Arthur
Ik had mijn haar rood geverfd. Helderrood, als het lichteffect van een mislukte Expelliarmusspreuk. Dat past beter bij mijn huid dan donkerrood en bovendien haat ik de deprimerende kleuren van de herfst. Ik moest vrolijkheid en jeugdigheid uitstralen als ik Arthurs groene ogen in een hypnose van passioneel verlangen wilde krijgen. De schittering van de helderrode haren zou daar alvast een groot aandeel in hebben. Voor de amoureuze genadeslag had ik een heel assortiment aan kleurrijke juwelen liggen en nagels in eenzelfde helderrode tint. Het zou beslist een perfecte avond worden. Ik zag mezelf al gracieus de wenteltrap aflopen, waar Arthur me begerig zou opwachten. En als zijn blik mijn wonderlijke verschijning zou bemerken, zou zijn mond open vallen van verbazing en zou hij stamelend uitbrengen: 'Oma, waarom ben je je aan het opmaken?'
Geschrokken keek ik op van mijn juwelendoosje en zag de reflectie van twee roodharige kinderen. Waar kwamen zij in hemelsnaam vandaan? En belangrijker: wie waren zij?
'Oma?' vervolgde het meisje iets nadrukkelijker.
Ik voelde me verward. Wat wilden ze toch van mij en hoezo oma? Die make-up maakte me nu toch ook weer niet zo oud, toch? Ik bekeek mezelf nauwkeurig in de gebroken spiegel en oordeelde dat ik er echt oogverblindend uitzag.
'Ik … euh … Ik moet gaan.'
Ik baande me een weg tussen de twee kinderen en liep de badkamer uit. Vast eerstejaars, bedacht ik. Vervelende eerstejaars, want toen ik de trap afdaalde, hoorde ik hun voetstappen achter me aankomen. Ik probeerde subtiel te versnellen, maar merkte dat ze dichterbij kwamen.
'Maar oma,'zei de jongen ditmaal. 'Waar moet je dan heen?'
'Dat gaat jullie niets aan,' snauwde ik, terwijl ik me naar hen omdraaide. 'Ik heb trouwens geen tijd om met eerstejaars te staan praten. Arthur wacht op me.'
Het meisje en de jongen wisselden vreemde blikken uit, maar ik kon niet begrijpen waarom. Hadden zij nog nooit een liefje gehad dan?
'Oma, voel je je wel goed?'
'Ik voel me heerlijk en stop met dat ge-oma. Ga terug naar de leerlingenkamer. Straks betrapt Stoffer jullie nog.'
'Oma, dit is Zweinstein niet. We zijn in het Nest.'
'Ik moet gaan,' zei ik weer. 'Arthur wacht op mij.'
Even leken de kinderen het te begrijpen, maar dan ging het meisje alweer in protest.
'Opa is er niet meer,' zei ze haast verontschuldigend.
'Hoe heet ik, oma?' ging het meisje verder.
Wat was dat nou weer voor een vraag? Hoe moest ik nu weten hoe dat kind heette?
'Stel geen vervelende vragen. Ik kan toch niet iedereen op Zweinstein bij naam kennen?'
De kinderen keken elkaar weer vreemd aan. Begrepen ze dan echt niets?
'Hugo, haal papa! Ik denk dat oma ernstig ziek aan het worden is.'
'Ik voel me prima!' schreeuwde ik hen toe. 'En nu moet ik gaan. Arthur wacht op mij.'
