Hoofdstuk 1
Acht uur in de avond. Tijd voor het Dreuzeljournaal. Vader, moeder, broertje en oudere zus zaten voor de televisie te wachten. Ik zat verscholen achter de Avondprofeet, die zojuist was gearriveerd. Tot nu toe stond er niet echt veel nieuws in, wat nieuwtjes over wie er nu weer was overleden, over wie er dit keer was verdwenen. De laatste tijd werd de tovenaarswereld geteisterd door moorden en verdwijningen, niemand wist hoe het zat. De kranten zouden er normaliter bol van staan, maar deze keer niet. Alsof men aanvoelde dat volle kranten niet veel goeds zouden betekenen.
"Zou het hier op het nieuws komen? In de Ochtendprofeet stond dat er ook Dreuzels vermoord werden en verdwenen."
"Mam, dat noemt met moorden en ontvoeringen. Daar hoeft niemand van ons achter te zitten."
"Ja, maar toch... Wat denk jij, lieverd?"
Brom. Mijn vader was nooit van zoveel woorden, hij keek liever naar het nieuws om te zien wat er daar gezegd werd dan dat hij zelf een theorie zou gaan bedenken.
"Wat jij?"
Alle blikken waren nu op mij gericht. Een modderbloedje als ik zou toch vast wel weten wie hier achter zat. Het liedje dat aangaf dat het journaal zou beginnen klonk door de stille woonkamer. Ik liet langzaam mijn krant zakken en keek naar de vier gezichten die afwachten hun ogen op mij hadden gericht.
"Pascalle? Wat denk jij?"
Ik haalde mijn schouders op. Liever liet ik me over dit soort dingen, net als mijn vader, niet uit en wachtte ik op de feiten. Stiekem had ik wel een theorie, maar ik was van plan die voor me te houden. Een hele tijd bleef ik stil, terwijl de stemmen van de twee nieuwslezers door de kamer galmden. Het verbaasde me dat de aandacht nog altijd op mij gevestigd was, aangezien het nieuws altijd belangrijk was geweest hier in huis.
"Nou?"
Ik zuchtte en keek naar de nu toch wel ongeduldige gezichten van mijn familieleden. Dreuzels als zij waren door mij op de hoogte gebracht van Voldemort en de twee Tovenaarsoorlogen. Ze wisten vrijwel alles over mijn soort volk en zagen mij op dit moment als een bron nieuws vanuit de andere wereld.
"Ik heb geen idee."
"Je liegt."
"Taylor!"
"Het is toch zo...!"
"Je hoort niet zomaar te zeggen dat je zusje liegt."
"Taylor heeft wel gelijk, mama."
Dat was Fabian, mijn jongere broertje.
"Hoe kom je daar nou bij?"
Fabian haalde zijn schouders op.
"Je kunt zien wanneer Pascalle liegt."
Stilte. Iedereen wist dat dat kleine jongetje van tien jaar oud gelijk had. Ik loog. Ik wist ongeveer hoe het zat, als je in de kranten tussen de regels door las kwam je al snel een hele hoop te weten. Toch bleef ik erbij dat ik mijn theorieën niet zou gaan delen.
"Pascalle?"
"Ik laat me hier niet over uit."
Mijn krant ging weer omhoog en ik verdiepte me weer in het nieuws van deze avond.
Het tikkende geluid van de regen op mijn raam begon irriterend te worden. Telkens maar weer dat harde getik. Ik lag op bed verdiept in één van mijn boeken en keek op, was het dan misschien hagel? Maar buiten was het droog. Mijn blik gleed weer naar het boek dat voor me op bed lag, toen het tikkende geluid weer verder ging.
"Mira?"
Ik keek op naar de uilenkooi voor mijn oehoe, maar zag dat deze leeg was. Dat verklaarde dus het tikken op mijn raam. Vlug krabbelde ik overeind en liep ik naar mijn raam. Ik schoof het gordijn verder opzij en opende het. De enorme uil vloog naar binnen en ging op mijn bureau zitten. Nadat het raam weer dicht was draaide ik me om en zag ik Mira beschuldigend naar me kijken.
"Ik had niet in de gaten dat jij het was, Mira.", zei ik de uil, terwijl ik naar haar toe liep en haar over haar hoofd aaide. Ze knipperde even met haar ogen, waarna ze haar poot naar me uitstak. Een brief. Het was me nog niet opgevallen dat ze die mee had. Vlug maakte ik het perkament los, pakte ik de brief en rolde het open. Het handschrift herkende ik niet, waarschijnlijk was de brief van iemand die ik nooit schreef. Terwijl ik naar mijn bed terug wilde lopen, voelde ik de pikkende snavel van Mira in mijn arm. Ik keek op en glimlachte; ze zorgde er wel voor dat je haar niet zomaar vergat. Mijn hand graaide naar een zakje uilensnoepjes, waar ik Mira er een paar van gaf. Meteen daarna plofte ik op bed neer en las ik de brief:
Gevaarlijke tijden om je uil rond te sturen met brieven. Niet meer doen. Ik heb haar nog net uit de klauwen van de vijand weten te redden. Voortaan moet je een andere manier van communicatie bedenken, uilen zijn niet meer veilig.
Vanavond, twaalf uur, gebruikelijke ontmoetingsplek.
Meer stond er niet op het stukje perkament. De gebruikelijke ontmoetingsplek? Van wie was dit briefje afkomstig?
"Van wie is dit, Mira?", richtte ik me tot de uil. Jammer dat ze niet kon praten, ik wist zeker dat ze mij kon vertellen van wie dit briefje was. Mira draaide haar hoofd in mijn richting, hield het iet wat scheef en knipperde weer met haar ogen. Ik zuchtte en leunde tegen de muur waar mijn bed tegen stond. Knieën opgetrokken, diepe zucht, briefje nog eens over lezend. Nog eens, en nog eens. Tot er op de deur werd geklopt en het hoofd van mijn zus, Taylor, om de hoek verscheen.
"Of je ook naar beneden komt."
"Waarvoor?"
"Film."
"Ik kom zo."
Gebruikelijke woorden. Ik kom zo. Meestal hield dit in dat ik een hele tijd later pas beneden zou komen, maar dit keer stond ik meteen op toen de deur weer was gesloten. Mijn blik gleed naar de klok, half tien. Om twaalf uur moest ik bij de gebruikelijke ontmoetingsplaats zijn. Hoe ik er ook over dacht, het wilde me allemaal niet dagen.
"Pascalle!"
"Ja, ik kom al, ik kom al!"
Het briefje stopte ik in mijn broekzak en de deur trok ik open.
"Telefoon voor je."
Mijn vader stond halverwege de trap met het draadloze ding in zijn handen. Ik dacht dat hij me riep voor de film. Verkeerd gedacht. Ik nam de telefoon over en legde het ding tegen mijn oor.
"Pascalle.", groette ik.
"Met mij. Luister eens, ik hoorde dat je uil op het laatst nog onderschept kon worden?"
"Klopt."
"Heb je ook zo'n eigenaardig briefje gekregen?"
"Vanavond, twaalf uur, gebruikelijke ontmoetingsplek?"
"Ja dus."
Een zucht aan de andere kant van de hoorn.
"Wat doen we?"
Elvina was mijn buurmeisje en beste vriendin. Net als ik was zij een modderbloedje en woonde ze bij Dreuzels. Vanaf onze eerste schooldag op Zweinstein konden we het goed met elkaar vinden. Sindsdien zijn we nooit meer uit elkaar geweest.
"Ik weet niet. Het handschrift komt me niet bekend voor.", was mijn antwoord.
"Mij ook niet. Maar wat doen we? Gaan we?"
"Het moet een bekende zijn, dat is niet anders. Niemand anders weet dat Mira van mij is."
"Klopt, maar aan de andere kant: welke ontmoetingsplek?"
En toen wist ik het. Dacht ik.
"De Wegisweg."
"Sorry?"
"De Wegisweg. Iedereen ontmoet elkaar in de Lekke Ketel, toch?"
"Ja, dat is waar. En?"
Elvina snapte het niet. Een zucht rolde over mijn lippen.
"Daar spreken wij altijd af als we samen gaan shoppen, bij de deur. Daar spreken we samen met de anderen af."
"Anderen?"
"Van de Orde!"
"O!"
Eindelijk; nu daagde het bij Elvina ook.
"Maar weet je dat zeker?"
"Nee, natuurlijk weet ik dat niet zeker."
"Dus we gaan."
"Kijken kan geen kwaad.", was ik van mening.
