vader gerust te stellen en ook om te laten zien dat ze niet bang was voor een bende stinkende piraten.

"En dat is juist wat me zorgen maakt." Haar vader draaide zich naar haar toe en boog zich op zijn hurken, zodat hij oog in oog stond met zijn dochter. "Lucy, we zullen bijna in het Royale haven aankomen, en ons nieuwe leven beginnen. Zou het niet geweldig zijn als we ons zouden gedragen zoals het hoort voor onze klasse en status." Het meisje wist dat haar vader haar nu plots extra etiquette wou bijbrengen, en ze ging er in mee.

"Ja, vader." Antwoordde Lucy beleefd. Toen haar vader weer vertrok om te praten met de kapitein draaide ze zich om en keek weer overboord naar de zee. Haar zicht op het eeuwige oneindige.

"Ik denk nog steeds dat fascinerend zou zijn om een piraat te ontmoeten." Mompelde ze in zichzelf. Een slechte gewoonte die ze had gekregen. Met haar nieuwsgierig ogen keek ze juist lang het schip, en juist op dat moment zag ze van voor van het schip een paraplu tevoorschijn komen. Het dreef op zijn buitenkant, als een klein bootje langs het schip. Lucy voelde een klein lachje op haar gezicht verschijnen terwijl ze het kleine bijna magische bootje volgde op het schip.

Toen het uit haar zicht was verdwenen keek ze weer naar de voorkant van de boot, wachtend tot er een nieuw voorwerp tevoorschijn zou komen.

Dit keer was het een stuk hout, waar een jongen op lag. Met grote ogen ging ze dichter bij de rand staan.

"Kijk! Een jongen!" Riep ze, de ongeloof deed haar stem trillen en zorgde dat ze niet luid genoeg had geroepen. "Er is een jongen in het water!" Riep ze nu terwijl ze drastisch om haar heen keek. In de hoop dat er iemand haar roep had gehoord. Ze wees naar het water om te zorgen dat ze wisten wat ze bedoelde. De mannen keken haar niet begrijpend aan, alsof ze onzin aan het uitkramen was.

Kapitein Eucliffe liep naar de rand, keek overboord en zag de jongen drijven op het stuk hout en ging meteen in actie. "Man overboord!" Riep hij om aan zijn bemanning duidelijk te maken wat er aan de hand was.

"Jongen overboord!" Verbeterde Lucy hem, ze voelde de nood om hem te verbeteren. Wat als ze minder extreem zouden reageren als ze dachten dat die jongen een volwassen man zou zijn.

"Haal een haak, trek hem daaruit!" Beval de kapitein.

Iedereen schoot in actie en al snel versnelden de activiteiten op het dek. De zeilers visten de jongen op met de haak van de boot en kapitein Eucliffe en haar vader legden de jongen voorzichtig op het dek. Lucy kwam nieuwsgierig en bezorgd dichterbij om een glimp op te vangen van de jongen.

"Hij is nog steeds aan het ademen." Zei Eucliffe met een opgeluchte stem.

"Vanwaar komt hij?" Vroeg Heartfilia die naast de jongen gehurkt zat. Gildarts was de man al voor en keek over de zee. Opzoek naar een schipwrak of een ander spoor waar ze konden uithalen waar de jongen vandaan kwam. "Mavis, moeder van de god." Gildarts klonk buiten adem. Lucy had het gehoord en keek in de richting van de man. Ze ging tegen de rand staan om langs het schip te kijken. Toen zag de rest van de bemanning waar de twee naartoe keken.

De mist was nog steeds dicht en ze konden bijna niets zien. Maar juist toen ze dicht genoeg waren, konden ze zien wat er achter de mist lag. De zee was niet meer leeg. Een wrak van het schip dat nog aan het na branden was versierde de wateren samen met de vele lichamen van de bemanning.

Het schip voer geluidloos langs het wraak, het was voor enkele seconden doodstil. Tot het gemompel begon en de te luide fluisterde stemmen zich afvroegen hoe dit wrak tot zijn einde was gekomen.

"Wat is er hier gebeurd?" Heartfilia's stem klonk angstig en wanhopig. Bang dat de mensen die het schip hadden aangevallen hier nog steeds waren.

"Een explosie in de kruitkamer. Koopvaardijschepen varen zwaar bewapend." Eucliffe klonk koud, berekend. Geen enkele emotie klonk door in zijn stem.

"Het deed hem veel goeds…" Gildarts keek naar Eucliffe die naast hem stond. "Iedereen is het aan het denken! Ik zeg het gewoon! Piraten!" Zijn ogen keken weer naar het schipwrak. Heartfilia lachte even onzeker.

"Er is daar geen bewijs van. Het kon een ongeluk zijn." Zijn stem klonk luchter door de lach die hij eerder had uitgebracht, maar hij geloofde zijn eigen leugen niet. "Kapitein, deze mannen waren onder mijn bescherming. Als er nog een kleine kans is dat er een van de slachtoffers nog leeft, kunnen we ze niet achterlaten!" Heartfilia klonk nu weer serieus en ging verder met de zaken.

"Natuurlijk niet." Zei Eucliffe tegen zijn baas en hij liep over het dek om commando's te geven. "Wek de kapitein, onmiddellijk." Zei hij tegen een zeiler, die er snel vandoor ging om zijn taak te volbrengen. "Kom tot stand en hijs de zeilen! Laat de boten los! Geschut bemanning, maak de kanonnen klaar!" Riep Eucliffe tegen de bemanning terwijl hij rond liep op zijn schip.

"Zullen we hopen voor het beste… maar bereid je voor voor het ergste." Waarschuwde Eucliffe Heartfilia. De man keek angstig naar zijn dochter.

"Verzet de jongen, we hebben het dek nodig." Commandeerde Eucliffe twee zeilmannen, de zeilmannen liepen onmiddellijk naar de jongen en hesen hem op. Lucy's vader trok haar van bij de rand zodat ze niet meer naar het vreselijke beeld kon kijken. Met een angstig blik keek hij neer op het meisje.

"Lucy, ik wil dat je hem gezelschap houdt. Hij is nu jouw verantwoordelijkheid. Zal je over hem waken?" Vroeg Heartfilia aan haar, ze begon hevig te knikken, terwijl haar vader zich al had omgedraaid en hielp bij de rest van de bemanning, een groot deel had de roeiboten uitgehaald en voeren naar het wrak opzoek naar overlevenden. Lucy volgde de zeilmannen toen ze de jongen voorzichtig op de grond legden, juist naast het wiel. Al snel renden ze weg en Lucy was alleen met de jongen. Nieuwsgierig ging ze naast hem hurken. De jongen zijn voorhoofd werd verborgen door zijn schouderlange haar. Lucy aaide rustig het haar uit zijn gezicht terwijl ze nadacht over hoe vreemd de kleur van zijn haar was. Het was zalmroze, hoe was dat zelf mogelijk? Ze merkte hoe knap de jongen eigenlijk was en ze voelde zichzelf blozen.

Ze schrok op toen hij haar pols vast hield in een greep die veel te sterk was voor iemand van haar leeftijd. Hij was wakker en keek haar met grote ogen aan. Ze nam zijn hand in de hare en keek hem met een zachte en teder blik toe.

"Het is oké. Mijn naam is Lucy Heartfilia." Zei ze nog steeds met de tedere blik. Vastbesloten om op de jongen te letten.

"Natsu Dragneel." Zei de jongen buiten adem van angst en zijn stem hakkelde.

"Ik zal over je waken Natsu." Zei ze tegen de jongen. Natsu kneep in haar hand toen hij langzaam weer zijn bewustzijn verloor. Rond zijn nek droeg hij een witte doorweekte sjaal die leek op schubben, maar onder zijn sjaal waren de knopen van zijn bloes geopend door zijn plotse beweging. Lucy kon zien dat hij er ketting rond zijn nek hing. Nieuwsgierig trok ze aan de ketting en ze onthulde een gouden medaillon, de ene kant was volledig effen, geen print of inkervingen. Op de achterkant stond er wel iets op, een schedel. Een schedel dat omringt werd door een Azteeks design, Lucy begreep maar een ding toen ze dit zag.

"Je bent een piraat." Fluisterde ze tegen de jongen. Haar ogen waren groot van verbazing en haar stem klonk ongelovig. Ze staarde terug naar de bemanning, ze merkte dat kapitein Eucliffe dichter kwam. Snel keek ze terug naar Natsu, angst greep haar rond haar keel. Angst dat deze jongen in gevaar zou zijn. Snel trok ze de medaillon van zijn nek en verborg het in haar kleine hand achter haar rug terwijl ze zich naar kapitein Eucliffe omdraaide.

"Heeft hij gesproken?" Eucliffe had weer zijn koude stem boven gehaald en eiste een antwoord van het meisje.

"Zijn naam is Natsu Dragneel… dat is alles wat ik heb ontdekt." Lucy haalde zelf ook haar koudste stem boven. Ze kon het niet verdragen dat de man voor haar, haar zo kinderachtig behandelde. Oké ze zou op een heel hoge stoel moeten staan om zijn lengte te hebben, maar ze was alles behalve achterlijk. Het antwoordt leek niet goed te zijn voor Eucliffe want hij gaf weer het bevel om de jongen weg te halen, dit keer wel naar een kajuit, maar Lucy vond zijn toon vreselijk.

Ze haalde opgelucht adem toen hij weer vertrok zonder iets te vermoeden. Met een bezorgde blik bekeek ze Natsu, die nu werd opgeheven door twee mannen. Ze zuchtte en keek over de zee, het medaillon warm in haar handen. Een ruk van de wind deed haar opkijken waar het vandaan kwam en de mist klaarde juist een beetje op. En achter de mist was er een schip te zien. Het bewoog zich zo stil als een spook door de mist en de zwarte zeilen vormden een groot contrast met de witte lucht.

Lucy keek met grote ogen naar het schip toen ze de zeilen had gezien. Ze kon de vlag boven op de mast zien. Een kleine zwarte vlag met een schedel. Ze herkende die schedel. Ze keek toen van het medaillon naar de vlag en merkte op dat het exact dezelfde waren.

De mist sloot zich achter het wegvarende schip, behalve voor de vlag, die zich met de wind draaide en recht naar Lucy keek. Uit angst sloot het meisje haar ogen.