.
De Toverviool
een muzikaal sprookje
.
Het begon allemaal op een maandagavond – de keten van gebeurtenissen die Koens leven voorgoed zou veranderen. Een maandagavond. De avond voor grofvuildag.
De avond voor grofvuildag was misschien wel de belangrijkste dag van de maand. In elk geval voelde het zo voor hen die op straat leefden: de uitgestotenen, de verdrevenen, de mislukten. Want op de avond voor grofvuildag stonden er schatten aan de stoeprand. Waardeloos en nutteloos voor hun eigenaren misschien, maar een bron van broodnodige inkomsten voor hen, die geen andere vorm van inkomsten hadden afgezien van bedelen en – voor de wanhopigsten onder hen – stelen.
Meestal hokten ze 's avonds samen in een winkelportiek of een wachtruimte – deze verschoppelingen die van geen ander meer vriendschap verwachtten. Maar op de avond voor grofvuildag was het ieder voor zich – de jungle van het kapitalisme op de onderste trede van de maatschappij.
Koen had zich voor die avond uitgerust met een winkelwagentje van een supermarkt in het stadsdeel dat hij zich tot werkterrein gekozen had. Technisch gezien was het natuurlijk verboden zo'n wagentje ver van de supermarkt te brengen, maar de ervaring van jaren had hem geleerd dat de politie die ene nacht niet zo nauw keek. Zowel studenten als daklozen en zogenaamd 'brave burgers' gebruikten de karretjes voor dit doel op de avond voor grofvuildag – het was gewoon een geaccepteerd feit.
Net als het feit dat je timing goed moest zijn. Deed je je ronde te vroeg, dan liep je de kans dat veel grofvuil nog niet buiten gezet was. Was je te laat, dan hadden anderen de beste schatten al voor je neus weggekaapt.
Maar voor Koen had de avond voor grofvuildag geen geheimen meer. Hij deed dit al een paar jaar, en wist dus dat op een gure januariavond als dit de concurrentie minimaal zou zijn. En verder was het een zaak van je ogen de kost geven. En natuurlijk een portie geluk.
En geluk had hij die avond.
Het was al na middernacht, en met zijn karretje al overvol geladen was hij op weg naar het dichtstbijzijnde busstation om de verdere nacht door te brengen in de luwte van één van de bushokjes. De wind sneed in zijn gezicht – er was wellicht sneeuw op komst. Maar hij was tevreden met zijn lading. Als hij al deze spullen wist te verkopen had hij voor minstens twee weken behoorlijk te eten.
Toch, toen hij een indrukwekkende berg ontwaarde op de hoek van de straat, kon hij het natuurlijk niet maken om er domweg voorbij te lopen.
De verzameling stond opgestapeld rondom een straatlantaarn. Er waren meubels in nog behoorlijk goede staat (maar dergelijke zaken waren wat moeilijk te vervoeren), dozen vol met rommel, maar ook met porcelein, met boeken, met legpuzzels. Schoonmaakgerei, een koelkast, een wasmachine, een imposante verzameling tuingereedschap, pannen, een staande klok, dozen vol kleding...
Hij keek eens om naar het huis achter hem. Het lag donker. Te donker op een bepaalde manier. Het leek volledig leeg te zijn. Verlaten. Misschien was de bewoner overleden?
Hij rommelde in één van de dozen met kleren. Wat extra warms was altijd welkom.
Hij vond een sjaal. En zachte, warme leren handschoenen. Stukken beter dan de half kapotte die hij nu droeg, en ze pasten nog ook.
Jammer genoeg kon dat niet gezegd worden van de winterjas die hij vond. Koen was weliswaar mager, maar ook lang, en de eigenaar van deze jas was duidelijk aan de iele kant geweest. Koen kon de jas niet eens dichtknopen. Maar hij vond een ruimer gebreid vest dat hem wel redelijk paste – dat was in elk geval iets. Maar hij nam de jas wel mee natuurlijk; allicht kon hij hem ruilen voor iets dat één van de anderen gevonden had.
Nog één keer liep hij om de berg heen voor hij verder ging. Was er echt niets van waarde blijven...?
Hij stopte abrupt. Wat was dat daar tussen die dozen? Hij deed een stap voorwaarts en trok het voorwerp met voorzichtige handen tevoorschijn. Een kist. Een vioolkist. Zou er...?
Hij peuterde aan de twee sluitingen, maar met zijn nieuwe handschoenen aan kon hij daar niets mee beginnen. Handschoenen uit dus, knip, knip, en... In het licht van de straatlantaarn, tegen een achtergrond van oud, donkergroen fluweel, blonk hem een glanzende viool toe.
Koens adem stokte. De snaren, het hout, de strijkstok, de hele kist ademde liefde. "Speel op mij!" leek de viool hem toe te roepen. "Ik ben niet gemaakt om in een kist te pronk te liggen. Bespeel mij! Laat de muziek weer dansen!"
Aarzelend, alsof hij iets levends aanraakte, streek Koen over het gladde hout. Als uit het niets spoelden plotseling herinneringen over hem heen. Zijn grootvader – hoe lang had hij niet aan hem gedacht? Maar hij stond plotseling levensgroot voor hem. Met zijn viool. Een langspeelplaat op de platenspeler. En opa die meespeelde, en op zijn krakkemikkige oude benen door de kamer danste. En hijzelf die uitgelaten door de kamer tolde, zijn blonde piekhaar als een wapperende stralenkrans rond zijn hoofd.
Het beeld versprong naar een close-up van hemzelf met opa's viool aan de schouder. En opa's hand die hem leidde in de bewegingen van de strijkstok. En hem de vingerzettingen toonde. Hoe oud was hij geweest – zes misschien? Veel ouder kon hij niet geweest zijn, want hij was net zeven geweest toen opa gestorven was en zijn hele leven uit elkaar spatte.
Hij schudde zich kort. Dat was voorbij. Opa was allang tot stof vergaan, en zijn viool... wat was daar eigenlijk mee gebeurd? Zijn leven was zo'n chaos geweest sinds hij opa verloren had. Misschien was opa's viool ook wel bij het grofvuil beland.
Hij vestigde zijn blik weer op de viool onder zijn hand. Wel, wat er ook met opa's viool gebeurd was, deze hier zou in elk geval niet op de vuilnisbelt belanden.
En met een besliste klik sloot hij de vioolkist, trok zijn nieuwe handschoenen weer aan, en creëerde een veilig plekje voor zijn nieuwe schat in het overvolle winkelwagentje.
Een goed half uur later vond Koen met zijn winkelwagentje terug in één van de wachthuisjes op het busstation. De officiële wachtruimte was gesloten op dit uur, maar ook een simpel bushokje bood enige bescherming tegen de gure winterwind.
Half zittend, geleund tegen de glazen achterwand, probeerde hij wat te doezelen. Maar het wilde niet erg, deels vanwege de kou, en deels...
Zijn ogen gingen weer naar de oude vioolkist. Die viool... Hij leek nog steeds te roepen. "Alsjeblieft, speel op mij! Ik hoor niet in een kist; ik hoor in de handen van een muzikant! Ik hoor mensen blij te maken! Toe, bespeel me, alsjeblieft!"
Zou hij het nog kunnen? Opa was niet verder gekomen dan de basisvaardigheden met hem. Het meeste was hij vermoedelijk vergeten. Maar misschien kon hij het herleren? Misschien...?
"Je kunt het!" leek de viool te roepen. "Kom op, haal me uit deze donkere kist en speel op me! Ik help je wel!"
Koen fronste. Dat was kolder natuurlijk. Zijn fantasie was met hem op de loop.
Maar: "Je kunt het!" herhaalde diezelfde zachte stem in zijn hoofd. "Ik help je wel."
Hij keek om zich heen. Het kon toch niet zijn opa zijn? De geest van zijn opa dan? Of verbeeldde hij zich die stem maar?
"Allemaal verbeelding natuurlijk," mompelde hij tenslotte, en sloot zijn ogen weer.
Het bleef stil. Verrassend stil. Verontrustend stil. Zo stil, dat Koen bezorgd overeind kwam en zijn nieuwverworven viool uit het karretje haalde. Hij trok zijn nieuwe handschoenen uit, en opende de kist op zijn schoot.
Daar lag 'ie, flauw glanzend in het licht van een verre lantaarn. Het kon toch niet dat...?
Met voorzichtige vingers tilde Koen het instrument uit zijn rustplaats. En als vanzelf klemde hij het tussen zijn linkerschouder en zijn kin. En hij glimlachte bij zichzelf. Het voelde goed.
Hij plukte wat aan de snaren – eerst in het wilde weg, maar allengs wat systematischer. Hij probeerde de do re mi ladder te vinden, en algauw had hij hem te pakken. Het ging beter dan hij verwacht had eigenlijk.
Dan kon hij het ook wel met de strijkstok proberen. Hij legde de viool even neer en peuterde de strijkstok uit de kist. De haren hingen slap, maar op de één of andere manier wist hij precies hoe hij er spanning op moest brengen. Dat zou wel een vergeten herinnering aan zijn opa zijn. En moesten die haren ook niet ergens mee ingesmeerd worden?
Hij zocht en vond een klein doosje, en zodra hij het opende en die typische lucht in zijn neus drong, zag hij zijn opa voor zich, zorgvuldig zijn strijkstok... harsend. Ja, zo heette het: harsen. Er waren vast bepaalde regels voor, zoals hoe lang je de haren moest harsen en in welke richting, maar Koen deed het geheel op gevoel nu. Dergelijke details zou hij nog weleens uitzoeken; nu wilde hij alleen even kijken of hij nog kon spelen.
Met het harsdoosje weer veilig weggeborgen zette hij de viool weer onder zijn kin en trok een eerste, aarzelende streek over de voorste snaar. Het klonk net zo aarzelend als hij het speelde, maar het klonk ontegenzeggelijk goed!
De tweede, de derde, de achterste snaar... Hij probeerde de do re mi ladder nog eens. En een eenvoudig wijsje – één dat zijn grootvader hem nog geleerd had te spelen. Het ging ongelooflijk goed – het leek wel of zijn vingers uit zichzelf nog wisten wat ze moesten doen. En was het een valse herinnering, of klonk het werkelijk zoveel beter dan toen hij zes was?
Hij probeerde de andere wijsjes die zijn opa hem geleerd had, met vergelijkbaar resultaat.
Hij probeerde de melodieën die hij zich van zijn opa herinnerde: de meeslepende, de vrolijke, de melancholieke. Hij zat er weleens naast met zijn vingerzetting nu, maar het resultaat als geheel was toch ver boven verwachting. Hij – Koen Verstraten – kon met recht zeggen dat hij viool kon spelen!
De verdere nacht vergleed met improvisatie: hij liet zijn vingers de vrije loop en luisterde naar wat ze ten gehore brachten. Er was geen goed of fout, geen mooi of lelijk – er was alleen een verwonderd genieten.
Hij werd opgeschrikt door een goedmoedige mannenstem die zei: "Jongen, je moet wel haast bevroren zijn! Kom binnen voor een bak koffie, dan kun je je even warmen."
"Oh! Dank u," mompelde hij verward. Het leek wel alsof hij uit een betovering ontwaakte. Hij keek naar de viool in zijn handen. Eigenlijk had hij het helemaal niet koud, maar een kop koffie was altijd welkom. Hoe laat was het eigenlijk?
Terwijl hij de viool en de strijkstok liefdevol in de kist borg en een blik op de stationsklok wierp (het was bijna half zes), informeerde de man terloops: "Je speelt zeker al jaren?"
Koen schudde zijn hoofd. "Ik heb geen viool aangeraakt sinds ik zes was. En deze heb ik gisteravond pas gevonden." Hij keek er nog eens naar voor hij de kist sloot. "Het ging eigenlijk vanzelf."
De man keek hoogst ongelovig, maar gaf geen antwoord. In plaats daarvan ging hij hem voor naar de verwarmde wachtruimte en ontsloot de deur. Blijkbaar was hij de stationswachter.
Koen volgde hem naar binnen met zijn winkelwagentje, en accepteerde dankbaar de hete beker koffie uit de automaat.
"Ik zou zeggen, warm eerst maar even op," zei de stationswachter terwijl hij zijn kantoortje ontsloot. "En wie weet stellen de reizigers straks een beetje live muziek op prijs."
Daarmee verdween hij, en Koen werd ineens bevangen door paniek. Zoals hij daarstraks speelde, dat kon niet! Onmogelijk! Hij was een absolute beginneling; wat daar vannacht in het bushokje gebeurd was, was niets anders dan... ja, toverij!
Je kunt het. Ik help je wel. Hij hoorde nog die stem. Maar een viool was gewoon een stuk hout met vier snaren. Toch? Er zat geen leven in. Een stuk hout kon hem niet helpen spelen, tenzij er toverij in het spel was.
Toverij... En was de betovering nu verbroken?
Hij zette zijn nog nauwelijks aangeraakte koffie neer, en haalde de viool weer tevoorschijn. Zou het echt...?
Hij nam de strijkstok, plaatste de viool onder zijn kin, en probeerde één van opa's danswijsjes. Tot zijn wantrouwen èn zijn opluchting ging het wonderwel. Beter zelfs dan een paar uur geleden: dit keer miste hij geen enkele noot.
Argwanend liet hij de viool zakken. Dit kon niet. Er moest toverij in het spel zijn. Niemand kon zo spelen de eerste dag dat hij een viool in handen had, tenzij hij een muzikaal genie was misschien. En dat was hij vast niet. Het was die viool.
In het kille lamplicht van het wachtlokaal bekeek hij het instrument van alle kanten. En ook de strijkstok. Maar er scheen niets uitzonderlijks aan te zijn.
Hij zuchtte, en zijn oog viel op het koffiebekertje. Beter eerst opdrinken voordat het koud was.
Peinzend dronk hij zijn koffie, maar zijn ogen waren als gelijmd aan zijn viool. Zijn vingers jeukten om verder te experimenteren. Waren ze misschien besmet door de toverviool? Behekst?
Zodra hij zijn koffie op had en het bekertje had weggegooid nam hij zijn viool en zijn strijkstok weer op. Er was nog steeds geen levende ziel op het busstation (afgezien van de stationswachter in zijn kantoortje dan), maar hij moest gewoon spelen.
Hij begon weer voorzichtig, met de eenvoudige wijsjes die zijn opa hem geleerd had. Maar zijn vingers kriebelden om zich weer aan het meer geavanceerde werk te wagen. Algauw stapte hij daar dus op over, en hij merkte dat hij dezelfde liedjes speelde, en in dezelfde volgorde als eerder vannacht. Het zou wel de volgorde zijn waarin ze op opa's lp hadden gestaan.
Er kwamen zo langzamerhand ook reizigers in het wachtlokaal. Sommigen bleven maar even; anderen hadden blijkbaar wel een half uur overstaptijd of meer. Iemand begon te applaudisseren toen hij één van opa's favorieten beëindigd had, en andere wachtenden vielen hem bij. Koen kleurde van verlegenheid. En van plezier.
Later was er een oudere man die in de maat mee begon te klappen, en vervolgens de dame naast hem ten dans vroeg. Samen wervelden ze verscheidene rondjes door de ruimte, terwijl de andere reizigers lachend en klappend toekeken.
En Koen genoot. Hij was opgesprongen, en merkte meteen dat hij zich veel vrijer voelde als hij staande speelde. Zijn voet tikte de maat, zijn viool zong, en zijn publiek was vrolijk. Bestond er iets mooiers?
De mensen begonnen ook geld in zijn open vioolkoffer te gooien. Als hij het zag, bedankte hij de gulle gever met een speelse buiging en een verlegen grijns. Er werden hem ook nog verscheidene koppen koffie aangeboden, maar hij kreeg amper de kans ze op te drinken – men wilde dat hij speelde!
Het werd gewoon een klein dansfeestje. Passagiers kwamen, genoten, en gingen, en ook buschauffeurs die pauze hadden voegden zich bij de schare. Een paar oudere dames bleven zelfs de ganse ochtend, maar Koen leerde uiteindelijk dat ze tegenover het busstation woonden en gewoon op de gezelligheid afgekomen waren.
Het was tegen half drie dat de party een abrupt einde kreeg. De stationswachter kwam uit zijn kantoortje, en in tegenstelling tot zijn lunchpauze toen hij vrolijk meegedaan had, bleef hij nu bij de deur staan dralen tot Koen het lied met gloed tot slot had gebracht.
De stationswachter klapte even mee, maar schoof toch gelijk naar de muzikant toe. "Kan ik je even spreken?" fluisterde hij net boven het geklater van het applaus uit.
Koen knikte stralend. Hij was helemaal duizelig van zijn ongekende succes.
De man trok hem wat terzijde. "Mijn collega van de middag- en avonddienst is zojuist gearriveerd. En het spijt me te moeten zeggen dat hij niet bijster gecharmeerd is van het vertier. Je kunt er dus maar beter een eind aan maken voordat hij moeilijkheden gaat schoppen."
Koen tuimelde met een klap van zijn euforische wolk. "Een eind aan maken?!"
"Hè nee, speel nog wat!" riep iemand achter hen.
De stationswachter knikte. "Misschien dat je op een andere morgen nog eens kunt komen? Ik vond het wel gezellig, die muziek op de achtergrond. Heb je eigenlijk een vergunning?"
"Een vergunning?" Koen slikte. "Moet je een vergunning hebben om muziek te maken?"
"Voor zover ik weet wel." Hij klopte Koen bemoedigend op de schouder. "Ik zou eens op het stadhuis gaan informeren, als ik jou was. Daar kunnen ze je vast meer vertellen."
Koen zuchtte. Dat kon hij dan wel vergeten. Als er één ding was wat hij geleerd had de afgelopen jaren, dan was het wel dat je als dakloze zwerver zonder vast adres nergens recht op had. Vanzelfsprekendheden voor de gewone burger waren onbereikbaarheden voor hem. Naar die vergunning kon hij dus wel fluiten.
Ontmoedigd pakte hij de vioolkist van de grond en knipte de strijkstok op zijn plaats.
Maar dat lokte onmiddellijk een storm van protest uit.
"Wat is dat nou? Speel je niet meer?"
"Mag het niet meer van die vent?"
"Kom op, nog één liedje. Het is net zo gezellig."
"Hè ja. Nog eventjes. Een toegift!"
Koen blikte onzeker in de richting van de stationswachter. Die glimlachte, en knikte. "Toe maar."
"Vooruit," zuchtte Koen, en haalde zijn strijkstok weer tevoorschijn.
Nu de euforie gebroken was, moest hij er zelf echt weer even inkomen. Maar de mensen om hem heen lachten en klapten en dansten, en begonnen zelfs een polonaise met hem voorop. Het was beslist een waardig einde van een memorabele morgen, en Koen nam – toch glimlachend – met een zwierige buiging afscheid van zijn publiek.
"Kom maar gauw nog eens terug," zei één van de dames van de overkant terwijl ze hem een grote munt in de hand drukte. "Het was ouderwets gezellig. Dank je wel!"
Maar Koen begon nu toch echt zijn viool in te pakken. Hij telde vlug het geld dat in de koffer lag – bijna twintig gulden! Allemachtig...! Als hij dit regelmatig zou kunnen doen, zou hij in elk geval verzekerd zijn van een behoorlijke maaltijd elke dag!
Hij merkte ineens dat hij honger had – het was ook bijna vierentwintig uur geleden dat hij voor het laatst gegeten had, afgezien van de koffie hier dan. En zijn verzamelde spullen van grofvuildag moesten ook nog naar de opkoper. Dat kon hij beter nu eerst doen; met zo'n volgeladen wagen kwam je zelfs McDonald's niet binnen.
Dus met een armzwaai nam hij afscheid van het restant van zijn publiek, en ging op weg naar de opkoper.
De opkoper was een veteraan van de zwarte markt, bij wie je altijd moest sjacheren om een goede prijs voor je waar te krijgen. Maar Koen was er met zijn gedachten niet bij die middag, en hij kreeg dan ook veel minder voor zijn verzameling dan hij verwacht had.
Met een minachtend trekje bij zijn mond telde de opkoper wat tientjes uit in zijn hand. "En die viool?" informeerde hij op het laatst. "Moet je die niet kwijt? Voor een tientje neem ik hem van je over."
Koen lachte wat schamper. "Man, met die viool verdien ik op één ochtend het dubbele van dat schamele tientje van jou. Die krijg je echt niet!"
De man haalde zijn schouders op. "Dan niet. Kijk maar uit dat ze je niet oppakken dan. Boetes zijn een stuk duurder dan zo'n schamel tientje."
Koen keek nerveus van hem weg. Oppakken? Boetes?! Misschien moest hij toch maar informeren. Informeren kon tenslotte geen kwaad; dan zou hij in ieder geval weten waar hij voor uit moest kijken.
Hij zei de opkoper dus gedag, bracht het winkelwagentje terug naar de supermarkt en zette koers naar het stadhuis.
Het stadhuis was inmiddels echter gesloten, dus er zat weinig anders op dan wat te eten te kopen en een plek te zoeken om de nacht door te brengen. Hij zou natuurlijk zijn kameraden op kunnen zoeken, maar eigenlijk wilde hij veel liever ongestoord viool spelen. En niet ver hier vandaan wist hij een kantoorgebouw waar ze dag en nacht de airco aan hadden. Als je het hoekje bij de warmeluchtafvoer van de airco kon veroveren (nadat de bewaker zijn laatste ronde gedaan had natuurlijk), had je gegarandeerd een nacht zonder vrieskou. En in het gesuis van de luchtafvoer zou vioolspel wellicht ook niet zo snel opgemerkt worden.
De volgende morgen stond hij prompt om half negen bij de balie van het stadhuis.
"Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
Koen schraapte zijn keel. "Ik wilde graag iets weten over vergunningen voor straatmuzikanten," zei hij verlegen.
"Balie zes. Alstublieft." Hij kreeg een volgnummer in de hand gedrukt, en de ogen van de receptionist gingen al naar de persoon achter hem. "Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
Onzeker liep Koen de grote hal in, in de richting van balie nummer zes. Er zat een jonge vrouw aan de computer, maar hoewel hij duidelijk haar eerste klant was, stond zijn nummer nog niet op het afroepbord. Hij keek om zich heen, niet wetend wat te doen. Even overwoog hij weg te lopen, naar buiten, weg uit deze steriele efficiënte zakelijkheid. Maar daar verscheen net zijn nummer op het bord, dus...
Hij slikte moeilijk, en waadde de hal door naar balie nummer zes. "Goeiemorgen," aarzelde hij.
"Goedemorgen." Het meisje knikte koeltjes. "Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
"Um..." Koen plukte verlegen aan zijn jas. De hele ruimte, de houding van het meisje... het imponeerde hem ontzettend. Maar hij was hier met een missie. Hij moest iets vragen. Over een vergunning.
"Ik eh..." begon hij nog eens. "Weet u ook... Ik heb... Ik zou graag muziek willen maken. Op straat, bedoel ik. Mag dat?"
"Dat hangt er vanaf." De jonge vrouw had zich weer naar haar computer gewend en toverde een nieuw document op het scherm. "Met z'n hoevelen bent u?"
"Met z'n...?" Koen moest even nadenken voor hij begreep wat ze bedoelde. "Oh! Alleen mijn viool en ik. Ik, dus."
"Eén persoon. En gebruikt u een geluidsversterker?"
"U bedoelt... zo'n soort soundblaster?"
Een knikje.
"Nee. Zoals ik al zei, alleen mijn viool en ik."
"Dan hebt u geen vergunning nodig, mits u zich aan de regels houdt."
"Niet?" Een sprankje hoop sprong op in Koens hart, maar: "Wat voor regels?"
De jongedame nam een papier uit één van de vakken achter haar en schoof het hem toe. "Het komt erop neer," vatte ze samen, "dat u muziek mag maken tussen 10.00 en 22.00 uur op weekdagen en 's zaterdags, en 's zondags tussen 13.00 en 22.00 uur. Van juni tot en met augustus is het dagelijks toegestaan tot 23.00 uur. Het is toegestaan om een bakje of zo op de grond te zetten waarin mensen vrijwillig geld kunnen deponeren, maar u mag niet actief vragen om een geldelijke bijdrage, zoals met de pet rondgaan. De rest kan samengevat worden als 'geen overlast veroorzaken' en 'aanwijzingen van ordehandhavers onmiddellijk opvolgen'. Zolang u solo optreedt zonder geluidsversterker hebt u onder deze voorwaarden in onze stad geen vergunning nodig."
Koen voelde zich ineens vele ponden lichter. "Dank u! Dank u zeer!" Hij vouwde het papier zorgvuldig in vieren en stopte het weg in één van de vele binnenzakken van zijn lange overjas. "Dank u zeer!"
