EEN ZOMER ZONDER ZORGEN

Hoofdstuk 1 – Spinozus, here I come!

Licht. Geluid. Geen duisternis meer. Waar ben ik? Ik draai mij om. Ik hoor een vrouwelijke stem, weggemoffeld. De stem komt steeds dichterbij. Ik herken woorden uit de murmel die ik voorheen hoorde. "Cato," hoor ik zachtjes, maar ferm. "Opstaan! Je komt te laat!"

Ik draai me om, rust een paar seconden en vind dan de kracht om mijn hoofd in de richting van de vrouwelijke stem te tillen. "Wat?" zeg ik, nog steeds slaapdronken. "Je bed uit, nu!" Ze zwaait met een houten… ding. Het duurt even voordat ik me realiseer dat de koude realisatie die ontstaan is door het swingen van haar toverstok; mijn dekbed is van het bed afgetrokken en ligt er nu naast. Dat betekent dus ook dat mijn favoriete plekje niet meer mijn favoriete plekje is (want het is niet meer warm). "Ik kom, ik kom," zeg ik helderder. "Goed," reageert de stem meteen. "Ik maak je ontbijt wel klaar. Kleed je aan en kom naar onder." "Is goed, mama," reageer ik.

Mama loopt de kamer uit. Ik zwiep mijn benen over de rand van mijn bed en blijf even zitten, mijn handen op het dekbed en mijn hoofd gebogen, het leven even verachtende. "Ik heb geen zin," mompel ik zachtjes. Met een grote zucht sta ik op en loop ik naar de kleerkast. Ik flans een acceptabele combinatie in elkaar en keer terug naar mijn bed, waar ik onder mijn kussen zoek naar mijn toverstok. Nergens. 'Ah!', denk ik opeens. 'Ik had 'm gisteravond nog ergens gelegd,' spreek ik in mijn hoofd tot mijzelf. Ik keer mij om tot mijn bureau en zie hem daar tot mijn genoegen liggen. Ik loop er naar toe, pak hem beet in mijn rechterhand terwijl mijn linkerhand de deur opent. De benen zetten zich in beweging, naar beneden.

Als je dat denkt dat dat binnen een minuut duurt, heb je het mis. Ik heb mijzelf vaak afgevraagd waarom wij zo'n enorm groot huis hebben. Toegegeven, ik heb twee broers en drie zussen, maar dan nog: negentien kamers in totaal, het woongedeelte beneden niet meegerekend, dat is echt veel. Immers, vier kamers per verdieping zorgt ervoor dat ons huis meer op een hotel lijkt – het heeft nog wel wat weg van mijn school, Beauxbatons, maar de woonruimtes daaro zijn – dan nog – tig keer groter.

Na enkele minuten bereik ik het woongedeelte. Aan de enorme tafel zit de helft van de familie Van Puth aan de koffie of het ontbijt. "Zo, schone slaapster," hoor ik als ik de keuken binnenloop. Het is mijn vader die in de keuken staat. De geur van eieren komen op mij af. "Goeiemorgen pap," zeg ik. Mijn gezicht staat half op onweer en half op slaap. Zijn blik verandert van een lach naar een iets serieuzere lach. "Heb je er zin in?" vraagt hij. "Nee, niet echt," zeg ik. "Zin waarin?" hoor ik in de richting van de tafel. "Dat weet je toch wel Mattias, Cato gaat naar het Spinozus," antwoordt een andere stem. "Oh, dat wist ik niet? Leuk leuk. Was dat waar jij die leuke jongen hebt getongd, Marta?" "Bek houden, Mattias," sneert weer een verschillende stem. Papa draait zich om. "Hee hee, Marta, houd je gedeisd alsjeblieft. En Mattias, je weet dondersgoed hoe het afliep tussen hun twee." Ik draai me ook om en kijk in de bruine ogen van Mattias. In een seconde zie ik wat hij gaat doen en meteen kropt bij mij het gevoel op dat ik hier geen zin in heb; het is nog zo immers nog zo vroeg . "Aan die jongen kan het niet liggen," klinkt het sarcastisch uit de mond van Mattias. Meteen volgt er wat gestommel; Mattias weet dat zijn opmerking niet in goede aarde valt en probeert van de eettafel te vluchten, maar hoe bekwaam Marta met haar toverstok is, is bij iedereen van ons bekend. Het resultaat is dat Mattias in een flits op de grond ligt, zijn benen aan elkaar geplakt.

Hij berust meteen in zijn lot en de familie kijkt maar half op. De eieren die papa bakt zijn klaar en hij sommeert ze met zijn toverstok op mijn boterham. Ik neem het bordje met eten mee en ga zitten. Papa volgt me en neemt ook plaats aan de tafel. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, zegt hij vervolgens: "Kun je wel even zorgen dat als Cato weggaat Mattias' benen niet meer aan elkaar plakken, Marta?" Hij kijkt haar aan. Marta kijkt niet terug, ze leest misschien wel iets té aandachtig de krant. Een stilte volgt, onderbroken door het gestommel van twee benen die de trap aflopen. Dan volgt een stem die zich verheft: "WAT doet Mattias hier op de grond?" klinkt mijn moeder. "Marta," zegt papa enkel. Marta kijkt op, tikt wat in de lucht met haar toverstok en ontplakt de benen van Mattias. "Goed," zegt mama. Ze kijkt naar mij. "Zorg dat je over een half uur klaar bent, Cato. Kom naar de haard op de eerste verdieping." "Ja mama," zeg ik, mijn laatste stukje eieren etend.

"Heb je dit gezien, pap?" zegt Jova plots. Ze leest, net als Marta, ook de tovenaarskrant. "Hier in de Ketelpost zeggen ze dat er alweer een paar toverstokken zijn gestolen uit de winkel van Joris Rommens." Mijn vader fronst. "Werkelijk? Iets gaat dan toch niet goed bij de beveiliging van die winkel," antwoordt hij. "Of het ligt ministerie voor tovenaarskunst," reageert Jova scherp. "Berkelaar valt dit toch wel aan te rekenen." "Ja, hem valt zoveel aan te rekenen Jova, maar dat betekent niet dat hij het gedaan heeft," zegt vader. Jova antwoordt niet, drinkt verder uit haar mok en gaat weer verder met lezen.

Een paar koppen thee later ontnuchterd besluit ik de ochtendstilte te verbreken. "Daan gaat ook naar Spinozus," zeg ik plots. Mattias kijkt op. Met enige moeite zit hij inmiddels weer aan tafel, frommelend in een boek "Aha, Daan Rommens," zegt hij. "Is dat een p.f.o. voor jou?" glimlacht hij gemaakt. "Sorry?" zeg ik. "Potentieel fix object," antwoordt Mattias. "Nee, totaal niet," antwoord ik resoluut. "Hij is 'n klier, flikt allemaal van die onnozele grappen in de hallen van Beauxbatons omdat hij denkt dat hij daarmee populair wordt." "Hij wil indruk op je maken," zegt Marta stiekem glimlachend. Ik kijk de andere kant op. "Vast," verzucht ik.

Mijn moeder komt weer mijn blikveld binnen. "Marta, ga jezelf verzorgen en snel een beetje. We hebben niet veel tijd – om even voor half tien moet je in de haard staan. Opschieten, nu." "Ja, mama. Ik kom." Ik sta op, dirigeer het bordje met mijn toverstok naar de bak met sop en sprint rustig naar boven. De tandenborstel met tandpasta glijdt in mijn mond terwijl ik mijn haar kam. Na mijn gezicht weinig gepoederd te hebben, verlaat ik de badkamer en daal ik af naar de eerste verdieping. De familie – of wat er van wakker is – staan in de kamer bij de haard en kijken naar mij.

"Zo," zegt mijn vader. "Klaar om te gaan?" "Natuurlijk," zeg ik sarcastisch. "Altijd." "Dat is mijn Cato!" zegt Mattias triomfantelijk. Boze blikken van Jova en Marta manen hem stil. De laatste richt zich tot mij. "Vergeet niet te genieten," zegt ze. "Spinozus is niet zo erg als je altijd hoort. Alleen omdat het van pap en mam verplicht is, betekent niet dat het kut-" "Marta.." "-euh vervelend is, oké?" Ik knik. Ja. Oké.

In mijn hoofd heb ik al duizend keer gezucht en ik heb mijn ouders tot op het laatste moment gesmeekt mij niet te sturen naar Spinozus, maar ze hielden voet bij stuk. Het zou goed zijn voor mijn ontwikkeling, ik leer andere jonge Nederlandse tovenaars en heksen kennen én de Nederlandse spreuken die ze je daar leren zijn, ik citeer, "best wel handig," aldus mijn moeder. Ja, voor de was of zo.

Ik stap in de haard met mijn koffer in mijn linkerhand. Mijn toverstok zit stevig in mijn broekzak. Ik houd mijn rechterhand open naar voren. Mama doet er wat brandstof in. "Je weet wat je moet zeggen, hè schat?" "Ja," antwoord ik. "Oké, veel plezier! Tot over twee weken." De anderen nemen ook afscheid – Mattias weer op zijn eigenzinnige manier – en terwijl ik de woorden uitspreek en de actie voltooi die mij naar de Kloveniersburgwal brengen, verandert de wereld in een waas om mij heen. Spinozus, je meest ongemotiveerde zomerschoolstudent ooit komt eraan.