Hii'z! Ik ben hier nieuw en ik wou eens een verhaal hier posten. Wat het posten betreft, het zal denk ik wel allemaal redelijk snel gaan, omdat het eigenlijke verhaal al meer dan een jaar af is. Ik hoop dat jullie ervan genieten en dat het een goed verhaal is. Ik heb het al eerder online geplaatst, toen het nog in afwerking was. Maar goed, ik hou jullie niet langer op.
Disclaimer: ik bezit dit niet, J.K. wel.
Hoofdstuk 1
Naar
jou.
Ik schrijf een brief. Gewoon... Een brief. Eigenlijk is deze brief aan niemand gericht. Meer zoiets als een brief gewoon voor... Mezelf. Misschien omdat ik zo wanhopig naar iemand anders zoek dan mezelf. Misschien omdat ik me met iemand anders minder... Eenzaam zou voelen.
Ik
mag dan wel zoveel vrienden hebben en meisjes kan ik met een simpele
knipoog krijgen, maar toch heb ik me nog nooit zo eenzaam
gevoeld.
Het wordt tijd, denk ik, dat ik volwassen wordt. Ik ben
nu al zestien, nog maar net bij mij ouders weggelopen en ik voel me
eenzaam.
Bij
je beste vriend wonen zou moeten het einde van de wereld zijn, tenzij
dan trouwen of zo. Maar bij mij komt het zo niet aan... Ik zou veel
liever ergens anders zijn. Maar ik kan hem nu niet teleurstellen...
Ik
weet dat ik ook welkom ben bij iemand anders. En eigenlijk zou ik
daar nu veel liever zijn dan hier, want ik denk dat ik anders zal
doodgaan of dergelijke...
Misschien
sluip ik er vannacht wel vandoor, naar die persoon waar ik liever wil
zijn. Dan kan ik eindelijk weer mezelf zijn en hoef ik niet steeds
mee te doen aan die stomme grapjes. Als ik nood heb aan een serieus
gesprek en ik begin eraan met hem... Na minstens vijf seconden komt
er weer een grapje tussen. Ik denk dat hij het niet aankan om
problemen te confronteren. Net hetzelfde met kritiek, die niet eens
slecht bedoeld is...
Ik ga nu afsluiten,
straks ga ik nog hysterisch huilen en dat zal hij niet
aankunnen...
Oh,
waarom ben ik niet eerder naar die andere vriend gegaan? Waarom moest
het verdomde lot mij hier naartoe drijven?
Tot nog eens...
S... Nee..
Ik.
"Welkom
terug in de echte wereld, man...", mompel ik.
Ik schud mijn
hoofd en ga ijsberen door de kamer. Gedachten op een rijtje zetten of
zo... Na een tijdje wordt ik behoorlijk dronken, door steeds in de
zelfde richting te lopen. Uiteindelijk plof ik me op het bed. Zou het
zo mijn hele leven door blijven gaan? Buiten fluiten de vogels en de
zon straalt. Ik rol met mijn ogen; soms kan de natuur zo ironisch
zijn... Langzaam ga ik liggen op het bed. Mijn ogen vallen
toe...
BENG! De deur van de kamer vliegt open en ik schrik wakker. Ik rol van mijn bed af en knots met mijn hoofd tegen de grond. Pijnlijk wrijf ik over mijn hoofd en ik probeer recht te staan. Er staat iemand in de deuropening. Een jongen met zwart, warrig haar, een bril en kastanjebruine ogen komt met een schuldbewust gezicht op me af. Even schrik ik, maar dan besef ik dat het alleen maar mijn beste vriend is. Ik steek mijn hand uit en hij helpt mij recht. Ik ga neerzitten op mijn bed en kijk hem aan. Hij ontwijkt mijn blik. Deed hij dat nu...? Onzichtbaar schudt ik mijn hoofd. Nee, zo is hij niet.
"Ik ben te ver gegaan...", mompelt mijn vriend.
Hij schud zijn hoofd en zijn warrige haar gaat op en neer. Zijn ogen staan triest. Ze kijken mij aan. Dit voorspelt niet veel goeds.
"Met wat 'te ver'?", hoor ik mezelf vragen.
Even ben ik verbijsterd. Ben ik dat? En ik herinner me weer vaag dat ik altijd al nieuwsgierig was. Misschien ben ik vergeten hoe ik 'mezelf' ook alweer moest spelen...
"Té ver...", blijft mijn beste vriend maar mompelen.
Ik wil hem aankijken, maar hij ontwijkt mijn blik zorgvuldig. Zie ik daar een traan in zijn oog glinsteren? Verward probeer ik opnieuw te kijken, maar hij draait zich en staart uit het raam. Ik hoor hem diep in- en uitademen. Nu komt het...
"Je moet weg... Je moet ergens anders gaan logeren voor de rest van de vakantie... Het spijt me zo!"
Hij draaide zich om en de tranen liepen over zijn wangen. Ik juich innerlijk. Maar daar heb ik al meteen weer spijt van. Ik zie mijn beste vriend helemaal niet graag huilen. Ik zucht en sta op. Even strijk ik met mijn hand door mijn haar.
"Zit even neer. Zo."
Ik neem mijn vriend vast bij zijn arm en duw hem zachtjes op het bed. Ik ga naast hem gaan zitten.
"Wat is er gebeurt?", vraag ik stil, ik ben bang hem nog meer van streek te maken.
"Ik
ben ongelofelijk dom geweest!", snikt hij.
Jah, kan het
anders? Ik weerhoud me net op tijd om het ook echt te zeggen.
"James, leg het nou uit!", zeg ik, me er volledig van bewust van de ongeduldige ondertoon die in mijn stem lag.
Gelukkig heb ik hem niet nog erger van streek gemaakt. Ik zie James slikken. Hij zucht lang.
"Ehm."
Dat werdt tijd!
"Wel..."
Hij wrijft een traan weg.
"Goed, dan..."
Als hij nog lang blijft aarzelen, zweer ik op mijn moeders graf dat ik hem eigenhandig vermoord.
"Als je het liever niet zegt...-"
"Ik...", onderbrak hij me, "Ik denk dat het beter is dat ik het momenteel laat rusten. Maar ik wil je de situatie wel uitleggen. Het zit dus zo..."
Hij kijkt naar zijn handen. Mijn god, waar is dat airtje gebleven van het-doet-me-allemaal-niets?
"Ik heb iets héél erg verkeerd gedaan..."
Dat was ook niet de eerste keer, hoor!
"Maar erger dan anders. En mijn ouders zijn erachter gekomen. Ze werden zo goed als hysterisch..."
Even grijns ik, bij de gedachte om mevrouw Potter hysterisch te zien gillen tegen haar zoon. Mevrouw Potter die altijd al gedacht had dat haar zoon een engeltje was... Maar al vlug verdwijnt de grijns van mijn gezicht, als ik hem met grote ogen vol walging zie staren naar me.
"V-vertel verder", stotter ik vlug.
Hij kijkt me nog even aan en ademt dan diep in.
"Ik heb dus iets héél erg fout gedaan en mijn ouders hebben me betrapt. Mijn ouders hebben mijn straf besproken. Ze straffen me door jou weg te sturen en mij de hele zomer huisarrest te geven."
Hij staart ellendig naar het lichtgrijze tapijt die op de grond ligt. Lusteloos staar ik hem aan. Ik heb enorm veel medelijden met hem, ook al gedraagt hij zich soms als een grote zak. Erger dan Secretus soms, maar dat is bijzaak. Even twijfel ik, maar uiteindelijk leg ik toch mijn arm over zijn schouder. En opnieuw begint hij te snikken. Hij legt zijn hoofd op mijn schouder. Een beetje onwennig duw ik hem weg en zeg stotterend:
"I-ik wil niet d-dat mijn trui helemaal v-vol snot hangt... Dus...Ehm..."
Gelukkig, zijn hoofd blijft bij mijn schouder weg. Ik zucht van opluchting.
"H-het s-spijt m-me ech-echt, S-Sirius...", zegt hij, terwijl hij hard snikt.
"Het had erger gekund..."
Even geschrokken door mijn opmerking, kijk ik verward voor me uit. Ik zucht diep en kijk de blauwe muur met witte, romige wolken verdwaast aan. Dan schud ik met mijn hoofd en sta recht. James kijkt me plots aan. Ik slik. Laat dit stuk weg, alsjeblieft! Hij staat recht en loopt op mij af. Zo snel als ik kan probeer ik me uit deze situatie te denken, maar mijn hoofd slaat op hol. Hij komt steeds dichter en dicher. Mijn benen willen niet meewerken, als ik het op lopen wil zetten. Als aan de grond genageld blijf ik angstig wachten wat er met me zal gebeuren. Ik ben zelfs zo bang, dat ik mijn ogen hard dicht doe. Ik voel zijn armen om mijn schouders. Oef, hij omhelst me alleen maar. Ik open weer mijn ogen en omhels hem ook.
"Ik ga je missen, Sluipvoet... Het beste, makker.", fluistert hij in mijn oor en laat me los.
Ik kijk even wat onwennig naar mijn trieste vriend. Met nog een laatste blik op mij, loopt hij de kamer uit. Ik kijk even naar buiten en vervloek in mezelf de zon. Dan begin ik mijn hutkoffer in te pakken.
Een half uur later is mijn hutkoffer eindelijk gepakt. Terwijl ik even uitrust, hoor ik gekras aan het raam. Ik loop naar het raam toe en zie daar Hypo, mijn uil, zitten. Voorzichtig open ik het raam en laat Hypo binnen.
Hij vliegt even door de kamer en strijkt dan sierlijk neer op mijn bed. Hij heeft een brief aan zijn pootje, zie ik. Ik loop, bijna rennen zelfs, naar Hypo toe. Ongeduldig probeer ik de brief van zijn poot te frunikken. Hypo staart me geschift aan. Als ik de brief eindelijk vast heb, kijk ik naar Hypo, die me nog steeds geschift aankijkt. Ik grijns. Even lijkt het alsof Hypo met zijn kop schudt. Maar dat zal vast verbeelding zijn. Hypo vliegt naar zijn kooi. En ik plof mij op het bed neer en doe het kleine briefje open. De zenuwen gieren door mijn lijf. Ik lees:
Hallo Sluipvoet!
Ik kreeg net het
gevoel dat er wat is. Kan dat?
Zoniet, kan het best wel mijn
verbeelding geweest zijn...
Als er wel iets is, je weet dat je me
kunt vertrouwen!
Groetjes,
Maanling...
"Hypowke! Kom eens hier! Ik heb een briefje!", zeg ik een beetje kinderachtig tegen Hypo.
Even lijkt het alsof Hypo me ironisch aankijkt, maar de fantasie is vandaag niet ver weg bij mij. Hypo vliegt naar me toe en ik bind het briefje aan zijn pootje.
"Naar Remus, Hypo...", fluister ik.
Hypo stijgt op en vliegt het raam uit. Al lang nadat hij verdwenen is, kijk ik naar de lucht. Langzaam wordt het donkerder buiten. Het lijkt alsof het eens goed gaat onweren. Maar nu komt dat onweer ongelegen... Ik blijf naar buiten kijken en stel me voor hoe het bij Remus zou zijn. Anders dan hier, stel ik uiteindelijk vast.
Ik ben zo bezig met mijn gedachten dat ik niet merk dat Hypo ongeduldig in mijn hand zit te pikken. Als Hypo voor de laatste keer heel hard pikt, schrik ik op. Met grote ogen staar ik Hypo aan. Dan zie ik een briefje aan zijn pootje bengelen. Ik slik en dan doe ik aarzelend het briefje van zijn pootje.
"Bedankt, Hypowie!", zeg ik en wrijf zachtjes over zijn kopje.
Dan open ik het briefje vlug en lees:
Hallo
Sluipvoet! Natuurlijk ben je welkom bij mij! Groetjes,
Mijn ouders
kunne toch niet echt veel erop zeggen, want meestal zijn ze nergens
te vinden...
Neem de Collectebus. Ik hoop dat je weet hoe je die
moet nemen? Anders wat uitleg:
Steek je toverstokhand uit en dan
zie je wel... Een tip: neem afstand!
Vraag een enkele route naar
Maanstraat, Londen.
Mijn huis kun je er zo uitpikken, een oude
villa. Het nummer is 23.
Tot dan!
Maanling.
"Bedankt, Maanling!", mompel ik dankbaar.
Plots gaat de kamerdeur op een kier open. James steekt zijn hoofd naar binnen.
"Ik denk dat het tijd wordt... Om te vertrekken..."
Hij buigt zijn hoofd schuldig naar beneden.
"Het is al goed, James. Ik mag bij Remus gaan, tot het nieuwe schooljaar begint...Hoop ik...", voeg ik er stil aan toe.
James kijkt me aan. Zijn blik bezorgt me een slecht gevoel.
"Goed... Ik laat je niet graag los... Wie weet wat ze allemaal met je doen daarbuiten?", zegt James.
"Ah, je weet dat ik goed op mezelf kan letten!"
En zwijg nou, wat je bezorgt me rillingen!
"Goed..."
Hij houdt de deur voor me open, ik neem mijn bruine hutkoffer en de kooi met Hypo erin en loop langs hem. Even raak ik zijn lichaam aan en ik slik. Dat was niet de bedoeling...
"Gaat het?", fluistert hij in mijn oor.
"Jaja, het gaat!", zeg ik en ga zo snel mogelijk vanuit de deuropening.
De aanraking met James vond ik niet bepaald prettig. Wat gebeurt er met me? Hij is toch alleen maar een vriend... Alleen maar, gaat het door mijn hoofd, steeds opnieuw. Ik probeer het van me af te zetten en draag alles de trap af. Als ik in het midden van de trap sta, hoor ik een deur dichtslaan en harde muziek. James is heel erg van streek. Ik probeer er niet aan te denken dat hij nu aan het huilen is. Opnieuw begin ik mijn hutkoffer de trap af te slepen. Als ik eindelijk onder aan de trap sta, schiet meneer Potter me te hulp.
"Dag Sirius.", zegt hij.
"Dag meneer.", zeg ik beleefd terug.
Dag meneer die mij uit het huis zet... Ik staar met dichtgeknepen ogen woedend naar mijn hutkoffer. En toch, ergens, ben ik blij dat ik hier weg mag...
"Ehm. Weet je al naar wie je gaat?", vraagt hij.
"Ja, meneer, ik ga naar Remus."
"Oh, Remus, die ken ik! Goede jongen, vindt ik."
Meneer Potter knikt tevreden. Ik heb een goede keuze gemaakt in zijn ogen. Ik zucht, had hij anders verwacht dat ik naar Peter zou gaan! Kom zeg! Ik draai zo onzichtbaar mogelijk met mijn ogen aan die gedachte. En om het nog beter te maken, komt op dat moment een erg aangedane mevrouw Potter de keuken uitlopen. Ik krijg een heel erg lange knuffel. Daarna schudt meneer Potter me de hand.
Eindelijk, na een lang afscheid, sta ik buiten op de stoep. Met mijn hutkoffer en de kooi met Hypo erin. Ik haal het briefje van Remus uit mijn zak en lees het opnieuw. Ik kijk vluchtig even door de straat en haal dan mijn toverstok uit. Ik steek mijn rechterhand, met toverstok, uit. Ik slik bang.
BENG! Plots staat er een paarse driedubbeldekbus voor mijn neus. Een beetje verdwaasd sta ik ,nog steeds met mijn toverstok uitgestoken, naar de bus te kijken. Dan gaat de deur open en kwam er een tovenaar naar buiten. Die staat mij maar zo'n beetje aan te staren, terwijl ik met mijn toverstaf bijna in zijn gezicht duw.
"Ik zou het goed vinden moest je je toverstok laten zakken!", zegt de man tegen mij.
Ik kijk even met grote ogen van mijn toverstok, die bijna in de man zijn neus zit, naar de man en laat dan mijn staf zakken.
"Sorry...", mompel ik stil.
"Laat maar...", zegt de man terug.
"Goof! Doe je werk!", roept de man die achter het stuur zit.
Goof kijkt even kwaad naar de man, maar doet wat er van hem wordt gevraagd.
"Welkom op de Collectebus. Het noodvervoer de gestrande heks of tovenaar. Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
Goof kijkt vragend mijn richting uit.
"Een enkeltje naar de... Maanstraat, Londen.", zeg ik duidelijk.
"Goed, dat is dan 11 sikkels...", zegt Goof, terwijl hij een raar toestel uithaalt voor de ticketjes.
Ik kijk in mijn broekzak en vind daar nog 20 sikkels. Elf geef ik er aan Goof en de rest steek ik opnieuw in mijn broekzak. Goof steekt het geld in een grote portefeuille en helpt mij dan mijn koffer naar binnen dragen. Als ik eindelijk binnen ben, ga ik een plaatsje zoeken. Ik kijk rond. Er staan allemaal bedden en enkele fauteuils. Ik ga, in de eerste fauteuil die ik tegen kom, zitten.
De bus start. Met een 'BENG' zijn we plots op een andere plaats. Er stapt een sjoffel uitziende tovenaar op. Hij mompelt iets wat verdacht veel op 'Verdonkeremaansteeg' lijkt. Goof leidt de man naar de tweede verdieping. Na een fluistergesprek, waar ik niets van versta, komt Goof opnieuw naar beneden. Als hij langs mij komt, knikt hij even met zijn hoofd en vraagt:
"Gaat het?"
"Het gaat best, ik ben alleen een beetje moe", antwoord ik.
Ik lieg. Hoe zou ik in godsnaam nu kunnen slapen, terwijl ik op ben van de zenuwen.
"Goed, nog één halte en dan stoppen we bij jouw bestemming, oké?"
Ik knik. Goof liep terug naar de bestuurder.
'BENG'
Nu zijn we op een hobbelig landweggetje. Goof gaat iemand gaan halen. Dan komt hij terug met een jonge heks met oranje haar en kleurijke kledij. De heks glimlacht verleidelijk als ze voorbij me komt. Een beetje onwennig, glimlach ik vriendelijk terug. Als de heks eindelijk is afgestapt, rijdt de bestuurder bijna een hele boerderij omver. De boerderij springt gelukkig net op tijd opzij. Ik kijk met ogen zo groot als tennisballen toe.
'BENG'
Goof komt op me af.
"We zijn in de Maanstraat, jongen."
Ik knik en sta recht. Samen met Goof draag ik mijn hutkoffer en Hypo met zijn kooi naar buiten.
"Bedankt en misschien tot nog eens!"
Goof knikt dankbaar en stapt dan weer op de bus. Ik kijk even voor mij. Dan draai ik mijn hoofd weer naar de plaats waar de bus daarnet stond. De Collectebus is al weg. Ik zucht en neem mijn hutkoffer. Terwijl ik met mijn hutkoffer sleur, kijk ik naar de huisnummers. Vijftien, zeventien... Als ik aan nummer 21 ben, zie ik een duistere gedaante op mij aflopen...
"SLUIPVOET!", gilt de gedaante voor de hele straat en vliegt me rond de nek.
"Maanling! Dat is veel te lang geleden!", zeg ik in zijn oor.
Ik omhels Remus zoals ik zou doen bij een lang verloren vriend, waarvan iedereen dacht dat hij dood was. Ik omhels hem alsof mijn leven ervan afhangt.
"Je kan me nu wel weer loslaten, Sirius.", grinnikt Remus.
Ik laat Remus beschaamd los. Gelukkig is het donker, anders ziet hij de blos op mijn wangen. Net goed voor mij, wil ik een goede indruk maken, loop ik weer een blunder. Ik zucht ironisch. Remus kijkt me verbaast aan.
"Wat is er?", vraagt hij een beetje geschrokken.
"Niets.", antwoord ik een beetje kortaf.
Remus haalt zijn schouders op. Hypo kirt zachtjes van blijdschap. Ik grijns bij het horen van zijn gekir. Vanuit mijn ooghoek zie ik Remus ook grijnzen, maar dat kan toch niet op Hypo's gekir zijn? Want Hypo kirt zo stil dat ik het nauwelijks kan horen...
"We zijn er.", zegt Remus.
"Oké."
Ik laat de hutkoffer los. Ik zie Remus een sleutelbos uithalen.
"Fiets...Garage...Dagboek...Aha!", mompelt Remus.
Dagboek? Ik kan het niet laten te grijnzen. Maar eigenlijk vindt ik het best wel schattig.
Misschien zou dat ook wel iets zijn voor mij, een dagboek... Wie weet begin ik er ooit nog wel eens aan... Remus houdt de sleutel in het licht van de straatlantaarn, zodat hij zeker is dat hij de juiste sleutel vastheeft. Ik kijk naar het sleutelbosje in het licht en dan trekt iets mijn aandacht. Een sleutelhanger met nog wat bij.
"Is dat...?", vraag ik Remus en wijs naar de sleutelhanger.
"Dat is die foto van ons alledrie, wat is ervan?", vraagt Remus.
"Ja, ik dacht al dat het die foto was... Goed dat Peter net op de ziekenzaal lag, vindt je niet? Maar wat is dat andere?"
Remus bekijkt de sleutelhanger en geeft hem dan aan mij. Ik kan een grijns niet onderdrukken.
"Heb je dat serieus aan je sleutelbos gehangen? Ik dacht dat je het niet mooi ging vinden...", zeg ik een beetje verrast.
Remus neemt zijn sleutelbos opnieuw in zijn handen en legt de sleutelhanger op zijn handpalm.
"Natuurlijk vindt ik het mooi! Dat is het mooiste kado dat ik ooit gekregen heb van iemand! Het is zo simpel en toch zo... Mooi!", zegt Remus blij.
Ik ga dichter bij Remus staan en bekijk over zijn schouder naar de hanger. Het is een zwart pootje, niet echt natuurlijk, ik had het zelf gemaakt. Speciaal voor zijn verjaardag. Dat heb ik hem toen gegeven samen met een nieuwe trui. Op dat moment dat hij het kadopapier van mijn kado scheurde en het pootje zag, had ik gedacht dat hij geen woorden vondt om te omschrijven hoe lelijk het was. Blijkbaar verkeerd gedacht.
Ik ben aan het wegdromen, maar wordt ruw uit mijn gedachten getrokken door Remus, die zijn hoofd naar mij draaide. Zonder het goed te beseffen, raken de puntjes van onze neuzen elkaar aan en kijken we in elkaars ogen. Beiden overdondert door dit voorval, blijven we een tijdje staan. Ik kijk in zijn ogen en zie een mengeling van verwarring, verlangen en vreugde. Ik zou nog uren kunnen doorgaan, gewoon zo staan kijken.
"Ehm. Ehm. Sorry...", zeg Remus, maar hij veroert zich niet.
Ik voel zijn warme adem op mijn lippen en wil dat dit nooit zou stoppen. Maar aan elk goeds komt een einde... Remus kijkt nog een laatste keer in mijn ogen. Ik zie spijt. Dan draait hij zijn hoofd en steekt de sleutel in het sleutelgat. Hij doet de deur langzaam open. Een licht gaat aan in de hal en Remus gaat binnen.
"Kom binnen, kom binnen!", zegt hij uitnodigend.
Dan stap ik zijn huis binnen, mijn hutkoffer achter me aan slepend en niet wetend wat er nog met me gaat gebeuren...
Wat zal er gebeuren? Wat zal Sirius allemaal meemaken als hij bij Remus is? Vanavond post ik hoofdstuk twee!
Kus,
Ellieh.
