PROLOOG
Het was een mooie en zonnige dag toen [hoofdpersoon_1] geboren werd. Tenminste, dat zei zij vader, maar hij wist niet of hij dat kon geloven. Mooi weer was waar hij vandaan kwam erg zeldzaam. Altijd was er regen, mist, onweer of was het enorm bewolkt,
/waardoor er nauwelijks zonlicht op het oude dorpje scheen. Hierdoor leek het of het altijd avond was."Opstaan!" riep zijn vader naar boven. De mensen hier leken enorm op het weer. Altijd waren ze chagrijnig, boos en grimmig."Ik kom!" riep
hij terug.
een paar minuten later kwam hij beneden en onderaan de trap stond zijn vader, die zoals gewoonlijk keek alsof hij beledigd werd. "Je ben één minuut te laat" snauwde hij. "Laat het niet nog een keer gebeuren anders ga je zonder eten naar bed" waarschuwde
/hij daarna. [hoofdpersoon_1] zuchtte en begon zijn ontbijt te maken. Hij dacht aan wat er vandaag zou gebeuren en hij werd meteen een positiever. Vandaag kwam [hoofdpersoon_2], zijn beste vriend en enige andere in het dorp die bijna altijd vrolijk
/was, terug van zijn reis door het land.
Toen hij zijn ontbijt op had controleerde hij of hij zijn zilveren dolk aan zijn riem had. Die dolk was het enige dat hij nog had had van zijn moeder. Hij zuchtte. Zijn moeder was jaren geleden op mysterieuze wijze verdwenen. Zijn vader, de smid van het
/dorp, had vlak na [hoofdpersoon_1]'s geboorte de zilveren dolk voor zijn moeder gemaakt die nu van hem was.
Net op het moment dat hij naar buiten wou lopen zei zijn vader: "waar denk jij heen te gaan?" waarop [hoofdpersoon_1] antwoordde: "naar buiten om [hoofdpersoon_2] terug te zien komen." "[hoofdpersoon_2] komt vanmiddag pas terug. Tot die tijd help je mij
/in de smidse." [hoofdpersoon_1] zuchtte. Dit kon nog wel eens een lange ochtend worden...
