Wat dit precies is weet ik niet. Een one-shot of een verhaal. Ik kan niet kiezen. Dus je zult wel zien. Als er een vervolg komt is het een verhaal. (DUH!) En anders een one-shot.
Het was onguur weer. De jonge vrouw sloeg haar capuchon op om de wind buiten te houden. De reizigers renden langs haar. Een jonge man rende zo snel mogelijk een perron op om de trein nog te halen.
Even verder op stond een jonge vrouw met een kleine jongen aan haar hand. Beiden hadden spierblond haar. Het jongetje huilde en de vrouw keek hulpeloos naar beneden. Ze kon zich er niet toe zetten om hem te troosten.
De jonge vrouw herkende de blik, ze kende de uitdrukking van wanhoop vermengt met afkeer. Alsof de jongen melaats was. Alsof zijzelf melaats was. Haastig liep ze naar het tweetal toe. Deze jongen moest getroost worden.
De vreemdelinge liet zich omlaag zakken zodat ze met haar gezicht vlak voor het gezicht van de jongen bleef hangen. Ze glimlachte terwijl ze een traan wegveegde. "Waarom huil je? Het leven is mooi!"
"Zie je die man daar? Die met die rare schoenen? Nou, die heeft een belangrijke afspraak met iemand die zijn schilderijen wil kopen. Maar hij is heel verstrooid en ging te laat weg! Nu heeft hij haast!" De vreemdelinge knipoogde naar de jongen.
"En zie je haar? Die vrouw die nu met dat papiertje perron 4 op rent? Nou, die werkt bij de cafetaria hier. Net zat daar een meneer van éénenveertig jaar te eten. Dat papiertje is een kortingsbon op stropdassen, die die man bij zich had. Hij gaat namelijk een nieuwe stropdas kopen. En nu is hij dat papiertje vergeten, dus die mevrouw gaat die snel even brengen, lief hé?"
"Waarom huil je?" De jongen trilde helemaal. "Papa vind mij stom." De jonge vrouw herkende dit. Het antwoord dat zo de waarheid raakte. De bibber in de stem van de jongen en de trilling die door het lichaam van zijn moeder gleed.
"Waarom denk je dat?" Ze wilde het horen. De tedere, eerlijke manier waarop de jongen het zou zeggen. Allang wist ze wat er ging komen, maar ze wilde dat hij het zei. "Hij doet me steeds pijn." Hij accepteerde het allang.
"Je vader bereid je er op voor om groot te zijn. Hij houdt van je, hij wil dat het je later goed af zal gaan. Maar dan moet je sterk zijn, hij leert je dat, sterk zijn." De jonge vrouw voelde de verbazing van de moeder. Het was niet het antwoord dat de meeste mensen gaven. Die ontkenden of waren verontwaardigd, dit meisje niet.
"Ik weet dat jij sterk bent," vervolgde de vreemdelinge. "je vader zal ophouden als je sterk genoeg bent. Als hij dat niet doet moet je laten zien dat je sterk genoeg bent. Moet je hem leren zien dat jij groot bent. Het zal ophouden. Dat deed het bij mij ook. Je moet alleen sterk zijn, beloof je dat?"
De jongen was opgehouden met trillen. Zijn ogen waren niet meer gevuld met verdriet, maar met acceptatie. En om zijn mond lag een moedig, spottend lachje. "Hoe oud ben je?" vroeg de vreemdelinge. "6." Het klonk als een gegeven. Niet trots zoals bij normale kinderen.
"Je bent een sterke jongen." Zuchtte de vreemdelinge. "Jij redt je wel." Ze knipoogde naar hem. "Waar gaan jullie naar toe?" De jongen slikte heel even. "Naar papa." De vreemdelinge gaf een soort knipoog met haar beide ogen. "Sterk zijn."
Toen stond ze op en verdween ze. Ze liep perron 5 op. Als laatste zag Draco haar mantel wapperen en dat haar capuchon afwaaien. Lang bruin haar waaide eronder vandaan.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Draco's hand gleed over de muur. Hij keek even om zich heen. Bang dat ze hem nu al weer zouden terughalen. Waar zou hij heengaan? Misschien had hij dit beter moeten plannen van tevoren. Maar toen hij het vannacht bedacht had hij besloten om het meteen te doen, voordat hij z'n moed was verloren.
Zijn blik gleed over het bordje dat aanduidde waar perron 5 was. Hij herinnerde zich de vreemdelinge. Tien jaar geleden was het nu en nog wist hij dat ze naar perron 5 was gegaan.
Opeens stond hij op. Met vastbesloten passen volgde hij de bordjes naar perron 5. Hij beklom de trap en toen hij boven kwam… keek hij in het gezicht van de vreemdelinge. Ze leek niet eens verrast.
"Hallo. Jij bent het." Het was een constatering. "Je herkent me." Mompelde Draco. "Ja." Antwoordde ze. "Aan mijn haar zeker." Gromde Draco. "Nee, aan je ogen. De moed is er nog steeds. Heeft je vader al ingezien hoe groot je bent?" vroeg ze.
Draco knikte. De vreemdelinge bekeek hem scherp. "Er is iemand die je pijn doet. De moed is in je ogen, maar bereikt je mond niet." Draco haalde zijn schouders op en bekeek de vreemdelinge beter. Ze was jong, in de dertig. Vreemd hij had haar ouder geschat de vorige keer.
"Hij doet je pijn. Trekt je in het duister. Laat zien dat verdriet meer is dan een emotie, dat het je kan beheersen. Hij laat je voelen dat je niet weg kan, maakt je te bang om te vluchten. Totdat je opeens moed vind." De jonge vrouw keek hem aan. Ze glimlachte, maar de pijn was in haar ogen te lezen.
Opeens kwamen ze. Uit het niets overviel het verdriet hem en maakte hem huilen. De tranen gleden over zijn gezicht en liet een brandend spoor achter. Hij vocht er niet meer tegen en liet ze komen, voor het eerst na de woorden van de vreemdelinge tien jaar geleden.
De vreemdelinge nam hem bij zijn arm en duwde hem op een bankje. Ze veegde weer zijn tranen weg, net als tien jaar geleden. "Je bent sterk. Je bent bij hem weggelopen."
Draco knikte. "Hoe oud was je toen we elkaar ontmoetten?" vroeg hij. De vreemdelinge begreep meteen wat hij bedoelde. "Zestien zoals jij nu." Weer knikte Draco. "En hoe lang was hij toen al gestopt met je slaan?" De vreemdelinge glimlachte. "Niet." Ze knipoogde.
"Niet!" Verbaasd keek hij haar aan. "Ik liep die dag weg. Weg van hem. Laat me je arm zien." Ze stroopte zijn mouw omhoog voordat hij kon protesteren. Ze liet haar hand over het duistere teken glijden. Toen schoof ze zijn mouw omlaag.
"Hoe lang heb je hem al?" Draco keek naar zijn voeten. "Ik kreeg het dit jaar." De vreemdelinge glimlachte. "Ik heb er ook één. Al vanaf mijn geboorte."
Verbaasd keek Draco haar aan. "Hoe kan dat? Ik ben de zoon van één van zijn trouwste volgelingen en toch kreeg ik hem pas op mijn zestiende." De vreemdelinge glimlachte niet meer. "Hij was mijn vader."
Draco keek haar onafgebroken aan. "Je vader? Maar dat kan niet! Hij… hij … hij … sloeg je! Die lul! Hij sloeg je!" Woede golfde door hem heen. "Als ik geen reden had om hem te haten dan is dit het wel!" De vreemdelinge legde een hand op zijn arm.
"Rustig maar! Waar ga je heen?" Draco kalmeerde een beetje. "Geen idee, ik heb geen geld en geen adres waar ik kan slapen." De vreemdelinge glimlachte. "Ga met mij mee, ik probeer hem te dwarsbomen, dat is mijn manier van wraak."
Draco keek haar even verbijsterd aan. Toen maakte die blik plaats voor vastberadenheid. "Oké!"
