Leave.

Een kille wind gleed langs Arthur Wemel heen en de jonge man, met de rode haren keek met een ruk op. De oorlog die heerste had hem voorzichtig gemaakt, het moest ook wel anders kon hij zo vermoord worden. Er was echter niets in de kamer, alleen hijzelf en zijn angst. Arthur zuchtte en keerde zich langzaam weer terug naar zijn papierwerk, zijn fantasie ging met hem aan de loop. Het volgende moment voelde hij echter weer dezelfde koude wind en zijn nekharen gingen rechtop staan.

"Arthur," werd er in zijn oor gefluisterd en met een wild gebaar schoot de roodharige man overeind, waardoor de stoel met een klap op de grond belandde. "Oh Arthur toch, zo ruig," weerklonk de spottende, fluisterende stem weer in zijn oor en nu vernauwden zijn groen/bruine ogen zich. "Wat wil je?" vroeg hij op snauwende toon en nu weerklonk er een zacht gelach door de kamer. "Dat heb ik je al verteld Arthur, dat heb ik je al zo vaak verteld," werd er op hese toon gezegd, maar nu voelde hij ook vederlicht een hand over zijn wang gaan, als een onzichtbare uitdaging.

Arthur opende zijn mond om iets te zeggen, maar nu werd er een onzichtbare vinger op zijn mond gelegd. "Ja, je antwoord is ook al zo vaak herhaald. Het is bijna onnodig geworden, elke keer geef je mij hetzelfde antwoord. Het antwoord is echter nooit bevredigend genoeg, nooit echt." Voor een moment sloot Arthur zijn ogen, terwijl de woorden hem omhulden als een fluwelen handschoen.

De stilte duurde voort, alsof geen van beiden meer wist wat ze moesten zeggen, maar toen fluisterde Arthur: "Ik ga trouwen Bellatrix, ga weg." Er viel een stilte, alsof de woorden de lucht uit het onzichtbare persoon had geslagen. Het volgende moment voelde hij achter een hand op zijn borstkast en een stem vol ingehouden woede zei: "Het eindigt niet hier Arthur. Ik weet het, jij weet het." Na deze woorden verdween de hand van zijn borstkast en een zachte windvlaag gaf aan dat Bellatrix was verdwenen, hoewel haar woedende belofte nog steeds zwaar in de lucht hing.