ÉÉN

"…we weten niet hoe lang dit zal duren. Misschien een dag, een week of nog veel langer. Het kan ook zijn dat ze zich er niks van zal herinneren, wat misschien zelfs beter is in haar geval. Ze heeft nu in ieder geval veel rust nodig. Ik schrijf wat antibiotica voor die ze tweemaal daags moet innemen, maar in principe moet ze het thuis prima redden zo." Uit wantrouwigheid keek ik door een klein kiertje tussen mijn wimpers door, al had de geur al duidelijk gemaakt waar ik was. Een ziekenhuis, dat kon niet anders. En niet omdat ik nu een lange man in een witte, al even lange jas zag, die mijn moeder de hand schudde en de kamer verliet, maar omdat die geur er hing. De geur van hygiënisch verantwoorde spullen, maar ook van ziektes, verdriet en onwetendheid. Wat had ik een afgrijselijke hekel aan ziekenhuizen.

"Ben je wakker?" Ik wierp snel een blik op mijn moeder. Haar voorhoofd was bezorgd gefronst en ze boog zich voorzichtig over het bed. "Hé moppie, hoe voel je je?" Ik haalde langzaam mijn schouders op. "Gaat wel." Mijn stem klonk rasperig, alsof ik een aantal dagen niet gesproken had. Eigenlijk ging het helemaal niet. Mijn hoofd bonkte, ik had een doordringende pijn in mijn rechterarm die dik in het verband zat, en ik durfde met geen mogelijkheid de kloppende plek aan de rechterkant van mijn sleutelbeen aan te raken. "Weet je nog wat er gebeurd is?" Ik beet op mijn lip. Ik had zonet precies genoeg van het gesprek opgevangen om te weten dat dit vast niet best zou zijn. "Nee, ik geloof het niet. Waar zijn we überhaupt?" Mijn moeder zuchtte. "In een ziekenhuis." Ik lachte zwakjes. "Ja, dat was me dan weer wel opgevallen." Ze lachte wat zenuwachtig. "We zijn in het ziekenhuis op zo'n vijftig kilometer van ons huis af, Luciènne," zei ze bezorgt, en ze kon het niet verhinderen dat haar stem oversloeg. "Ze hebben je gevonden in een dorpje op een kwartier afstand van deze stad, wat dééd je daar?" Ze keek me half boos, half verdrietig aan, maar ik kon haar geen antwoord geven. Wat deed ik daar? Ik wist dat het dichtstbijzijnde ziekenhuis vanaf ons dorp op twintig minuten afstand lag, dus wat deed ik hier? Hoe kwam ik hier? Wat was er gebeurd? "Mam, wat is er gebeurd?" Snel veegde mijn moeder een ontsnapte traan uit haar ooghoek weg. "Een jongeman vond je. Hij wilde zijn naam niet geven maar zei dat hij je had aangetroffen, en niet wist hoe en waarom het was gebeurd." Ze snikte. "Je rechterarm lag in een onnatuurlijke houding, een plas bloed bij je hoofd en rond je schouders. Je had een diepe wond aan de rechterkant van je sleutelbeen, maar de dokters konden niet thuisbrengen wat de oorzaak was." Mam snikte opnieuw en ik aaide wat onhandig met mijn linkerhand over haar arm. "Ze vermoeden dat je bent aangereden en dat mensen je hebben laten liggen." Uit het niets sprong ze op, tranen van woede in haar ogen en ze keek me furieus aan, maar haar woede was niet voor mij bedoeld. "Hoe kan iemand, iemand die zo gewond is laten liggen? Dat is gewoon… ONMENSELIJK!" Ik knikte, maar ik had mijn gedachten er niet bij. Wat was er in godsnaam met me gebeurd? Een onherkenbare wond bij mijn sleutelbeen, een gebroken arm en nog steeds die voortdurende hoofdpijn. Het kraken van mijn hersenen was echter geen optie, een paar minuten later sukkelde ik van vermoeidheid en pijn weer in een diepe slaap.

"Waar is pap?" Mam keek in haar achteruitkijkspiegel. "In China, daar blijft hij nog een maand. Hij zit er net twee weken. Voor zijn werk, weet je nog." Ik knikte. Ik herinnerde het me. Mijn geheugenverlies was slechts van de laatste week geweest, had de dokter me verteld voordat ik met mijn moeder mee naar huis mocht. Dit kon ik bevestigen, aangezien ik me geen activiteit meer kon herinneren van de afgelopen week, zelfs niet mijn verjaardag. Ik glimlachte zwakjes. "Wel, ik ben in ieder geval achttien nu. Nog gefeliciteerd," vervolgde ik sarcastisch. Mam grinnikte zachtjes en concentreerde zich weer op de weg. Afwezig staarde ik uit het raam. Het voorbijrazen van het landschap en de lantaarnpalen die de snelweg verlichtten maakte mijn hoofdpijn er niet minder op. Het regende, en niet zo'n beetje ook. De herfst was nu duidelijk aangebroken, en hoewel de zomer niet zo slecht was geweest als vorig jaar, had ik wel wat extra zonnestralen kunnen gebruiken. Ik sloot mijn ogen en leunde voorzichtig tegen mijn hoofdleuning aan, maar kon de slaap niet vatten. Tientallen gedachten spookten door mijn hoofd. Wat was de reden dat ik zo ver van huis was? Een project van school? Nee, een onbekende jongen had me gevonden, ik kon moeilijk op stap zijn gegaan in mijn eentje tijdens een project van school. Maar wat dan, wat had ik in een voor mij onbekend, klein dorp te zoeken, en hoogstwaarschijnlijk in mijn eentje? Nieuwe kleren kopen inde nabijgelegen stad, cadeautje voor iemand halen? Ik kon geen mogelijkheid bedenken waarom ik daar had moeten zijn, laat staan in het dorp waar ik gevonden was, en het frustreerde me. Sterker nog, ik kreeg er alleen maar meer hoofdpijn van. "Over twintig minuutjes zijn we thuis." Ik keek op uit mijn gedachten. "Oké," mompelde ik. "En dan ga jij lekker op bed liggen en zorg ik ervoor dat je een gezonde smoothy krijgt." Ik deed een poging tot glimlachen, maar erg slaagde ik er niet in. Wat was er nou in godsnaam gebeurd?