Hey lezers-to-be! Alvast heel erg bedankt voor het überhaupt aanklikken van mijn verhaal deelt koekjes uit. Hoedanook, dit is mijn eerste LOTR-fic, maar jullie kennen mij misschien wel van het (onafgemaakte) verhaal "Een Ster In Duisternis" in het POTC-fandom, al maak ik dit verhaal wel af, dat beloof ik nu alvast zweert met d'r hand op d'r hart. Dit is speciaal geschreven voor Kim, een goede vriendin van mij, en Orlando/Legolas-fain vanaf het eerste uur. Als dit alles genoeg is om jullie nieuwsgierig te maken, lees dan snel verder!


Hoofdstuk 1

Envirai

Het is nacht, en duizenden helderen sterren en een volle maan verlichten de inktzwarte hemel. Het licht weerspiegelde in het donkere water van de zee, dat op dit moment behoorlijk rustig was. Het klotste lichtjes tegen de klif, waar bovenop de stad Dol Amroth stond.

De witte kustgebouwen van Dol Amroth zijn vervallen en verlaten. Onkruid komt tevoorschijn uit elke kier en scheur in deuren, muren en ramen. De gebouwen zijn verweerd door water en wind, en slecht onderhouden door het gebrek aan bewoners.

Verval is de gemeenschappelijke factor voor deze Era. Alles wat de Elfen ooit hebben gemaakt is aan het verdwijnen, net als de Elfen zelf. Hun tijd in Midden-Aarde is voorbij, en bijna allemaal zijn ze vertrokken vanuit de laatste Elfenhavens, naar Valinor, de Elfenwoonplaats.

Het afnemen van hun kracht heeft te maken met het verdwijnen van de Ringen van Macht. Die werden Era's geleden gemaakt door Celebrimbor, in de hete vuren van de Elfen. Ze waren allemaal mooi, en hadden een grote kracht, die heeft geholpen om tot stand te brengen wat de Elfen hebben gemaakt. Want net als de Elfen zelf was de kracht van deze Ringen mooi, en kon alleen worden gebruikt voor goede dingen.

Maar die Ringen zijn in kracht afgenomen sinds die Ene is verdwenen, in de laatste Oorlog om de Ring.

Die Oorlog betekende de definitieve vernietiging van Sauron, maar ook het definitieve einde van de Macht van de Elfen. Velen zijn tijdens die Oorlog gesneuveld, maar door de overwinning van het Goede zijn ook vele levens gespaard gebleven. Vele namen zijn door heldendaden groot geworden, maar ook vele doden zijn voor eeuwig veroordeeld tot de vergetelheid. Maar zoals de geschiedenis heeft bewezen, er kunnen vele onverwachte dingen komen uit de vergetelheid…

Want de verloren gewaande Erfgenaam van Elendil werd teruggevonden, en hij voerde het leger van het Vrije Westen aan tegen Sauron. Hij overwon, en regeert nu vanuit Minas Tirith, de Witte Stad, over Gondor, samen met zijn vrouw, Koningin Arwen Undómiel. Hij heet Koning Elessar.

Ik heb hem een keer ontmoet, toen hij nog Aragorn heette. Hij reisde samen met een Dwerg en een Elf naar Minas Tirith, om daar zijn Koningschap op te eisen, en de legers aan te voeren. Hij straalde een bepaalde macht uit, en was zeker daarom een aantrekkelijke man. Vele vrouwen vielen voor hem, maar zijn hart was bij de Elf Arwen. Mijn aandacht ging niet uit naar hem. Nee, ik voelde me aangetrokken tot de Elf.

Eigenlijk had ik daar helemaal niet moeten zijn, bij die ontmoeting in Minas Tirith. Ik had in de paleizen van Dol Amroth achter moeten blijven, en elke dag reikhalzend uit moeten kijken naar nieuws over de Elfen die mij dierbaar waren.

Deze toekomst klinkt vreselijk, en dat vond ik toen ook. Dus ik besloot met mijn neef, Prins Imrahil, mee te gaan om zelf voor mijn dierbaren te vechten. Achteraf gezien had ik dat beter niet kunnen doen, dit bracht namelijk dingen teweeg die ik nooit had verwacht.

Ik zal het uitleggen. Ik ben Ervinai, en ik ben een Prinses van Dol Amroth. Maar hoewel je het naar mijn uiterlijk misschien niet zou zeggen, ben ik geen Elf. Mijn over-over-over-over-grootmoeder besloot om, net als Tinúviel de Schone, te trouwen met een Mens. Sindsdien stroomt het Elfenbloed van onze familie steeds meer verdund door onze aderen, en ook in de mijne. Des te meer in de mijne. Want ik lijk meer op een Elf dan elk van mijn voorouders. Ik heb lang blond haar, felblauwe ogen en ben lang en statig. Ik ben opgevoed als een Elf, ken alle verhalen over de Oudste Tijden, en ik spreek vloeiend Quenya en Sindarijns.

Maar eigenlijk is het allemaal een illusie, want ik ben geen Elf. Hoewel ik misschien sterk en in evenwicht overkom ben ik vanbinnen gebroken, en het ergste is is dat ik het zelf ook weet. Het liefst zou ik doen wat vele Elfen voor mij hebben gedaan, vluchtten uit Midden-Aarde, naar een plaats waar geen ellende is, naar Valinor. Maar dat kan ik niet. En ik bezit al helemaal geen eeuwig leven. Ik zal misschien langer leven dan andere Mensen, maar na een eeuw of twee zal ik toch ook sterven.

Het gekke is dat ik er nooit een probleem mee heb gehad. Ik woon mijn hele leven al tussen Elfen die het eeuwige leven hebben, en gek genoeg heeft me dat nooit gestoord, om jaloers gemaakt. Het lijkt mij vreselijk om een eeuwig leven te hebben. Het zijn de tijdelijke dingen in het leven die je het meest waardeert, in plaats de eeuwige dingen, want die vallen je niet op. Want inderdaad, de kunst is om van dingen te genieten zolang ze er nog zijn. Voordat je het weet zijn de dingen al weer voorbij, niet meer dan een herinnering, om naar terug te verlangen. Dat is iets wat ik in levende lijve heb ondervonden. En het is nog maar een korte tijd geleden dat ik voor het eerst wilde wat ik nog nooit gewild had. Ik wilde die onsterfelijkheid.

Nu is het paleis van Dol Amroth niet langer de rustgevende plek die het eerst was. De stilte is niet langer stilte, maar doet nu pijn aan mijn oren, de liefde die ik krijg van mijn familie is niet langer genoeg. Dagenlang staren naar de natuur om me heen is niet langer hetzelfde. Ik kan nu niet meer de rust vinden die ik eerst vond.

De enige manier om rust te vinden is de nacht. Ik houd van de nacht. Alles is veel simpeler in de nacht, alle problemen van de dag zijn tijdelijk aan de kant gelegd, bedekt door een deken van zwart. Net als mijn eigen problemen.

Op dit moment kijk ik uit over de nacht, over de zee die tegen de klif van Dol Amroth slaat. De zachte, regelmatige branding schijnt me iets te kunnen kalmeren. Het ritme van water dat wordt verpletterd tegen de rots zorgt ervoor dat mijn ademhaling rustiger wordt, dat mijn hartslag niet meer zo nadrukkelijk door mijn lichaam bonst, en dat de dikke mist die nu al dagen mijn hoofd teistert eindelijk verdwijnt. Door de nacht kan ik weer helder denken.

De zee is erg mysterieus. Ik vind haar interessant, en ik heb het idee dat er veel geheimen in schuil gaan die ik nog niet heb ontdekt. Daarom denk ik ook dat elke Elf zich, hoe dan ook, aangetrokken voelt tot de Zee, en haar graag over wil steken, naar de betere landen die daar achter liggen.

Naar Valinor, een mooie plek zonder ellende en dood, waar diegenen waar je van houdt voor altijd bij je zijn. Plaatsen waar ik heen wil, maar nooit heen zal kunnen gaan. De plaats waar hij uiteindelijk ook naartoe wilde…

Met 'hij' bedoel ik natuurlijk Legolas, want hij is in die dagen in Minas Tirith veel voor mij gaan betekenen, en ik voor hem.

Maar blijkbaar niet genoeg…


Oehh...wat een drama! Nu je het toch gelezen heb, review alsjeblieft! Het volgende hoofdstuk komt snel!