Maan in het duister
Op een nacht in een klein dorpje woonde de familie Lupos. De dorpelingen hadden altijd niet best met hen. Dat was ook de reden dat ze aan de rand van het bos woonden. Die nacht ging hun zoon buitenspelen. "Remus kijk je wel uit. Ga alsjeblieft niet te ver het bos in je weet dat daar weerwolven zijn", zei zijn moeder. Die nacht was het volle maan. "Ja, mam", zei Remus. Remus was bijna 11, maar was aardig eenzaam omdat niemand in het dorp hun mocht. Ze zeiden dat ze abnormaal waren. Het enige dat ze niet wisten, was dat de familie Lupos geen normale mensen waren. Ze waren namelijk tovernaars. De meeste dorpelingen waren namelijk dreuzels (mensen zonder tovernaarsbloed). Remus liep langs een riviertje dat het bos inliep. Remus gooide een steentje in het water, ging zitten op een steen en keek naar zijn spiegelbeeld. Hij zuchtte een keertje en stond op. Hij liep weer verder. Hij ging naar wat bomen waar hij een hut had gebouwd. Toen hoorde hij iets merkwaardigs van uit het bos komen. Remus rende naar de plek waar hij het vandaan hoorde komen. Plotseling realiseerde hij dat hij diep in het bos was. Hij begon een beetje bang te worden. Snel rende hij terug, maar toen hoorde hij iets grommen en wat verderop gehuil. "Weerwolven", mompelde Remus. Zijn hart begon sneller te kloppen. Hij kon zich niet meer bewegen, zo bang was hij. Toen hoorde hij dat er iets dichterbij kwam. Ritselende bladeren van rennende poten. Remus probeerde weg te rennen, maar hij werd tegen de grond gegooid. Hij stond op, maar het was al te laat. Een paar vlijmscherpe tanden boorde door zijn arm. Remus schreeuwde het uit van de pijn, maar niemand kon hem horen, hij was te ver in het bos en zijn stem veel te zacht. Toen viel uitgeput op de grond. Hij was bewusteloos.
Een paar dagen later kwam hij bij. Hij lag in zijn eigen bed en de zon scheen in zijn ogen. Hij hielt een arm voor zijn ogen, zo fel was het zonlicht. Zijn moeder kwam naar binnen. Ze had gemerkt dat hij wakker was en had wat te eten klaar gemaakt. Ze zette het eten op zijn nachtkastje en zei: "Remus, ik had toch gezegd dat je niet te ver het bos in mocht gaan". "Het spijt me mam", mompelde Remus zachtjes. "Hoe moet ik jou nou op een school zien te krijgen. Niemand accepteert een weerwolf", zei zijn moeder. Remus keek bedroefd naar beneden. "Hier eet dit", zei zijn moeder en gaf hem een boterham en ging weg. Remus at de boterham op, en ook de rest die zijn moeder op zijn nachtkastje had neergezet. Toen hij alles op had, kleedde hij zich aan en ging hij naar beneden. Remus pakte wat te drinken en dronk dat op. Daarna ging hij naar buiten. "Je gaat niet het bos in jongeman", zei zijn moeder. "Ik ga alleen in de tuin spelen", zei Remus zachtjes. Zijn moeder keek hem na. Remus ging op een bankje zitten en aaide Nero, de huisuil. Remus wilde dat wat er gebeurt was, nooit was gebeurd. Nu zal hij waarschijnlijk nog eenzamer zijn dan hij al was. Zelfs zijn broertjes en zusjes negeerden hem.
De volgende ochtend ging Remus weer naar school (waar hij nu op zat). Het was de laatste week voor de zomervakantie. Remus vond het op school vreselijk, omdat iedereen hem pestte. Hij kwam elke dag moe thuis blij dat hij vrij was. Toen begon eindelijk de vakantie. Zijn ouders waren nog al teleurgesteld, want ze konden nergens een school voor Remus vinden die hem accepteerde. Tot op een dag er een uil binnen kwam vliegen met een envelop met een heel eigenaardige stempel erop. Remus' vader raapte hem op en maakte hem open. Er zaten een paar brieven in. Remus' vader las de eerste brief hardop voor:
Beste ouders van Remus,
Ik heb gehoord wat er met uw zoon is gebeurd, daarom heb ik besloten dat uw zoon is toegestaan naar Zweinstein school voor hekserij en hokus pokus te komen. Ik zal er voor zorgen dat hij niemand kwaad kan doen, door hem met volle maan hem de school uit te laten smokkelen zodat hij rustig kan transformeren en niemand bezeert. Voor de rest zit er nog de benodigdheden voor dit schooljaar bijgesloten.
Ps. Het schooljaar begint op 11 september.
Gegroet,
A. Perkamentus
Nadat Remus' vader klaar was met lezen keek hij eerst zijn vrouw aan en daarna Remus. Toen haalde hij de lijst met benodigdheden eruit en las die door. Toen zei hij tegen Remus: "Je hebt geluk dat ze je je op deze school wel toelaten Remus, anders was het niks geworden met jou". Remus keek naar de grond.
Een paar dagen later was Remus jarig en werd hij 11. Van zijn ouders kreeg hij een zwarte uil. Van zijn zusje een toverstok. Van zijn broer zijn mantel voor school. Van zijn andere broer wat snoepgoed en van zijn andere zus een gluiposcoop. Daarna ging hij met zijn ouders zijn andere schoolspellen halen op de wegisweg. Daar kwam hij nog een paar jongens tegen die ook naar Zweinstein gingen. "Ik heet James", zei er een. "En dat zijn Sirius en Peter". "Ik heet Remus", zei Remus. Samen gingen ze de rest van de spullen die ze nog nodig hadden kopen. Daarna namen ze afscheid en gingen naar huis.
Toen het 11 september was ging Remus en zijn broers en zussen en zijn ouders naar de trein naar Zweinstein. Zijn zussen namen afscheid, want zij zaten op een andere school en namen dus een anderer trein. Remus wist via zijn broers hoe hij op perron 9 ¾ moest komen en duwde zijn trolley zo hard als hij kon vooruit en ging dwars door het ranghek tussen perron 9 en 10. Aan de andere kant zag hij de stoomtrein die naar Zweinstein ging. Toen zag hij James, Sirius en Peter en rende naar ze toe. Zijn vader en moeder liepen naar hem toe en namen afscheid. Daarna ging Remus samen met James, Sirius en Peter de trein in en zochten een lege coupé. Remus zetter Lirko zijn uil op de bank neer. James en Sirius hadden ook een uil. Alleen Peter had een rat. Ze praatte de hele rit door tot er een mollige heks hun coepé deur opende met een karretje vol lekkers. "Ik trakteer", riep James en hij kocht van alles wat. "Hoe kom je aan zoveel geld", vroeg Remus. "Rijke familie", zei James met zijn mond vol chocokikkers. Toen ze er bijna waren trokken ze hun schooluniform aan. De trein begon al vaart te minderen en stopte. "Eerste jaars hierheen", zei een stem. Het was een slanke heks die er nog niet zo oud uit zag. Ze volgde haar en ze maakte een boottocht over het meer naar het reusachtige kasteel.
