Opa Pietjes.
Kleine Mieke gaat op stap. Ze wandelt erg graag. Vrolijk kijkt ze om zich heen en loopt steeds verder en verder. Zo ver is ze nog nooit geweest. Opeens ziet ze een mooie vlinder. Ze rent er naar toe. Lachend probeert ze de vlinder te pakken. "Vlindertje kom nou hier", roept ze. Maar de vlinder is te vlug. En vliegt steeds hoger en hoger. Het begint donker te worden. Kleine Mieke kijkt een beetje bang. Waar ben ik? Denkt ze. Ik herken helemaal niets. Geschrokken begint ze te rennen. Maar gaat ze wel de goede kant op? Banger en banger wordt ze als ze steeds maar niets herkent. Alles begint op elkaar te lijken. Het lijkt zelfs dichterbij te komen. Kleine Mieke wordt erg bang en begint te huilen. Waar ben ik? Waar is mamma? Ze wrijft in met haar vuisten in haar ogen. Kleine Mieke veegt haar tranen weg. "Dit is niet mijn straat", zegt ze met bibberende stem. Opeens ziet ze toch iets bekends. Dat huis ken ik, denkt ze. Daar ben ik al vaker geweest. "Opa Pietjes!" roept ze blij. Als ze het huis herkent heeft. En lachend rent ze ernaar toe. Opa Pietjes heet natuurlijk niet echt zo. Maar zo noemt het meisje hem vanwege de vogelpietjes. Kleine Mieke komt graag bij opa pietjes. Want hij heeft heel veel vogels. In allerlei kleuren. Ze fluiten altijd zo vrolijk. Daar wordt kleine Mieke altijd blij van. Opa Pietjes heeft een grote vogelkooi in zijn tuin staan vol met allerlei vogeltjes. Hard bonst ze op de voordeur. Opa pietjes deed de deur open. "opa Pietjes, mag ik de pietjes zien?" vroeg het meisje vrolijk. "Ja hoor" zei opa. "Je weet de weg". Lachend keek opa de kleine meid na. "We zullen haar moeder maar even bellen". Zei opa tegen zijn vrouw. "Die zal wel ongerust zijn". Kleine Mieke liep naar de tuin toe. Ze is weer helemaal blij. De bange minuten is ze vergeten.
