Hoofdstuk 1
De stad was prachtig onder de ondergaande zon, ookal vervloekte ze het feit dat ze hier 17 jaar had moeten wonen. Ze was een mooi meisje, een slim meisje, maar altijd opgesloten in het land waarin ze niet thuis hoorde, altijd onderdrukt door de goede wil van anderen. Maar ze wist zelf wel wat goed voor haar was. En dat was dit niet. Ze keek naar buiten, naar de ondergaande zon die de stad met haar oranje licht verlichte. De stad leek die lichte, vrolijke kleur te weerkaatsen door haar gekleurde gebouwen en prachtige wateren. De stad was ook helemaal geen stad, maar een serie eilanden, elk te bereiken met verschillende bruggen. Ze had van de stad gehouden, ze had haar inwoners gehaat, en nu was het tijd om afscheid te nemen.
'Lana?' haar vader riep haar, 'kom je?'
Lana draaide zich weg van het groote raam waardoor ze een werkelijk magisch uitzicht op de stad had gehad. Ze keek het Minister van Toverkunst in, wat de schoonheid van de stad leek te weerspiegelen en te vergroten door het gebruik van warme kleuren in combinatie met fris blauw en lichtgroen en natuurlijk veel water.
Haar vader zag haar kijken.
'Lana. Kom, we gaan.'
Lana liep naar haar vader toe, die bij de haard met de rode omlijsting stond. Internationaal Hardvuur, niet betreden zonder toestemming van de immigratiebeamte. Prijkte het boven de haard. Dat was de man waarmee haar vader had staan praten. De immigratiebeamte. Voor de zoveelste keer. Waarom konden die mensen niet gewoon berusten in het feit dat iemand hun land wou verlaten? Misschien wel omdat ze de inwoners haatte? Misschien wel omdat die tovenaars iets te veel voor de lieve vrede waren?
Lana haatte de Zweden, en de Zweden haatte haar niet, en dat maakte dat ze ze alleen maar meer begon te haten. Zelf was de door en door Zweeds. Felblauwe ogen, blond haar en een vriendelijk gezicht. Maar schijn bedriegt altijd. En dat zal de wereld snel merken.
Haar vader stapte de haard in, en Lana ook. Even waagde haar vader het om in haar hand te knijpen, maar die sloeg ze snel weg. Ze was geen klein kind meer. Het vuur kolkte om haar heen, in alle kleuren van de regenboog. De zag haard na haard voorbij flitsen en het vuur langzaam van kleur veranderen. Eerst kleurde het rood langzaam oranje en daarna geel. Van geel kleurde het groen, totdat het zo'n gifgroene kleur had dat ze er amper nog naar kon kijken. Op dat moment vloog ze samen met haar vader uit de haard, de zwarte marmere vloer op.
'De familie Paks, neem ik aan?' een onvriendelijk uitziende man keek van boven op Lana neer.
Deze stond meteen op en zei: 'Lana Paks, aangenaam.' De man reageerde niet en keek naar haar vader. Lana stak haar hand naar hem uit, maar net als zij zijn hand hat geweigerd, weigerde hij nu de hare. Zijn vader stond op en stelde zichzelf voor als Fred Paks.
'Mijn naam is Gibbon. Ik breng jullie naar waar jullie zijn moeten.' zei de man, die een zwarte mantel droeg die tot aan zijn voeten kwam. Dat integenstelling tot Lana, die een simpele spijkerbroek droeg met een donkergrijs t-shirt.
Ze liepen het Engelse Ministerie van Toverkunst uit, met Gibbon aan hun zeide.
Het ijzere hek voor de villa smolt weg toen Gibbon een beweging met zijn dikke, korte toverstok maakte. Even voelde Lana alsof ze haar eigen stok nog wel in haar zak had zitten, maar dat was gelukkig het geval. Een koude rilling liep over haar rug toen ze het hek passeerde. De tuin was groot, leeg en donker en de villa was net als de tuin, leeg, met spierwitte, dood uitziende muren. Een klein gezelschap stond in de deuropening.
'Gibbon!' klonk de stem van de vrouw met zwart, krullend haar, 'je bent laat!'
'Sorry, madame van Detta.' klonk Gibbons stem, anders dan Lana hem ooit had gehoord.
Ze keek naar haar vader, die kaarsrecht liep, alsof hij op audiencie mocht komen bij de koning zelf. Maar naar gelang ze van haar vader had gehoord, was de Heer ook te koning. Hij had het beste op met de magische gemeenschap en probeerde hem te behoeden voor de uitgewassen die het wilden vernietigen. De Heer was een waardig heerser voor de tovenaars. Jammergenoeg dachten de Zweden daar heel anders over.
Binnen liepen ze een deur door, die naar een grote eetzaal leidde. Slechts een klein aantal stoelen waren gevuld, de rest van de tovenaars was afwezig. Aan het hoofd van de tafel zat de Heer van het Duister zelf. Lana wou wel kijken, maar durfde niet. Ze keek iets naar haar schoenen, en later iets voorzichtiger de kamer rond. Het was er donker, de ramen waren grotendeels verduisterd.
'Kom verder.' klonk de kille, hoge stem van de Heer van het Duister.
Lana liep iets verder de kamer in. En opwinding leek haar te vervullen. Eindelijk zou ze onderdeel worden van een grootse organisatie. Een organisatie die goed zo doen voor de wereld. Een organisatie die zich als een olievlek uit zou spreiden over de anderen landen van Europa, om zich daarna te verspreiden op andere werelddelen, over zou springen naar andere continenten. En zij stond aan de voet van die organisatie. Aan de leiding was de onfeilbare Duisternis zelf. En zij was de eerste nieuwe generatie tovenaars, die zijn grootsheid mocht aanschouwen.
Dat gevoel hield ze vast. Hoe sterk het ook was, het werd alleen maar sterker toen ze de ongelofelijke pijn voelde op het moment dat het Duistere Teken in haar arm werd gebrandt. De pijn ging samen met trots. Ongelofelijke trots die haar tot in het diepst van haar hart en de rest van haar lichaam vervulde.
'Ik zweer mijn trouw.' spraken alle Dooddoeners.
'Ik zweer mijn trouw.' herhaalde Lana de eed, die ze spoedig uit haar hoofd zou leren.
'De trouw aan de Dooddoeners.'
'De trouw aan de Dooddoeners.'
'Door één ideaal en één heer verbonden.'
'Door één ideaal en één heer verbonden.'
'Het ras zuiveren van het kwade bloed.'
'Het ras zuiveren van het kwade bloed.'
'De Heer is mijn meester.'
'De Heer is mijn meester.'
'En als het teken brand…'
'En als het teken brand…'
'ben ik klaar om hem te dienen.'
'ben ik klaar om hem te dienen.'
Een vreselijke pijn schoot door haar arm en verspreide zich door de rest van haar lichaam. Lana werd vervuld met een ontzettend gevoel van trots. De Heer raakte haar teken aan, en de pijn werd heviger. Hij vulde haar. Een grimas van pijn en trots trok over haar gezicht. En toen werd alles zwart.
