21 Juli 1914
Dagboek,
We zitten nu al 3 dagen in hetzelfde dorp. Huma en Humil zijn steeds vaker weg, en ik weet nog steeds niet waarom ze weg zijn. Ze hebben me belooft dat we zo snel mogelijk weer weg gaan. Maar ik heb het gevoel alsof er iets is wat Huma en Humil moeten doen voordat ze weg kunnen. Ik maak me zorgen..
Acedia.
' Laat ik ze maar gaan zoeken' zei Acedia, ze sprong uit de boom waar ze al de hele dag had gezeten, wachtend op Huma en Humil. Ze voelde op haar rug, haar pijlen zaten er nog steeds, ze hield haar boog in haar hand voor het geval dat er iets zou gebeuren. Ze keek rond, waar konden Huma en Humil zijn? Er stonden een paar huizen en een winkel recht voor haar. Ze keek links van haar: er was een groot, uitgestrekt weiland, en rechts van haar was een bos. Ze besloot om als eerste naar het bos te gaan. Ze stopte aan de rand van het bos er was een kleine opening die zo te zien door meer mensen was gebruikt. Was dit wel zo'n goed idee, ze hadden gezegd dat ze moest blijven waar ze was.
' Ik ben geen klein kind meer' zei Acedia zacht. Ze liep het bos in, ze voelde een rilling over haar rug lopen, het was koud en het was stil : de dieren maakte geen geluid, de wind was nauwelijks te horen.
' Huma! Humil!' schreeuwde ze, ze verbrak de kille stilte maar er kwam geen antwoord.' Damn, waar zijn jullie!'
' Hier' zei een stem, hij klonk bekend, ze keek in de richting van de stem maar kon niemand vinden.
' Laat zien waar je zit' zei Acedia, ze pakte de boog die ze in haar hand had steviger vast, en pakte een pijl uit de koker die op haar rug hing. Ze keek rond maar zag nog steeds niks.
Ze hoorde een geluid en keek om, ze richtte haar pijl op de schim die er stond.
' Wie ben je!?' zei Acedia.
' Hé rustig, ik ben het maar!' zei dezelfde bekende stem.
' Huma?Ben jij dat?' vroeg Acedia.
' Ja, waarom ben je het bos in gekomen, we hadden toch gezegd dat je moest blijven…' zei Huma maar hij werd onderbroken.
' Dat ik moest blijven waar ik was. Ja ik weet het!' zei Acedia overstuur.' Ik was ongerust, oké!'
' Je weet dat je dat niet hoeft te zijn' zei een stem achter haar.
' Humil' zei Acedia zachtjes, ze herkende zijn stem meteen.
' Ik maakte me toch zorgen! Jullie zeggen altijd wel dat ik me geen zorgen moet maken, maar…maar' zei Acedia ze stopte. Ze keek naar de grond.
Humil legde zijn hand op haar schouder, en Huma liep naar haar toe. Hij pakte haar kin vast en dwong haar om naar hem te kijken.
' Je hoeft je echt geen zorgen te maken. We zullen er altijd voor je zijn' zei Huma geruststellend.
' Sorry' zei Acedia. Huma liet haar los. ' Het spijt me, maar soms' zei Acedia.
' Het geeft niet. Je zal het met de tijd leren' zei Humil.
' Maar wat gingen jullie nou doen!' zei Acedia.' En jullie gaan het me vertellen want we hebben geen geheimen voor elkaar!'
' We moesten iemand opzoeken, maar hij bleek hier niet te zijn' zei Humil.
' En wie moesten jullie zoeken dan?' vroeg Acedia, ze had een vaag vermoeden wie Huma en Humil moesten zoeken.
' De Maker' zei Huma.
' Dat dacht ik al' zei Acedia. Ze had Huma en Humil afgeluisterd, en telkens als ze luisterde hadden ze het over hem. Als ze met zijn drieën waren hadden ze het er nooit over. Ze had de Maker één keer gezien maar kon ze kon niet veel herinneren. Huma en Humil zochten 'de Maker' al heel lang voor zover Acedia kon herinneren, ze zeiden altijd dat het om hun taak ging. Maar ze wist dat dat niet de enige reden kon zijn, als het hun taak was geweest zou het de hare ook zijn geweest, ze was tenslotte net als Huma en Humil één van de zeven Engelen.
' Maar we kunnen nu gaan' zei Huma.
' En we hebben besloten dat jij mag bepalen waar we naartoe gaan' zei Humil.
' Echt?' zei Acedia verbaast.' Oké ik weet waar ik heen wil. Lior'
' Hoe kom je daar nou weer op' zei Huma.
' Gewoon, ergens gelezen' loog Acedia. Ze had haar eigen redenen om naar Lior te gaan.
' Zoals je wilt we gaan daarnaar toe' zei Humil.
' Yeah!' zei Acedia ze liep het bos uit.' Kom op dan, ik wil niet nog één dag langer hier blijven'
Huma en Humil volgden haar. Ze waren op het treinstation en stapte de trein in.
' Waarom wil je zo graag naar Lior?' vroeg Humil.
' Ik wil iemand opzoeken, kijken hoe het met hem gaat' zei Acedia.' En misschien vinden we wel meer dan alleen dat' zei ze mysterieus.
' En daar gaan we weer' zei Huma, hij keek uit het raam.
' Hoezo daar gaan we weer!' zei Acedia, ze probeerde gekwetst te klinken, maar Huma had haar door.
' Als jij iets zegt dat mysterieus klinkt gaat het meestal fout' zei Huma.
' Dat is niet waar!' zei Acedia.
' Rustig jongens' zei Humil, hij had geen zin in weer zo'n conflict dat de hele treinreis door zou gaan.
Toen ze aan waren gekomen in Lior, splitste ze op. Huma en Humil gingen naar de kerk en Acedia ging de stad verder in. Ze kwam een meisje tegen met bruin haar en twee roze plukken in haar haar, achter haar liep een kleine jongen met blond haar, en naast hem liep een groot schild, eerst keek ze er raar naar maar daarna draaide ze haar gezicht van hen af. Ze was al bijna bij het huis waar ze moest zijn, ze belde aan. Er werd op gedaan door een vrouw.
' Uhm, is Char er?' vroeg Acedia, ze keek de vrouw aan.
' Ja die is er' zei de vrouw vriendelijk.' Kom verder'
Acedia zag een jongen zitten, hij had zwart haar dat door de war zat, zoals altijd
' Hé Char' zei ze. De jongen draaide zich om en keek het meisje dat in de kamer stond aan.
' Acedia!' riep hij blij, hij rende naar haar toe en knuffelde haar.
' Hoe is het?' vroeg Acedia.
' Ik heb iets nieuws geleerd' zei hij blij.
' Alchemie?' vroeg Acedia.
' Ja moet je het zien!?' vroeg de jongen enthousiast.
' Misschien later, als we alleen zijn' zei Acedia.
' Ohja sorry. Ik was het vergeten' zei Char zachtjes.
' Waar is de rest!?' vroeg hij, nog steeds vol met enthousiasme.
' In de kerk, maar ik moet met je vader praten' zei ze.
' Hij is boven' zei Char, hij wees naar de trap die nog net door de deuropening te zien was.
Acedia liep de trap op ze opende een deur van een kamer.
' Rich?' vroeg ze.
' Ja? Wie is daar' zei een mannenstem.
' Ik ben het, Acedia. Ik moet je wat vragen' zei Acedia, ze liep de kamer verder in.' Het gaat over Char'
' Moet hij mee?' vroeg Rich meteen.
' Het spijt me maar het is echt tijd' zei Acedia, ze vond het moeilijk om te vertellen. Maar ze moest alle zeven Engelen vinden voordat het te laat was.
' Hij is pas 10! Je kunt hem niet meenemen' zei de man overstuur.
' Het spijt me echt. Maar ik heb geen andere keuze, als we nu niks doen.. gebeurd er iets vreselijks..' zei Acedia, ze keek naar de grond.
' Vader. Het is goed, je wist toch dat dit moest gebeuren?' vroeg Char hij stond in de deuropening.
' Ze zullen heus wel goed voor me zorgen' zei Char, hij liep naar zijn vader toe. Acedia knikte ze keek Rich weer aan.
' We moeten gaan, neem maar afscheid ik ga Huma en Humil zoeken, kom naar de kerk toe, oké?' zei Acedia. Char knikte. Acedia liep het huis uit, ze rende naar de kerk toe. Ze zag Huma en Humil in een bibliotheek staan.
' Wat hebben hun met boeken' zei Acedia geërgerd ze liep naar de twee volwassen jongens heen.
' Moet je dit lezen!' zei Huma blij.
' Wat is het?' vroeg Acedia.
' Het gaat over ons' zei Huma.
' Laat lezen!' zei Acedia, ze griste het boek uit Huma's handen en begon te lezen.
