Proloog

En ze leefden nog lang en gelukkig.

Het is een zin die je op vrijwel elke laatste bladzijde van een sprookjesboek te lezen vindt. Een cliché zo hoog als een huis, maar de lezer blijft het slikken. En de glimlach die op zijn lippen rust nadat hij het boek dichtgeklapt heeft is zo breed dat zelfs een breedsmoelkikker er jaloers op zou zijn. Maar klopt dat zinnetje wel?

Nu, laten we aannemen dat het stel (zijnde de prinses met haar überknappe prins) nog een tijdlang gelukkig leven in hun prachtige paleis. De zon schijnt 300 dagen per jaar, vogeltjes fluiten hun wijsje dat het een lieve lust is, en op zekere dag schenkt de prinses het leven aan een kleintje. Of het nu een meisje of een jongen is, dat maakt niets uit. Feit is dat er een troonopvolger in de wieg lig, nog vòòr ma en pa zelf de troon bestegen hebben.

En dan komt die fase eraan die sprookjesboeken nooit vernoemen. De jaren van verval. Nu prins en prinses de stap hebben gezet naar het koningsschap, lijkt het toch niet zo tof om die scepter in handen te houden. Kon er hen dan niemand gewaarschuwd hebben dat er saaie vergaderingen zaten aan te komen? En dat de burgers soms in opstand konden komen tegen de hoge belastingen? Gevolg: de mooie haren van de koningin worden met grijs doorstoken en van pure ergernis gaat de koning zich op voedsel storten. Daar gaat zijn gespierd lichaam. Per slot van rekening begint het ouderschap ook zijn tol te eisen. De kleine spruit ligt immers ieder nacht te krijsen, waardoor de ouders geen oog meer toe doen.

Kortom, de sprookjesboeken liegen dat ze zwart zien.

Doorheen de geschiedenis zijn er veel sprookjes neergeschreven, met dank aan enkele fantasierijke koppen die – wellicht met een fles wijn in de buurt – prinsen, prinsessen, heksen en draken vereeuwigd hebben. Eén van de bekensten is die van de schone slaapster. Je weet wel: een blond grietje prikt zich aan het spinnewiel op haar zestiende verjaardag, valt als een blok in slaap ergens in een hoge torenkamer en wanneer ze wakker gekust wordt kijkt ze smoorverliefd in de ogen van haar toekomstige echtgenoot. Laten we één ding duidelijk stellen: het prinsesje waarover ik het heb was niet blond, ook de torenkamer is een verzinseltje. En de vlinders in de buik lieten het al helemaal afweten eenmaal ze ontdekte wie haar redder was. Voor wie niet helemaal overtuigd is, wordt nu het hele verhaal uit de doeken gedaan. Een verhaal dat met de beste wil van de wereld geen lieflijk sprookje kan genoemd worden.