Zijn mantel ruiste, terwijl hij steeds hoger en hoger klom in de wolken. De bezem trilde een beetje, hij was al oud. Net als hijzelf, besefte hij opeens. Zijn haar, dat ooit zwart was, werd grijs bij zijn slapen. Misschien kwam het wel door de stress de laatste tijd. Door het vecht tussen twee vuren in.

Hij keek naar beneden en zag de auto's over de snelweg razen. In de verte was het topje van een kasteel te zien. Zíjn kasteel. Zijn thuis, dat hij nu moest verlaten. Voor altijd. Het was tijd om nu voor hemzelf te kiezen. Hij had geen zin meer om zijn meester te gehoorzamen en gelijk te bedriegen, geen zin om meer om te vechten. Hij was moe, had geen vechtlust meer voor de strijd tegen de dood. Ze moesten het maar zonder hem doen. Niemand zou hem toch missen.

Of toch? Nee, de jongen zou blij zijn. Immers, hij had hem altijd als vuil behandeld. Maar hij kon simpelweg niet anders, het zou té verdacht zijn. Nu had hij er spijt van. Als hij zijn gevoelens had onthuld, hadden ze nu misschien wel… Nee, ze zouden sowieso geen toekomst kunnen hebben. Het leeftijdsverschil, de tegenstrijdende karaktereigenschappen. Maar toch… hij bleef hopen dat de jongen door zijn vermomming kon prikken, de ware aard zou zien. Ach, het was toch te laat. Hij zou toch dood gaan.

In eerste instantie had de vechtlust zijn hart overwonnen en wilde hij maar al te graag zijn zogenaamde meester verslaan. Wie zou dat niet doen als het om de vijand van je geheime beminde gaat? Maar langzamerhand werd hij zwakker, net zoals nu de grip op de steel van de bezem minder sterk werd, want het kwaad putte hem uit. Was hij maar weer vijf jaar. Toen waren zijn ouders nog niet gescheiden, toen wist hij nog niets af van het slechte. Was de werkelijkheid maar een vervelende droom waarna hij weer wakker werd.

Eigenlijk streden ze allebei tegen hetzelfde, de jongen en hij. Maar op de één of andere manier waren ze toch niet verbonden. Nu hij eenmaal het masker van de strenge, haatdragende leraar op had gezet, kon hij het simpelweg niet meer afzetten. Hij kon het verlangen in haat veranderen, omdat de jongen op zijn vader leek. Maar die ogen… Hij zou ze nooit meer zien.

De lucht werd even verlicht, een bliksemschicht schoot naar beneden. Hij dacht aan het kasteel, die nu ver buiten oogzicht was. Hoeveel dagen had hij daar wel niet gespendeerd? Als jongen van elf, verwaand en toch een beetje bang, als jongen van zestien die zich aansloot bij de Heer van het Duister, als man van veertig die verliefd werd op één oogslag… Maar hoe ouder hij werd, hoe wijzer en daarom wist hij dat het nu tijd was.

Memoires, ze betekenden niets meer voor hem, bedacht hij, terwijl hij langzaam, maar gestaag afdaalde. Met een klap kwamen zijn voeten op de zwarte, dorre grond. Het was bijna geheel donker, op een paar verre lichtjes na. Een beeld dat bestond uit zwart haar en groene ogen dook voor zijn ogen op. Hij wuifde het weg. Het was te laat. Het zwaard stond vast in de grond.

En hij stortte zich in zijn laatste gevecht. Niet wetend dat ergens ver vandaan tranen in groene ogen om hem treurden.