A/N: Hey hey… nog maar een hoofdstukje… heb toch nix beters te doen op het moment ;) Eens even kijken of ik er nog iets over te zeggen heb… natuurlijk read&review please, maar dat zeg ik altijd… oh ja, Yenne, Keemi, en 'het Mary-kind'/'Mary-Ann ofzo' zijn gebaseerd op echte personen… Yenne is gebaseerd op Yenne, Keemi is gebaseerd op mijzelf, en 'het Mary-kind' is gebaseerd op Debbie alias Mary-Jane. Bedankt allebei dat ik jullie persoonlijkheden mocht gebruiken voor mijn verhaal :D

Disclaimer: De eerste keer dat ik aan de disclaimer denk… 'k ben dit zelfs aan het schrijven vóór ik de titel van dit hoofdstuk ga bedenken… wel, alles is van J. K. Rowling behalve Yenne, Keemi, 'het Mary-kind', alle nieuwe eerstejaars, professor Zelifi en natuurlijk de Macht van de Kraaien… oh ja, ook het lied van de Sorteerhoed heb ik zelf geschreven *trots*

Hoofdstuk 2: Kraaien

Ze liepen nu al zo'n twee uur over de Wegisweg, hadden ijsjes gekocht, waren in een hoop leuke winkels geweest, en er was gelukkig nog niets vreemds gebeurd. Op het moment dat hij dat dacht, vond Harry het al een rare gedachte. Waarom zou er, uitgerekend hier, iets vreemds gebeuren? Waarom zou er nú iets gebeuren?

"Ik wil eigenlijk nog even naar Klieder & Vlek…" begon Hermelien, voor de zoveelste keer in de afgelopen twee uur, maar alweer wist Ron haar een andere winkel in te sleuren voor ze te dicht in de buurt van Hermeliens favoriete winkel kwamen. Dit keer was het een Zwerkbalwinkel, en Hermelien ging geïrriteerd bij een stapel boeken over de geschiedenis van Zwerkbal kijken.

"Ze is écht onverbeterlijk," fluisterde Ron tegen Harry, voor hij bij de bezems ging kijken (hij had nog een nieuwe bezem nodig, want zijn oude was vorig jaar kapot gegaan tijdens een ruwe wedstrijd tegen Zwadderich) Harry, die de beste bezem had die er te krijgen was en ook verder niets nodig had voor Zwerkbal, keek de winkel eens rond. Plotseling viel zijn oog op een bekende gestalte, met lange, zwarte haren. Cho. Wat deed zij hier?

Hij liep naar haar toe, met het vage idee om een praatje aan te knopen (en haar laten zien dat hij geen, absoluut geen, liefdesverdriet had) toen hij opeens zag dat ze niet alleen was. Ze stond naast een ander meisje, van haar leeftijd waarschijnlijk, met lichtbruin haar.

Toen draaiden de beide meisjes zich om, en Harry kreeg een schok. Zij was er één, hij wist het zeker… het meisje… hij herkende haar van de foto, hij zag haar gezicht en herkende haar, en aan haar grijns kon hij zien dat zij wist dat hij het wist… dat ze een Kraai was.

"Trek je niets van Cho aan. Je moet niet laten merken dat je nog steeds om haar geeft," zei Ron, die dichterbij was gekomen, uit zijn mondhoek. Harry wilde hem uitleggen dat het niet Cho was, dat het dat andere meisje was, maar voor hij dat kon doen kwamen Cho en de Kraai hun richting op.

"Hoi Harry!" zei Cho vrolijk. Ze scheen niet te merken hoe geschrokken hij was, en als ze het al merkte schonk ze er geen aandacht aan. Waarschijnlijk dacht ze hetzelfde als Ron.

"Dag… dag Cho," zei Harry hakkelend. Geweldig, nog een reden voor Ron en Cho om te denken dat het aan haar lag… maar de Kraai wist waarom hij hakkelde, hij zag het in haar ogen, die een vreemde, bruingroene kleur hadden… ze wist het. Ze wilde doden. Ze was een Kraai.

"Hoe gaat het ermee? Dit is mijn penvriendin, Yenne. Ze komt van Beauxbatons, maar ze woont tegenwoordig ook in Engeland, dus kunnen we elkaar wat vaker zien."

Hij kon haar wel toeschreeuwen: "Ze wil doden! Misschien jou wel!" maar hij kon het niet doen. Natuurlijk niet. Cho zou hem niet geloven en denken dat hij gek was, Hermelien en Ron zouden het ook vreemd vinden (al zou Hermelien misschien begrijpen dat Yenne een Kraai was) en Yenne… Yenne zou weten dat hij haar vreesde. Hij mocht niet vrezen. Hij mocht de Macht van de Kraaien niet vrezen.

"Hoi Yenne," zei Ron, en hij stootte Harry aan. Harry wist wat Ron bedoelde: hij kon hier niet zwijgend blijven staan, met open mond, of hij zou wel een héél slechte indruk maken. Hij moest Yenne de Kraai begroeten.

"Dag Yenne," zei hij, wonder boven wonder zonder te hakkelen of te trillen. Even was hij gevangen in de diepte van die bruingroene ogen, maar toen wendde ze gelukkig haar blik af en richtte hem op Hermelien, die haar boeken in de steek had gelaten en ook naar hen toe kwam.

"Nou, dit zijn Ron Wemel en Hermelien Griffel, en dit is Harry Potter, over hem heb ik al verteld, nietwaar?"

"Natuurlijk, vaak genoeg," zei Yenne grinnikend. Cho gaf haar vriendin een duw en ze lachten samen met Ron en Hermelien, maar Harry stond erbuiten. Hij zag alleen de Kraai en wist dat Cho niet veilig was met Yenne in de buurt, dat niemand veilig was met Yenne in de buurt.

Hij merkte zelfs niet dat Hermelien tegen Ron fluisterde: "Hij staart wel veel naar die Yenne, he? Misschien moeten we hen tweeën maar even alleen laten."

Als hij het had gehoord, zou hij ze op de één of andere manier hebben tegengehouden, maar nu wenkten Ron en Hermelien Cho en liepen met haar weg, zonder dat hij het merkte. Plotseling keek hij op en om zich heen, en merkte hij dat hij alleen met Yenne in de winkel was achtergebleven. Paniek rees in hem op, maar hij probeerde het te onderdrukken, zodat Yenne het niet zou merken.

"Je weet wat ik ben," fluisterde Yenne opeens, en hij zag dat ze op hem toe liep. Hij week achteruit, maar hij kon niet verder meer, hij stond met zijn rug naar de muur… hij verwachtte bijna dat ze een mes zou pakken, maar in plaats daarvan gebeurde er nog iets veel ongelooflijkers. Ze stond vlak voor hem, en opeens groeiden er overal zwarte veren over haar kleren heen, tot ze een exacte kopie van de Kraai op de foto was. Alleen het mes ontbrak.

"Je weet wat ik ben, Harry Potter. Ik ben een Kraai. Ik ben een deel van de Macht van de Kraaien. En wij eisen iets van jou. Op elk moment kun je de terreur stoppen, door toe te geven aan onze meester… maar als je ons niet stopt, als je niet toegeeft, dan wordt het vreselijk. En je kunt het niemand vertellen, want dan zijn ze in gevaar. Iedereen die het weet zal sterven, en je nog meer pijn doen… wij zijn de Kraaien, wij willen alleen doden, maar onze meester wil iets van jou."

"Wat willen jullie? Wat wil jullie meester?" piepte Harry, die al blij was dat hij tenminste nog kon praten.

"Wat hij wil? Weet je dat nog niet, Harry? Hij wil jouw kracht en loyaliteit. Denk aan je droom."

Plotseling verdwenen de zwarte veren weer, en ze week terug, tot ze op een normale afstand van elkaar stonden. Toen Harry naar de ingang keek, begreep hij waarom. Er waren mensen binnengekomen waar hij normaal een hekel aan had, maar die hij nu vol vreugde verwelkomde: de Malfidussen, senior en junior.

"Kijk eens aan, daar hebben we Potter. Wat doe je in een bezemwinkel, Potter? Het maakt niet uit welke bezem je hebt, je kunt er toch niet op vliegen."

"Wie had ook alweer de Zwerkbalcup gewonnen vorig jaar, Malfidus? Help het me even herinneren, ik ben het compleet vergeten… maar volgens mij begon het met een G," antwoordde hij sarcastisch, verwonderd dat hij dat nog kon met Yenne in de buurt.

"Dit jaar wordt het anders, Potter. Dit jaar wordt een heel ander jaar," siste Draco terwijl hij verderliep. Harry vroeg zich af hoeveel hij wist en hoeveel gewoon opschepperij was. Wist hij van de Kraaien of zei hij maar wat?

"Hey, wat doe jij hier nou bij Potter, Yen?" vroeg hij met een grijns toen hij Yenne zag. Blijkbaar kenden ze elkaar al, maar Draco leek niet te weten met welk doel Yenne hier was. Of was het toneel?

"We hadden… zaken te doen," zei Yenne met een glimlach. "Maar hoe gaat het met jou?"

Harry, die blij was dat ze niet meer op hem lette, glipte vlug de winkel uit en ging op zoek naar Ron, Cho en Hermelien. Hij moest Ron en Hermelien vertellen wat er was gebeurd en wat Yenne was… nee, wacht, hij kon het hen niet vertellen! Hij herinnerde zich Yennes woorden: Iedereen die het weet zal sterven, en je nog meer pijn doen… Als hij het Ron en Hermelien zou vertellen, zouden ze in levensgevaar zijn. Hij wist, hij voelde, dat Yenne niet blufte. Het was echt. Hij mocht niet vertellen, hij wou zijn beste vrienden niet laten sterven, hoeveel rustiger het hem ook zou maken om hier met hen over te praten. Als ze dat met de dood moesten bekopen, dan was het beter om in stilte te… hij zou het bijna lijden noemen. Weten dat zo iemand in de buurt was. Maar hij wilde in geen geval hun levens op het spel zetten…

Of wáren ze al in gevaar, alleen al omdat ze vrienden van hem waren? Als die Kraaien hem zo erg mogelijk wilde kwetsen, misschien zouden ze dan gewoon al zijn vrienden doden… en dan zou hij Ron en Hermelien moeten waarschuwen voor de Kraaien, dan maakte het niet uit dat ze het wisten, omdat ze toch al een doelwit waren voor Yenne en de andere Kraaien.

"Wat moet ik doen?" mompelde Harry gepijnigd. Wat hij ook koos, ze zouden in levensgevaar zijn. Maakte het eigenlijk wel uit? Maar misschien was één van de twee slechter dan de ander. Vertellen, of niet vertellen, of toch maar vertellen… hij kon het hen natuurlijk in het geheim vertellen, en dan maar hopen dat niemand er achter zou komen. Ze zouden hem toch niet bespioneren? Hij keek om zich heen, maar Yenne was nergens te zien. Natuurlijk niet, ze zou zich niet zo duidelijk laten zien, maar het zou hier nooit veilig zijn, met al die mensen om hen heen. Hij kon de Kraaien misschien herkennen, maar hij twijfelde er niet aan dat hun meester meer mensen en andere, gevaarlijker wezens tot zijn beschikking had.

Misschien was het het beste om het wel gewoon te vertellen, maar als hij er zeker van was dat er niemand in de buurt was. De Kraaien zouden er dan niet achter kunnen komen, dat kon gewoon niet, en Ron en Hermelien zouden op hun hoede zijn. Ja, misschien was dat nog wel het beste plan. Het moest wel, want hij kon nu niets beters verzinnen dan dit. Nog even wachten, zich nog even normaal gedragen, en de opmerkingen van Ron over Yenne doorstaan zonder uit te barsten…

***

De volgende dag, één september, het begin van het schooljaar, voelde Harry zich doodmoe toen hij opstond. De rest van de vorige middag was een kwelling geweest, Ron die ervan overtuigd was dat Yenne en Harry geweldig bij elkaar pasten, en Hermelien die het daar mee eens was, ook al liet ze het niet zo duidelijk merken. Hij had ze wel toe kunnen schreeuwen wat Yenne was, maar hij wist dat hij dan alles verpest had en hun levens in nog groter gevaar had gebracht. Hij had het nog moeten volhouden.

En dan de avond, die hij met Sirius had moeten doorbrengen. Normaal zaten ze altijd te praten, maar Harry durfde nauwelijks iets te zeggen in de vrees dat hij er iets uit zou flappen, en hij had de hele tijd het gevoel dat Sirius hem wantrouwend aan zat te kijken. Het moest verbeelding zijn geweest, want hoe zou Sirius kunnen weten wat hij had gedaan? Maar toch was hij daar niet zo zeker van.

Hij was vroeg naar bed gegaan, om Sirius te ontlopen en omdat hij toen al moe was, maar hij had uren liggen piekeren en durfde eigenlijk ook niet in slaap te vallen, bang voor nog meer vreemde dromen. Toen hij uiteindelijk in slaap was gevallen had hij onrustige dromen gehad, waarin hij Ron en Hermelien probeerde te beschermen tegen verschillende paren ogen, waaronder een paar doordringende, bruingroene. Geen vreemde boodschappen, maar hij was niet bepaald uitgerust.

Al deze dingen zorgden ervoor dat Harry zijn bed nauwelijks uit kon komen en uiteindelijk geen tijd had om te ontbijten. Dat kwam hem wel goed uit, dan hoefde hij Sirius niet onder ogen te komen (die moest werken), maar het had niet bepaald goede gevolgen voor zijn algehele gesteldheid.

Om het in Hermeliens woorden te zeggen, toen ze hem op het station weer zag: "Harry, je ziet eruit als een vaatdoek. Wat heb je in vredesnaam gedaan?"

"Slecht geslapen," mompelde hij terwijl hij zijn koffer in de trein probeerde te hijsen. Hoewel die koffer een stuk lichter was dan vorig jaar, kreeg hij het toch niet voor elkaar om de koffer ook maar een klein stukje op te tillen, en hij voelde zich duizelig worden.

"Gebrek aan kracht, Potter?" sneerde de stem van Draco Malfidus, vlak naast hem. Hij draaide zich om om iets te zeggen, maar hij had het idee dat hij zelfs daar de kracht niet voor had. Misschien was het toch niet zo slim geweest om het ontbijt over te slaan… hij voelde zijn maag rammelen en zijn benen trillen. Langzaam liep hij de coupé in en liet zich zakken op een stoel naast Hermelien. Om zijn koffer bekommerde hij zich niet meer.

"Dat lijkt me wel iets meer dan 'slecht geslapen'," mompelde Ron terwijl hij naar buiten liep om Harry's koffer op te halen en eventueel Draco te vervloeken. Harry was niet de enige die buiten school magie mocht doen.

"Harry, je moet onmiddellijk iets eten! Wat is er écht aan de hand?" vroeg Hermelien bezorgd.

Buiten hoorde hij Draco roepen: "Potter heeft liefdesverdriet!" gevolgd door een vervloeking van Ron, die er in ieder geval voor zorgde dat Draco niets meer zei. Liefdesverdriet… als het zo gemakkelijk was… wat moest hij Hermelien vertellen? Hij kon haar natuurlijk een groot deel van de waarheid vertellen, als hij maar niets zei over Yenne.

"Ik heb de halve nacht liggen piekeren over… je weet waarover, en toen ik in slaap viel, droomde ik heel onrustig. En vanochtend kwam ik mijn bed niet uit, want ik wilde Sirius niet zien en ik was doodmoe. Pas toen hij weg was naar zijn werk, stond ik op, en toen had ik geen tijd meer om te ontbijten. Ik was maar net op tijd."

"Harry, af en toe ben je écht stom," zei Hermelien hoofdschuddend. Hij voelde dat er één of andere preek aan zat te komen over hoe ongezond het was om geen ontbijt te eten, en dus zei hij: "Ik geloof dat ik nog een reep chocola in mijn koffer heb zitten. Zou je even voor me willen kijken?"

Ze knikte en liep naar zijn koffer toe, die Ron ondertussen binnen had neergezet. Harry leunde achterover en sloot zijn ogen, niet meer bang om te dromen, alleen nog moe…

"Hij is écht ingestort," fluisterde Ron bezorgd tegen Hermelien. Die knikte en zei: "Ik weet niet wat het is… ik vrees dat dat hele gedoe met de Kraaien hem nogal heeft aangegrepen."

"Logisch. Het is doodeng."

Hermelien rilde en zei: "Ze willen doden… iedereen zou zich niet goed voelen na zoiets. Maar volgens mij is er nog iets anders aan de hand, volgens mij maakt hij zich nog ergens anders ongerust over. Zag je hoe hij naar ons keek? Volgens mij denkt hij dat wij in gevaar zijn…"

***

Harry werd pas weer wakker toen de trein stopte op het station bij Zweinsveld waar iedereen eruit moest. Hij voelde zich een stuk beter, vooral nadat hij alsnog zijn reep chocola had gegeten, en voor even dacht hij niet aan de dreiging van de Kraaien. Even voelde hij zich veilig.

"Waar is je zusje eigenlijk?" vroeg hij Ron. Hij bedacht opeens dat hij Ginny nog helemaal niet had gezien, terwijl ze meestal in hun coupé zat. Nou ja, misschien was ze er wel geweest in de tijd dat hij sliep, maar dat telde niet. Hij wilde haar graag weer eens zien, zien of ze nog mooier was geworden. Hoewel hij er voor zorgde het nooit tegen Ron te zeggen (niet wetend of die gevleid of boos zou reageren) en het ook nooit tegen Cho had gezegd (om begrijpelijke redenen) vond hij Ginny een van de mooiste meisjes die hij ooit had gezien. Niet dat hij verliefd op haar was of iets dergelijks, nooit geweest ook, hij had altijd Cho gehad, maar ze wás gewoon heel knap en ze werd alleen maar knapper. Hij was niet de enige die het merkte, trouwens, ze was er vroeg bijgeweest en had al in haar vierde jaar een vriendje gehad, Daan Thomas, een jongen die ook bij Harry op de slaapzaal sliep.

"Ginny?" Ron haalde zijn schouders op. "Geen idee, ik heb haar niet meer gezien sinds we samen aankwamen in m'n vaders auto. Ze was meteen weg met een of andere vriendin van haar, hoe heet ze ook alweer... Mary-Ann of zoiets. We zien haar vanavond wel weer, denk ik. Hoezo?"

"Zomaar. Ik had haar nog niet gezien."

Hij merkte dat Hermelien hem nieuwsgierig aankeek, maar ontweek haar blik en keek in plaats daarvan naar Zweinstein, dat een prachtig silhouet vormde tegen de ondergaande zon. Een veilige plaats, ver weg van alle gevaar, waar hij hopelijk niet al te vaak aan de Kraaien hoefde te denken. Hij wist dat in de brief stond dat de Kraaien hem overal zouden volgen, en dat Yenne had gezegd dat het vreselijk zou worden, maar op het moment kón hij dat gewoon niet geloven. Zoiets zou toch nooit op Zweinstein kunnen gebeuren? Op Zweinstein was Perkamentus, en waar Perkamentus was, was de veiligste plek op aarde.

"Joehoe, Aarde aan Harry?" riep Ron in zijn oor, en hij zag het grijnzende gezicht van zijn beste vriend voor zich. Ze waren er, ze konden uitstappen en zo het kasteel inlopen, waar Perkamentus op hen zou wachten. Blijer dan hij zich die morgen ooit had kunnen voorstellen, stapte Harry uit en liep in de richting van het kasteel.

***

"De laatste keer dat we dit zullen zien," zei Hermelien, een tikje nostalgisch, toen de Sorteerhoed op een krukje werd neergezet en begon te zingen:

Het is een verhaal van lang geleden,

maar belangrijk tot op heden.

Vier zeer machtigen waren hier,

met hetzelfde doel, alle vier.

Harry verloor al vlug zijn interesse, hoe boeiend het ook was om te horen wat de Sorteerhoed nu weer had verzonnen, en zijn blik dwaalde af naar de lerarenkamer. Wie zou hen dat jaar Verweer tegen de Zwarte Kunsten geven? Hij had tot nu toe zes verschillende leraren gehad, en hij was benieuwd wie het nu weer zou worden...

De eerste onbekende waar zijn oog op viel, was een oudere man met grijzende slapen en donkergroene ogen. Waarschijnlijk was dat de nieuwe leraar Verweer tegen de Zwarte Kunsten, hij had enkele littekens op zijn wangen die makkelijk konden doorgaan voor littekens van vervloekingen en andere Duistere magie. Hij zou wel een oud-Schouwer zijn, maar Harry kende hem niet.

Toen zag hij de jonge, blonde vrouw met de diepblauwe ogen, rechts van Anderling, en terwijl hij haar aan bleef staren en zijn hart luider begon te kloppen, wist hij dat de brief de waarheid had verteld. Ze volgden hem, naar Zweinstein. Dit was de tweede Kraai, en hoewel ze hem nog niet had gezien, was hij er zeker van dat dat nog zou gebeuren. Ze doorzocht de Grote Zaal met haar ogen, hij zag ze langzaamaan over de tafels bewegen, en vreesde het moment dat ze bij hem zou aankomen... dan zouden haar ogen hem zien, en tevreden zijn... hij wilde die ogen niet tevreden zien...

Met een uiterste krachtinspanning richtte Harry zijn ogen weer op de Sorteerhoed, die gewoon door was gegaan met zingen. Natuurlijk. Waarom zou de Sorteerhoed stoppen omdat er een toekomstige moordenares aan de lerarentafel zat? Waarom zou de Sorteerhoed stoppen omdat de jonge vrouw met de doordringende ogen hem zocht? Waarom zou de Sorteerhoed stoppen omdat een tweede Kraai nu zijn beeld van een veilig Zweinstein om zeep hielp?

Griffoendor koos de dapperheid en de moed,

Huffelpuf hem of haar die ijverig doet,

Ravenklauw hield 't meest van de slimme kind'ren,

Zwadderich van hen die zich niet lieten hind'ren.

Na hun dood gaven ze mij de keus.

En ik weet het goede antwoord, heus.

Ik heb velen al juist gewezen,

laat mij nu jóúw gedachten lezen!

Harry hoorde iedereen klappen, en voelde dat zijn handen meededen, automatisch, maar hij stond er weer buiten. Zoals hij buiten het gelach had gestaan, toen Yenne een opmerking over hem en Cho had gemaakt, zo stond hij nu buiten het geklap, en durfde niet op te kijken. Wat als de ogen van de tweede Kraai op hem gericht waren? Hij besefte nu dat het gevaar minstens vertienvoudigd was. Iemand op Zweinstein, iemand die lerares was (wat zou ze geven?), zou hem of wie dan ook elk moment apart kunnen nemen en in koelen bloede doden... hoe had Perkamentus haar aan kunnen nemen? Was Perkamentus blind, was iedereen blind, was hij, Harry, de enige die zag hoe koud die diepblauwe ogen waren? Hij voelde iemands blik op zich rusten, maar hij durfde niet op te kijken, in vrees dat het de hare was. Hij wilde haar niet zien.

"Alledis, Anne."

"HUFFELPUF!"

"Berdsen, Sven."

"GRIFFOENDOR!"

Hij klapte weer met iedereen mee, zonder erbij na te denken. Zouden er onder de eerstejaars nog meer Kraaien zitten? Nee, dat kon niet. Ze waren te jong, de Kraaien op de foto waren allemaal minstens vijftien. Niet onder de eerstejaars, maar misschien onder de andere leerlingen… een paar wáren hem bekend voorgekomen. Waarschijnlijk zat er één tussen de Zwadderaars, maar hij durfde niet te kijken, in de vrees voor een nieuw paar doordringende ogen, of voor het diepblauwe paar dat hij al kende. Hij wilde ze niet zien.

"Boer, Petra."

"ZWADDERICH!"

"Dirksen, Evert."

"HUFFELPUF!"

Maar had het wel nut om zich voor die ogen te verschuilen? Hij zou toch ééns op moeten kijken, hij kon niet de rest van zijn leven naar de grond blijven staren. Hij moest hen recht in de ogen kunnen kijken, allereerst de Kraai aan de lerarentafel, anders zou hij er nooit tegen kunnen vechten. En hij móést tegen hen vechten, hij zou zich niet zomaar bang laten maken, hij zou niet wegkruipen… hij zou haar aankijken.

Toen hij zichzelf een paar minuten lang moed had ingesproken (ondertussen was Anderling al bij Kralla, Kristel) durfde hij eindelijk op te kijken, en meteen werd hij gevangen in die blik. Ze had hem gevonden, en bekeek hem nu met een soort voldoening, die hem een naar gevoel gaf in zijn maag. Haar ogen… ze waren heel anders van kleur, maar hij zag er dezelfde boodschap in. Hetzelfde hadden de groenbruine ogen hem gezegd: "Ik weet dat je weet wat ik bent. Ik ben een Kraai. Wij willen doden, maar onze meester wil iets van jou."

Hij hoorde de boodschap zo duidelijk in zijn gedachten, dat hij even dacht dat ze het door de Zaal had geschreeuwd, maar niemand anders leek het gehoord te hebben. Hij had het in haar ogen gelezen, en zij wist ook dat het bij hem was aangekomen. Ze wisten alles, leek het wel. Waarom volgden ze hem? Wat wilden ze toch van hem? Hij vroeg het zich af, maar wilde niet nadenken over het antwoord. Hij wist het wel… hij wist het van zijn droom… maar nee, hij hoefde er niet over na te denken. Hij wilde er niet over nadenken.

"Taster, Eva."

"RAVENKLAUW!"

De Sorteerceremonie ging door, maar hij zat nog steeds gevangen in die wrede ogen. Als zij hem les ging geven, moest hij hier toch op de één of andere manier doorheen kunnen breken… hij verzamelde al zijn wilskracht en probeerde haar een boodschap terug te sturen. "Ik ben niet bang," zei hij geluidloos, en hij probeerde die gedachte in zijn blik te leggen. "Ik ben niet bang. Ik vrees je niet, Kraai."

Ze glimlachte en wendde haar blik af, eindelijk. Een klein beetje tevreden (had hij daar het recht toe? Had ze haar blik afgewend omdat ze zijn boodschap begreep? Of was er een andere reden?) keek hij weer naar de Sorteerhoed. Die werd echter net weer weggedragen, en hij begreep dat de Sorteerceremonie over was. Had hij eigenlijk nog geklapt voor de andere nieuwe Griffoendors? Hij kon het zich niet meer herinneren, maar het was niet belangrijk. De blonde Kraai had haar blik ergens anders op gericht. Maar wie was zij toch? Wat gaf ze?

"Welkom allemaal. Welkom bij een nieuw jaar op Zweinstein, waarin wij allemaal zullen proberen om jullie iets bij te brengen, alhoewel jullie het straks allemaal weer mogen vergeten. En 'wij allemaal', dat is aangevuld met twee nieuwe leraren. Allereerst hebben wij professor Zelifi, die Verweer tegen de Zwarte Kunsten zal geven."

De oudere man stond op en glimlachte breed, en er werd beleefd voor hem geklapt. Toen hij weer ging zitten voelde Harry dat zijn spieren zich spanden. Nu zou hij horen wie ze was…

"En dan… In vorige jaren werden de lessen Verschijnselen altijd gegeven door professor Banning, maar hij heeft daar dit jaar helaas geen tijd meer voor. Ook is gebleken dat veel leerlingen moeite hadden met hun P.U.I.S.T.en en S.L.IJ.M.B.A.L.len, en dat er eigenlijk iemand moet zijn die waar nodig bijlessen kan geven. Gelukkig bleek professor Sparition gaarne bereid om deze twee taken op zich te nemen."

Professor Sparition dus… en ze zou bijles geven, en les in Verschijnselen. Harry nam zich onmiddellijk voor om dit jaar hard te studeren, zodat hij geen bijles nodig zou hebben. Het was al erg genoeg dat hij haar wekelijks zou zien bij de lessen Verschijnselen, en hij zag er nu al als een berg tegenop.

Hij zag dat ze was gaan staan, en haar handen ophief om het geklap wat te doen bedaren. Het was een stuk enthousiaster dan bij professor Zelifi, maar Harry deed niet mee. Hoe dan ook, toen het wat rustiger werd, glimlachte ze en zei: "Ik ben blij dat ik hier op school ben aangenomen, maar ik ben zelf pas vier jaar van school af en ik zou me beslist ongemakkelijk voelen als jullie me professor zouden noemen. Ik ben gewoon Keemi."

Luider applaus volgde, maar nu deed Harry er bewust niet aan mee. Keemi was haar naam. Keemi en Yenne, de twee Kraaien die hem volgden en overal angst aan zouden jagen, hoe vaak hij ook tegen hen en tegen zichzelf zou zeggen dat hij hen niet vreesde. Dat deed hij wel, en hij dacht niet dat het binnenkort over zou gaan. Zou Keemi hem ook haar veren tonen? Of zou ze alleen blijven kijken, wetend dat hij haar toch al had herkend?

"Goed, genoeg gepraat over dergelijke onbeduidende dingen..." Harry was naar Keemi blijven kijken, als om haar te laten zien dat hij niet bang was, en hij merkte dat ze Perkamentus een boze blik zond. Ze hield er blijkbaar niet van om onbeduidend te noemen, en... ze was het ook niet. "... het is tijd voor wat jullie allemaal natuurlijk het belangrijkste vinden: het goede eten!"

Hij klapte in zijn handen en grote schalen voedsel verschenen op de tafels. Harry voelde opeens de honger weer opkomen, en besefte dat één reep chocolade natuurlijk veel te weinig was op zo'n drukke dag. Hij had geen ontbijt en geen lunch op, en dus schepte hij alles op wat hij lekker vond, tot zijn bord overladen was met voedsel. Hongerig viel hij aan.

"Ben je je gemiste maaltijden aan het inhalen of zo, Harry?" zei Ron lachend, en hij knikte met zijn mond vol. Toen dwaalden zijn ogen weer af naar Keemi. Vreemd, haar ogen boezemden hem een vreselijke angst in en hij zou ze het liefst nooit meer willen zien, maar toch bleef hij telkens naar haar kijken. Hopelijk zou Ron hier niet ook opmerkingen over gaan maken, want het staren naar de Kraaien had niets te maken met verliefdheid. Hij verloor bijna zijn eetlust bij het idee alleen al.

Hij zag dat Keemi gezellig met professor Vector van Voorspellend Rekenen praatte, en toen plotseling haar blik op de Griffoendortafel richtte. Hij kromp ineen bij de gedachte aan haar blik, maar weigerde om zijn ogen neer te slaan... het moest hem lukken... hij moest haar blijven aankijken en haar dwingen om weg te kijken. Plotseling zag hij dat ze helemaal niet naar hem keek.

Hij probeerde haar blik te volgen en zag dat ze naar Ginny Wemel keek. Ginny! Daar was ze! Nog knapper dan vorig jaar, het was bijna niet te geloven... hij moest haar even goed bekijken. Maar waarom keek Keemi naar haar? Hij kon zich niet voorstellen dat het om dezelfde reden was... hij volgde nogmaals Keemis blik, en kwam toen uit bij het meisje dat naast Ginny zat. Ze had bruin haar, dat was het enige wat hij van haar kon zien.

Met een vreselijk voorgevoel wachtte hij tot het meisje zich om zou draaien. Het leek eeuwen te duren, eeuwen waarin hij heen en weer werd geslingerd tussen vrees dat het er een zou zijn, en hoop dat hij zich zou vergissen. Maar toen... ze wilde iets scheppen uit een schaal voor haar, en Harry zag dat de vrees gelijk had. De derde Kraai, met bruine ogen, maar even diep en koud als de blauwe en de bruingroene. Wat was er toch met hun ogen?

Hij kon ze goed bekijken, want de Kraai keek niet naar hem. Ze keek naar Keemi en ze wisselden een knipoog uit. Toen pas draaide ze zich weer om naar Ginny, en ze gingen verder met hun gesprek.

"Ron! Ron, wie is dat meisje naast Ginny?"

Lui draaide Ron zich om en bekeek de Kraai. "Dat kind waar Ginny mee wegliep op het station... hoe heet ze ook alweer... Mary-Ann geloof ik, of iets anders met Mary. Ze is ook een zesdejaars. Hoezo? Ben je Yenne alweer vergeten?"

"Mwah," mompelde Harry voor hij weer een grote hap nam, zodat hij voorlopig geen vragen kon beantwoorden zonder onbeleefd te zijn. Natuurlijk was hij Yenne nog niet vergeten, hij vreesde dat hij haar zijn hele leven niet zou vergeten, maar dat was op een heel andere manier dan Ron dacht. Nu had hij er dus drie gevonden, en hij vroeg zich af hoe lang het zou duren voor hij de anderen zou ontmoeten, want hij was er nu zeker van dat dat zou gebeuren. Het was geen bluf geweest, geen onzin, geen bangmakerij. Maar hoe zou hij erop moeten reageren?

Plotseling besefte hij met een schok dat dat Mary-kind nog wel gevaarlijker zou kunnen zijn dan Keemi, in ieder geval voor Ginny. Ze sliepen op dezelfde slaapzaal, het zou niet moeilijk zijn om Ginny 's nachts in haar slaap te vermoorden... gelukkig ging hij nauwelijks met Ginny om. Zolang ze niets wist van de Kraaien, kon ze niet echt in gevaar zijn. Niet zoals Hermelien en Ron.

***

A/N: Hihi, je weet het… R&R please, anders vervloek ik jullie! ;)