Predikanten-lied
Hoe gezegend in ons land Ík ben handelaar in graan,- Velen, die men dichters heet, En geen wonder! Godes gratie Blinkt de grote B. ter HAAR, Maar van allen toch de baas Goethe met Homerus samen, Niet het laatst dient gelet Wonderbaar zijn 's Heren paân! Predikanten in misleiding Zelfs Van VLOTEN en HUET Maar, Goddank! zing nu cantaten... Dát is scheppen, dát is dichten, Luister niet naar schimp of spot; Schoon een vitter 't vonnis strijkt, Dante zelf was een verdwaalde: - Wee dan, wie uw vroom bestaan laakt! En dan onze LAURILLARD! De armen in elkander slaande, Zelfs het wufte schouwtoneel Maar goddank! hem doen de Ardennen Vinger Gods, wat zijt gij groot! Zie daar dat verdoolde schaap dan, Hoor ook pástoor BROUWERS' lied! Waarom legdet gij, De VEER! Zie! in alles van uw hand Kranten, politiek en zo, Verder reikt uw vleugelslag KUYPER is wel Predikant, Zeker is hij groot en knap, Need'rig zij de dienaar Gods, Laat dat schrijven bits en fel, God! waar kent uw goedheid palen! Allard PIERSON was, voor jaren, Doch op eens heeft zijn talent Toch zou God hem niet begeven, Zó volmaakt, dat men zou zweren, Nog zijn velen niet genoemd, Schrijf maar, Neêrland's dominé's! In uw lamp brandt heilige olie, Schrijf maar, schrijf maar, zielestichters!
Is het vak van Predikant! -
Godes hand rust, buiten kijf,
Zichtbaar op dit vroom bedrijf!
Dichters maakt alleen de Heer,
Predikanten mint hij zeer:
Daarom neemt men, dat is klaar,
Zoveel dichters bij hen waar.
Met mijn dichten wil 't wel gaan:
Toch - ware ik een dominé...
't Wed dat ik het beter deê.
Kost het dichten droppels zweet...
Maar in 't priesterlijke pakje
Gaat het van een leien dakje.
Geeft van zelve inspiratie;
Schande dan de godsman, die
Niet iets doet aan poëzie!
Niet in onze dichterschaar?
Wie kent BORGER niet van 't Rijntje'?
Oók een dichter, en geen kleintje!
Is de grote NICOLAAS;-
Wat heeft hij niet saâmgedicht!
Hoeveel harten niet gesticht!
Kunnen nooit zijn roem beschamen:
Want hij heeft wat hun ontbrak:
Echte vroomheid... door zijn vak.
Op de grote GENESTET:
Wel was hij wat los van trant,
Maar toch bleef hij Predikant.
Dikwijls ziet men het bestaan,
Dat een herder, die misleid is,
Toch nog Godes gunst niet kwijt is.
Derven niet de dichterwijding, -
Schrijven dikwijls ongestoord
In het droevigst duister voort.
Bleven schrijven onverlet -
Doch natuurlijk misten beî
't Heilig vuur der Poëzij.
Daar komt J.J.L. ten KATE!
Dank de Heer met snarenspel
Voor Ten Kate, J.J.L.
Loven, lieven, steunen, stichten...
Zing, ten Kate, zing uw lied!
God vergeet zijn dichter niet!
Doe gerust - het oog op God -
De Commedia Divina
Door diviner poëzie na.
Dat het niets op Dante lijkt -
Gij, als Godsman, weet toch wel,
Hoe 't met Hemel staat en Hel.
Hij, die gans de Schepping maalde,
De eigen lijfpoëet des Heren,
Hoeft van Dante niets te leren.
Al het schone, dat gij aanraakt,
Wordt, als met een toverzwaai,
Eens zo lang en eens zo fraai.
Vormt met hem het schoonste paar:
Dat men hun één standbeeld giet,
Op één voetstuk van graniet:
Samen op één Bijbel staande,
Met één veder in de hand,
Beurtlings vroom en schalks van trant.
Kreeg van dominé's zijn deel:
Daarvan maakt toch M.A. PERK
Wel wat al te veel zijn werk.
Als beschrijvend dichter kennen, -
Ook als dichterlijk beschrijver
Is hij lang geen achterblijver.
Zelfs van 't waar geloof ontbloot
Brengt toch 't geestelijk gewaad
Dichterzegen, vroeg of laat:
Zie die arme dichter SCHAEPMAN:
In het duister tast hij rond,
Toch spreekt verzen nog zijn mond.
Ach! het rechte wordt het niet...
Waarlijk, ik voor mij verkies
Nog... Jeronimo de VRIES.
't Zieleherders-ambacht neer?
Ach! gij had het moeten blijven...
Stellig zou gij beter schrijven!
Proeft men nog de Predikant:
Wie zich eens de Here gaf,
Komt zo gauw niet van Hem af.
Laat dat over aan De KOO,
Die, te ver reeds afgedwaald,
Tóch de hemel niet meer haalt...
Dan de Nieuwtjes van de Dag...
Keer de Veer! o keer, ai keer
Tot de dienst des Heren weer!
En schrijft tevens in een krant -
Maar die heeft zo'n vreemd idee
Van zijn plicht als dominé.
Maar het Christ'lijk leraarschap
Drijft hij wel wat oorlogzuchtig,
Wat rumoerig en luidruchtig...
Wars van ijdelheid en trots!
Neen! op politiek gebied
Past de knecht des Heren niet.
't IJdele professorspel!
Wellicht dan de Heer u gunt,
Dat ge verzen maken kunt.
Zij zelfs, die het vrees'lijkst dwalen,
Schenkt gij nog, van tijd tot tijd,
Zuiv're dichterzaligheid:
Een der trouwste bedienaren
Van het Goddelijke woord -
Door elk Christen graag gehoord.
Van de schrift zich afgewend:
Droevig dolend joeg hij na
Goddeloze esthetica.
Midden in zijn heidens streven:
Zie! daar slaat hij plots de lier
Met echt-dichterlijke zwier: -
Dat hij dienaar was des Heren; -
Doch... het was slechts een restant
Van de oude Predikant.
Door hun dichttalent beroemd;
Wèl gezegend in ons land
Is de geestelijke stand!
Schrijf maar in des Heren vrees:
S l e c h t e verzen maakt men nooit,
Als ons bef en toga tooit.
Dichten is uw monopolie; -
Want de Heer ziet toe en waakt,
Dat gij goede verzen maakt.
Schrijf gerust, dan wordt gij dichters...
Zeeg'nend, zeeg'nend rust Gods hand
Op 't bedrijf van Predikant!
Uit de bundel: Grassprietjes, 1885Schrijver: Frederik van Eeden
Inzender: Redactie, 26-08-2007
