A/N: Hoofdstuk 7 al, het schiet op… dit draait zo'n beetje om dood, Draco, Ginny, een meisje in Harry's bed, een herinnering en een zoenscène… enjoy it, please read&review, and as always mijn dank aan de SK-gang, the people who keep me writing, en J. K. Rowling, zonder wie dit niet mogelijk zou zijn…

Disclaimer: Het grootste deel van dit alles behoort toe aan J.K. Rowling, haar uitgeverijen en Warner Bros, maar sommige dingetjes zijn van mij. Mary-Jane behoort toe aan Debbie. En het plot is van mijn grote duim…

Hoofdstuk 7: Verloren vertrouwen

Een nacht zonder dromen, zonder briefjes, zonder wakker worden voor het nodig was... maar ook een nacht waarin hij pas laat ging slapen omdat hij zoveel had om over na te denken, om zich schuldig over te voelen, en ook om zich een beetje blij mee te voelen.

Hij had tot diep in de nacht over Ron en Cho liggen denken. Vooral herhalingen van wat hij al eerder had gedacht, aangezien er de rest van de dag niets bijzonders meer was gebeurd dat met hen te maken had. Weer dezelfde gevoelens van twijfel, schuld, verdriet... het vermoeide hem, maar hij had er niet mee kunnen stoppen. Gelukkig had hij ook nog iets prettigs gehad om over te denken: Hermelien. Hij had zich de hele tijd in haar gezelschap iets blijer gevoeld, ook al had hij dat pas later beseft. Zelfs de ontmoeting met Eve was minder erg geweest dan andere ontmoetingen met Kraaien, omdat hij de steun van haar hand had gehad. Die vriendschap was meer waard dan alles wat hij bezat, en misschien kon hij er de Kraaien mee verslaan.

"Ik vraag me toch echt af waar Ron de hele dag was, gisteren," zei Daan plotseling, en verstoorde zo Harry's gedachtengang. Ron, ja. Hij had hem gisteren niet bewust gemist, omdat er geen lessen waren (waarbij het op zou vallen als hij er niet was), maar hij had Ron inderdaad de hele dag niet gezien, en Daan blijkbaar ook niet. Zou Ron nou werkelijk met de Kraaien mee zijn gegaan, waarheen dan ook? Had hij misschien de hele dag met Keemi, Eve en Mary-Jane zitten praten? Of was er een veel onschuldigere reden? Hij had het op de Sluipwegwijzer kunnen zien, maar hij had gisteren niet meer gekeken nadat hij en Hermelien uit het lokaal waren weggegaan. Hij had geprobeerd om zichzelf af te leiden door veel huiswerk te doen, en hij had niet meer na willen denken. Alleen 's avonds had hij zich weer zorgen gemaakt en dingen afgevraagd, omdat hij toen geen afleiding had.

"Heeft niemand hem gezien?" vroeg Harry, rondkijkend, maar de drie andere jongens in de slaapzaal schudden hun hoofd.

"Nergens," zei Simon, "Ik was de laatste die naar bed ging, en toen was hij er nog niet. Ik weet eigenlijk niet eens of hij hier vannacht wel geslapen heeft, maar hij is nu in ieder geval weer weg."

Harry liep naar Rons bed, en zag dat de lakens wel gekreukt waren. Dus Ron had hier wel geslapen, ook al kon het niet bepaald lang geweest zijn. Simon ging vaak heel laat naar bed, en het was nu nog best wel vroeg. Waar ging hij toch heen? Misschien moest hij zometeen maar meteen op de Sluipwegwijzer kijken, zodra de andere drie jongens hem niet meer konden zien. Zij wisten nog steeds niet van de kaart.

"Het zijn onze zaken ook niet," zei Daan, "Hij verschijnt wel weer, als het over is. Dat zal heus wel gebeuren."

Hij legde niet uit wat hij bedoelde met 'het', maar Harry zag de blik die Daan hem toewierp, en hij besefte dat Daan wist dat hij en Ron ruzie hadden. Waarschijnlijk was het iedereen wel opgevallen, aangezien hij en Ron meestal samen optrokken. En met Hermelien natuurlijk.

Zou de ruzie werkelijk overgaan? Waarschijnlijk wel, Ron kon hem niet eeuwig blijven ontlopen, op een gegeven moment zouden ze wel weer normaal met elkaar omgaan. Maar als vrienden? Dat wist hij niet, de afgelopen dag had zijn vertrouwen in Ron naar beneden gehaald. De oude Ron zou hen toch nooit zo ontlopen hebben?

"Laten we gaan ontbijten," stelde Simon voor, en gevieren liepen ze naar beneden, naar de leerlingenkamer, waar Hermelien met Aga en Maria zat te praten. De drie meisjes lachten, maar Harry merkte dat Hermelien direct naar hem keek toen hij de leerlingenkamer inkwam. Ze mocht de tweeling wel, maar tweelingzusjes gingen meestal vooral met elkaar om, en Hermelien had nooit geprobeerd om daar tussen te komen. Ze was altijd met Ron en hem blijven omgaan, hoe vaak mensen ook opmerkingen maakten over wie nu met wie verkering had. Misschien zouden die mensen nu denken dat hij en Ron ruzie hadden over Hermelien. Nu dacht hij alweer aan Ron en de ruzie! Hij kwam er telkens weer op, en hij had het vreemde gevoel dat hij steeds in een kringetje bleef ronddraaien, met Ron als middelpunt. En Cho natuurlijk. Nee, niet aan Cho denken nu. Ze gingen ontbijten.

"Komen jullie, meiden?" vroeg Simon, en de drie stonden op en liepen samen met de vier jongens de leerlingenkamer uit.

De andere vijf praatten gezellig, zelfs Marcel zei af en toe iets, maar Harry en Hermelien waren allebei redelijk stil. Het enige dat Harry zei was: "Heb je Ron gezien?" en toen Hermelien ontkennend antwoordde, was er verder niets meer te zeggen.

***

De uilen kwamen binnenvliegen door de open ramen, en lieten hun brieven vallen boven de ontbijtbordjes van de leerlingen, zoals elke ochtend.

Verbaasd zag Harry dat er een uil op hem afkwam, en het was niet Hedwig, zoals meestal. Dit was een enorme, zwarte uil, en hij vroeg zich af van wie die kon zijn. Toen zag hij de brief die de uil droeg, de zwarte envelop, en hij maakte een sprong in de tijd en zag weer de brief die Hedwig hem had bezorgd, bijna twee weken geleden, toen hij nog van niets wist. Een zwarte envelop... kon het werkelijk zo zijn dat Voldemort hem brieven zond op Zweinstein? Zouden de leraren dat niet merken?

"Een rouwkaart..." zei Hermelien, en haar woorden bleven hangen in de lucht, tot ze tot Harry doordrongen. Een rouwkaart, dus geen bericht van Voldemort, maar op een zekere manier ook weer wel. Want hij twijfelde er niet aan voor wie die rouwkaart was, en het wás bericht van Voldemort, een bericht dat hij en zijn Kraaien dit werkelijk zouden doorvoeren.

Voorzichtig pakte hij de brief aan van de zwarte uil, die hem treurig aanstaarde en toen weer opvloog en door het raam verdween. Nu hij de brief van dichtbij zag, wist hij zeker dat het geen brief van Voldemort was. Om te beginnen stond het Duistere Teken er niet op. Maar ook het gevoel dat hij ervan kreeg, was heel anders. Dit was een gevoel van treurigheid, maar geen angst, geen angst meer. Cho kende geen angst meer, maar anderen treurden nog om haar en zouden dat nog lang doen.

Hij haalde het witte vel perkament met de zwarte rand uit de envelop, en las wat er stond.

Onze geliefde dochter en zusje,

Cho Chang,

werd van ons weggenomen

Vele bloemen zijn geknakt in het gevecht

Maar er zullen nieuwe komen

En overwinnen

Terwijl hij naar de simpele, zwart-witte tekening van een bloem keek, vlogen zijn gedachten heen en weer en over elkaar heen. Ze moesten weten hoe Cho gestorven was, wie er verantwoordelijk voor was, anders hadden ze die regel over het 'gevecht' niet toegevoegd. Maar wisten ze ook wie er precies verantwoordelijk voor was? Ze wisten waarschijnlijk wel dat er een Dooddoener achter zat, maar wisten ze ook dat het Yenne was? Ze zou zich vast niet hebben laten betrappen. Of toch wel?

Yenne... hoeveel bloemen had zij al geknakt? Hoeveel zouden er nog volgen, voor ze zouden overwinnen? Elke bloem was onvervangbaar, en toch werden ze vervangen...

"Harry? Gaat het wel?" vroeg een ongeruste stem naast hem. Hij probeerde naar Hermelien te glimlachen, maar merkte dat het niet lukte. Hij kon niet meer doen alsof het goed ging.

"Wat stond er in die brief?" vroeg een meisjesstem rechts van hem.

"Wie is er gestorven?" vroeg iemand die blijkbaar beter geinformeerd was dan de eerste.

Ergens anders aan de Griffoendortafel barstte iemand in huilen uit, iemand die blijkbaar ook een rouwkaart had gekregen, en hij hoorde het geroezemoes en het gesnik aan de Ravenklauwtafel duidelijk. Ook de leraren praatten druk met elkaar, en hij zag een grote zwarte uil wegvliegen van Perkamentus, die het dus ook al moest weten.

Toen stond Perkamentus op en klapte eenmaal in zijn handen. Meteen was iedereen stil.

"Zojuist heeft mij en velen van jullie het droevige bericht bereikt dat Cho Chang, oud-leerlinge van onze school, is overleden. En weer vind ik dat jullie het recht hebben om te weten wat er eergisteravond precies gebeurde, zoals jullie dat recht hadden bij Carlo, bij Annette en bij Kasper. Ook Cho Chang is vermoord door Heer Voldemort of zijn volgelingen."

"Spreek die naam niet uit!" riep een schrille stem vanaf de tafel van Ravenklauw. Harry kon niet zien wie het was, maar de stem klonk als die van Padma Patil, de tweelingzus van Parvati.

Al vlug werd zijn vermoeden bevestigd door Perkamentus, die het meisje serieus aankeek.

"Juffrouw Patil, ik weet dat velen deze naam niet uitspreken, maar ik doe dat wel. De angst voor een naam vergroot de angst voor de persoon, en door Voldemorts naam te gebruiken probeer ik te laten zien dat hij, hoe machtig ook, toch maar een gewone tovenaar is, en geen god. Of duivel, wat misschien een beter woord zou zijn."

Hij keek nogmaals naar Padma, en richtte zijn blik toen om de beurt op elk van de vier afdelingstafels. Verbeeldde Harry het zich, of keek Perkamentus vooral naar hem toen hij bij Griffoendor was aangekomen? Vermoedde hij soms iets? Ach nee, het schoolhoofd wist waarschijnlijk wel dat Cho zijn vriendin was geweest. En anders had hij altijd de uil nog kunnen zien.

"Cho studeerde hier vorig jaar af met hoge cijfers, zoals ze altijd heeft gehaald. Maar die hoge cijfers waren niet het belangrijkste, het belangrijkste was wie ze was en wat ze voor onze school heeft betekend. Ze was hoofdmonitor, Zoeker in het Zwerkbalteam van Ravenklauw, en iedereen kende haar. Toch maakte ze daar nooit gebruik van, maar was juist vaak anderen aan het helpen met wat dan ook. Toen ze vorig jaar afstudeerde, wisten we zeker dat we haar zouden missen, maar ook dat ze nog vaak hier op school zou terugkeren, en misschien zelfs les zou gaan geven."

Zijn ogen, die zacht en treurig waren geweest, werden nu hard en straalden kracht uit.

"Ze heeft er nooit de kans toe gekregen. We weten niet wie dit gedaan heeft, maar het Duistere Teken was met een mes in haar voorhoofd gesneden."

Harry voelde zijn hart bonken toen hij dit hoorde. Een mes! Als hij nog had kunnen twijfelen aan wie dit had gedaan, was hij er nu wel zeker van geweest. En hij wist wat het doel van dat teken was: ze wilden dat hij dit hoorde en er weer aan herinnerd werd dat dit zijn schuld was.

Hij haalde diep adem, en probeerde niet naar een van de Kraaien te zoeken. Hij kende het al, alles wat ze wilden zeggen, alles wat in hun ogen te lezen was.

"Weer is een veelbelovende jonge heks van ons weggenomen, maar we zullen haar niet vergeten, en door blijven vechten, nu ook ter haar gedachtenis. Zoals haar ouders op de rouwkaart lieten zetten..."

Perkamentus pakte nu eenzelfde vel perkament als Harry had gekregen, en las voor: "Vele bloemen zijn geknakt in het gevecht, maar er zullen nieuwe komen, en overwinnen." We weten niet wanneer we zullen overwinnen, maar het zal gebeuren, en dan zullen we de overwinning ook aan Cho opdragen."

Onder zijn toespraak hadden verschillende mensen tranen in hun ogen gekregen, en Hermelien was één van hen. Ze staarde in het niets, en het leek of ze de arm die Harry ongemakkelijk om haar schouders legde, niet eens voelde. Tot ze met haar handen zijn hand greep en erin kneep, toen wist hij dat ze het wel gemerkt had en wilde dat die arm daar zou blijven.

Hij keek op, en per ongeluk keek hij recht in Mary-Janes ogen. Ze lachte hem toe en keek nadrukkelijk naar Hermeliens handen en zijn arm. Als die handen daar niet waren geweest, was hij op dat moment opgesprongen en had hij haar vervloekt, hij wist het zeker. Hoe kon ze lachen? Hoe kon ze op zo'n moment de nadruk leggen op hem en Hermelien? Was dit haar manier van plezier hebben, zien hoe andere mensen leden? Hij had haar kunnen doden, maar Hermelien hield hem tegen zonder dat ze het wist. Misschien maar beter ook, hij zou naar Azkaban gestuurd worden als hij iemand vermoordde zonder duidelijke reden, en wie zou hem geloven als hij over de Kraaien vertelde? Maar toch... voor het eerst in zijn leven had hij werkelijk het idee dat hij zou kunnen doden.

***

"Ik haat haar," mompelde hij met opeengeklemde kaken. "Als iemand me maar kon leren hoe de Avada Kedavra moest... ik zou het gebruiken ook."

"Ik zou het kunnen proberen, Potter, maar ik vermoed dat je niet genoeg kracht heb," klonk een bekende stem vlak voor hem. Verbaasd keek Harry op, en hij staarde recht in het minachtende gezicht van Draco Malfidus. Van al de personen die hem hadden kunnen horen... van alle momenten dat hij en Malfidus hun eerste ruzie van het jaar hadden kunnen hebben...

"Rot op, Malfidus."

"Waarom zou ik? Het klonk allemaal heel aardig wat je te zeggen had."

"Niet iedereen is zoals jij."

"Helaas voor jullie niet," antwoordde Malfidus met een zelfvoldane grijns. Harry weerstond de verleiding om nu meteen op de vuist gegaan, maar het was niet makkelijk. Hij voelde zich nog steeds vreselijk prikkelbaar en wou het liefst niemand in zijn buurt hebben, zeker Malfidus niet.

"Pas op, Potter. Als je je niet gedraagt, trek ik punten af."

Hij wees op de zilveren badge op zijn mantel, en het woord 'Hoofdmonitor' flitste hem tegemoet.

"Ik heb medelijden met Hermelien, dat ze met jou moet samenwerken."

"Samenwerken met een Modderbloedje?" Hij trok een vies gezicht, en Harry wist dat hij hem zo snel mogelijk kwijt moest raken, voor hij Malfidus echt zou slaan. Als hij door zou gaan met het beledigen van Hermelien...

"Harry! Je móét me helpen, alsjeblieft?"

Een engel moest zijn neergedaald... toen hij zich omdraaide, zag hij dat de engel de vorm van Ginny Wemel had aangenomen, die op hem af kwam lopen met een glimlach op haar gezicht. Ze wierp een vlugge blik op Malfidus, en richtte zich toen weer tot Harry, die haar vragend aankeek.

"Kom even mee, ik moet je iets laten zien," zei ze, en ze trok hem mee aan zijn arm. Hij keek nog even naar Malfidus, die echter alleen nog naar Ginny keek, met een hatelijke uitdrukking op zijn gezicht, en toen liep hij met Ginny mee.

Zodra ze de hoek om waren, trok hij zijn arm los uit haar greep.

"Bedankt, Gin... ik moest echt even weg van Malfidus."

"Maar ik moet je écht iets laten zien!" zei ze vlug, en ze haalde een briefje uit een binnenzak van haar gewaad. Het was beschreven in een onduidelijk schrift, dat Harry direct herkende als dat van Ron.

"Hier, dit vond ik gisterochtend op mijn deken. Snap jij er iets van?"

Vlug las Harry het briefje door, terwijl Ginny hem verwachtingsvol aankeek.

Lieve Ginny,

ik moet een paar dagen weg... ik heb dingen te doen. Vertel niemand erover, zeg alsjeblieft dat ik een paar dagen naar huis ben. En wees niet bang, ik zal ervoor zorgen dat jij veilig blijft... niemand zal jóu pijn kunnen doen, alleen anderen. Ik hou van je, twijfel daar nooit aan, ook al help ik mensen die... ach, laat ook maar. Het spijt me zo... maar dit is echt belangrijk. Je blijft mijn zusje.

Ron

Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Er was natuurlijk een ontzettend makkelijke conclusie uit te trekken, als je deze informatie, Ron die al twee dagen weg was, en de gebeurtenissen van een nacht geleden bij elkaar legde. Maar was makkelijk ook juist? Want als je zes jaar trouwe vriendschap en Voldemorts slimheid erbij legde, dan was het al meteen een stuk moeilijker. De tekenen mochten misschien in de andere richting wijzen, maar... Voldemort had hem, hen al eerder misleid. Hij kon Imperius gebruikt hebben, Ron hebben gekidnapt... ach, er waren zoveel mogelijkheden. Als je maar even nadacht, was er voor alles heus wel een verklaring te bedenken.

"Ik weet het niet precies, Ginny," zei hij snel, maar toen hij de blik in haar ogen zag, besloot hij om iets meer te zeggen. Hij koos zijn woorden met zorg, want hij wilde een vriendin van Mary-Jane ook niet de minste informatie geven over de Kraaien. "Ron en ik hebben ruzie gehad, behoorlijke ruzie. Hij zei dat hij me nooit meer wou zien. Ik denk dat hij ergens heen is gegaan om een beetje af te koelen en afstand te scheppen tussen ons."

"Maar wat bedoelt hij met dat ik veilig blijf? Wat gaat hij doen?"

"Niets, Gin, maak je geen zorgen. Ron zou nooit iemand pijn kunnen doen. Hij komt vanzelf wel terug, als hij uitgeraasd is." Kon hij zichzelf maar geloven...

"Moet ik dan maar gewoon doen wat hij vraagt?"

"Ik denk het, zolang ze geen vreemde vragen gaan stellen dan beweer je maar dat hij om de een of andere reden plotseling naar huis moest. Nee, dat is geen goede verklaring, die pakken ze nooit..."

Hij begon te ijsberen, terwijl Ginny toekeek.

"Ach, ik weet ook geen betere. Misschien is hij morgen wel weer terug, en anders... we vinden er dan wel iets op. Ik zal het Hermelien vragen, misschien weet zij een oplossing."

"Doe dat," zei Ginny ernstig. "En bedankt, Harry."

"Het is al goed," antwoordde Harry al even ernstig.

***

"En daar moet ík een verklaring voor verzinnen? Ik weet niet of dat wel mogelijk is, Harry... de leraren houden het allemaal ontzettend goed in de gaten. Ze zouden het direct merken als hij niet op komt dagen bij lessen. Als je zegt dat hij zich niet goed voelt, dan willen ze hem waarschijnlijk in de Ziekenzaal hebben, en bovendien weten Simon, Daan en Marcel heus wel dat hij hier niet ligt. En er is werkelijk geen enkele reden waarom hij zou verdwijnen zonder de leraren op de hoogte te stellen. Ik snap niet dat Ginny die smoes over jullie ruzie geloofde, maar bij Perkamentus zal dat je heus niet lukken. Ik weet écht niets, Harry."

De gedachten tolden door Harry's hoofd, maar ook hij kon niets geloofwaardigs verzinnen. Naar huis... dan zouden ze contact zoeken met Molly Wemel. En waar kon hij anders heen zijn? Hij begreep niet eens waar Ron nu werkelijk heen was.

"Misschien moeten we hem maar gewoon als vermist opgeven. Ik ben bang voor wat er met hem gebeurd is, Harry, misschien is hij wel ontvoerd of op een andere manier in een gevaarlijke situatie. Ik denk dat het het beste is als de lerare hem gaan zoeken..."

"Dat is waar, maar... ik weet niet... als hij nu werkelijk eens iets belangrijks te doen had? Als het helemaal niet is wat we denken? Ik zou hem niet graag verraden tegenover de leraren..."

"Als hij iets belangrijks aan het doen is, zou hij het ons toch wel vertellen? Of Perkamentus?"

Feitelijk moest hij het met haar eens zijn, maar er was nog steeds een soort onbestemd gevoel. Hij had het gevoel dat hij zijn vriend moest beschermen, in de rug dekken. Je verklapt een vriend niet tegen leraren, je bezorgt een vriend geen straf... maar was Ron nog wel een vriend? En als hij een vriend was, vrienden moet je ook beschermen tegen gevaarlijke situaties, en het was beter om tegenover woedende leraren te staan, dan tegenover Voldemort.

"Goed dan, als hij morgenochtend nog niet is komen opdagen, gaan we naar de leraren," besloot hij uiteindelijk vermoeid. Dit leek nu het beste... maar hij wist het allemaal niet meer. Zijn hoofd stond vrijwel op springen, en hij was bang dat hij keihard zou gaan gillen als er nu nog een probleem bijkwam waar hij weer een oplossing voor zou moeten bedenken. Het was hem allemaal teveel, hij had niet eens meer tijd om over Cho na te denken.

"Je ziet er moe uit," zei Hermelien bezorgd. Ze streek over zijn voorhoofd, en haar vingers voelden heerlijk koel aan tegen zijn zweterige huid. Wat hem betreft mocht ze nog wel even doorgaan... wacht eens, wat dacht hij nou? Geschrokken trok hij zijn hoofd terug, al wist hij niet goed waar hij van was geschrokken. Hermelien keek hem een beetje gekwetst aan, maar zei: "Ga even liggen, Harry, dan zal ik in de bibliotheek verder gaan zoeken naar informatie over de Macht van de Kraaien."

Toen hij haar laatste woorden hoorde, keek Harry angstig de leerlingenkamer rond, ook al zat er niemand in hun buurt en had Hermelien heel zachtjes gepraat. "Zeg dat nooit hardop als we niet eerst de Sluipwegwijzer hebben gecontroleerd!"

"Shit. Sorry," mompelde ze.

Hij liep langzaam de trap op naar zijn slaapkamer, terwijl Hermelien het portretgat uitging op weg naar de bibliotheek. Natuurlijk had ze naar informatie gezocht sinds ze op school waren aangekomen, maar tot nu toe had ze niets gevonden over de Macht van de Kraaien. Ach, ze wisten nog steeds niet of het eigenlijk wel iets ouds was. Waarschijnlijk had Voldemort het zelf uitgevonden, omdat het wel duister en dreigend klonk...

Hij was bij de deur van zijn slaapkamer gekomen, en opende die nu voorzichtig. De kamer zag er precies hetzelfde uit als vanmorgen, en hij zag niemand. Niet dat dat iets zei, bij de meeste mensen waren de gordijnen gesloten en kon je dus niet zien of er iemand lag, maar hij hoefde in ieder geval met niemand een praatje te beginnen.

Ook de gordijnen om zijn bed waren gesloten, en hij glipte ertussendoor om direct neer te vallen op zijn bed. Hermelien had gelijk gehad, zoals altijd... hij moest écht even gaan slapen, hij was een beetje duizelig en het werd hem allemaal even teveel. Zoete slaap, kom tot mij...

Hij draaide zich om, en schrok toen alsof hij door een naald gestoken werd. Direct sprong hij van het bed af. Daar, in bed, lag iets warms... een warm, levend iemand... wie lag er in zijn bed? Wie was erin gekropen? Het was geen dode, een levende... wat was er gebeurd?

"Lumos," mompelde hij, en trillend richtte hij zijn toverstaf op zijn bed. Mary-Janes glimlach straalde hem tegemoet, en ze leek het licht wel te weerkaatsen... ze leek in het geheel niet geschokt, keek hem alleen maar lief aan en fluisterde: "Ik zou niet schreeuwen... Simon ligt hier naast, en hij zou het vast heel interessant vinden om een meisje in jouw bed te zien liggen."

"Wat doe je hier, verdomme?" zei hij op een woedende maar zachte toon.

Ze leek hem niet te horen, in ieder geval antwoordde ze niet, maar ze keek hem grijnzend aan.

Toen, na enkele minuten stilte, vroeg ze: "Mis je Ron al?"

Weer tolden de gedachten door zijn hoofd. Dus ze wist ervan. Wist ze het omdat ze hem ontvoerd hadden, of omdat hij een medestander van haar was? Wat deed ze hier? Mijn god, hij was moe... kon ze hem niet even met rust laten? Maar hij wilde ook horen wat ze over Ron wist...

"Natuurlijk weet ik ervan," zei ze scherp, maar nog steeds zachtjes. "Ach, wie had ooit gedacht dat het befaamde trio zo uiteen zou vallen? Iedereen was altijd zo jaloers op jullie o zo bijzondere vriendschap, en nu... je weet niet eens waar Ron is, nietwaar?"

"We zijn nog niet uiteen gevallen," antwoordde hij stijfjes.

"Dat denk jíj... wel, ik zal binnenkort maar eens gaan. Maar eerst..."

Ze greep zijn rechterpols, en van schrik liet hij zijn toverstok vallen, die half onder het bed rolde. Het licht was nog wel te zien, omdat hij de tegenspreuk nog niet had uitgesproken, maar niet goed meer. Harry haalde vlug adem, bang, toen ze zijn handpalm naar het licht keerde, dat vreemde schaduwen maakte. Maar de binnenkant van zijn hand was goed te zien, en zo ook de snee die zij had gemaakt.

"Wel, hij is er nog... lijkt erop dat hij gelijk heeft. Ach, wat maakt het uit," mompelde ze. Harry begreep niet waar ze het over had, maar hij was blij toen ze eindelijk uit zijn bed klom en door de gordijnen glipte, naar buiten. Hopelijk zag niemand haar.

Vlug pakte hij de Sluipwegwijzer, om te zien waar ze heen ging, en toen zag hij naast haar stipje nog een ander stipje, en ze liepen samen naar beneden. De naam bij dat stipje deed hem even bevriezen van schrik. Ronald Wemel. Dus Ron was terug... en hij liep samen op met Mary-Jane... wat moest hij hier nu uit opmaken? Had Ron hun conversatie gehoord? En waar was hij geweest?

***

Het was avond, en Harry liep alleen door de school. Terwijl hij door de gangen slenterde, bleef hij nadenken over die bepaalde gebeurtenis, nog niet zo lang geleden. Een jaar misschien. Nee, minder. Het was door Mary-Janes woorden, "Iedereen was altijd jaloers," en "Het befaamde trio," dat hij eraan dacht, maar zij had het zeker niet zo bedoeld, want de gebeurtenis gaf hem vreemd genoeg kracht. De kracht die hij nodig had om niet in te storten... de kracht die Voldemort wilde? Nee, dat moest een andere kracht zijn. Wat moest Voldemort met de kracht van liefde en vriendschap? Want dat was het gevoel dat hem bij was gebleven, toen... en het gevoel wat de herinnering terugbracht, nu...

"Het befaamde trio," zei de koude, harde stem van Lucius Malfidus. Hij staarde hen alle drie aan met zijn grijze ogen, en ze voelden zich ongemakkelijk, alhoewel hij hen niets kon doen. Ze waren op Zweinstein, met leraren en leerlingen vlakbij, en zonder Dooddoeners. Voor zover ze wisten. Malfidus senior kreeg het voor elkaar om hen even te laten huiveren bij het idee dat er Dooddoeners konden zijn, zonder dat zelfs maar te suggereren.

"Vader," zei Draco dringend, maarLucius luisterde niet. Hij bleef naar hen kijken, vooral naar Harry, vooral naar zijn litteken. Niet dat daar iets verrassend aan was, het was nog steeds hetzelfde als vier jaar geleden, toen hij de man voor hem voor het eerst had gezien.

"Hoe groot is jullie vriendschap?" vroeg hij plotseling. Verbaasd keken ze alle drie op. Wat bedoelde hij met die vraag? Wilde hij eigenlijk wel een antwoord?

Toen zei Hermelien, zacht maar duidelijk: "Groter dan iemand als jij je voor kunt stellen."

Lucius leek geschokt, en Harry zag dat Draco twee vuurrode plekken op zijn wangen kreeg, maar hij begreep niet wat Draco er mee te maken had. Maar hij richtte zijn aandacht weer op Lucius, die zich hersteld had en weer begon te praten.

"Ik neem aan dat..." begon hij, maar precies op dat moment kwam Perkamentus uit één van de vele deuren, alsof hij had zitten wachten tot iemand zijn hulp nodig was. Misschien was dat ook wel zo, had hij dit aangevoeld... wie wist het ooit met Perkamentus?

"Lucius!" zei hij, met een verraste klank in zijn stem, die duidelijk niet werkelijk was. Ook Lucius wist dat, en het was duidelijk op zijn gezicht te lezen. Voor hij echter een opmerking kon maken, ging Perkamentus door: "Wilde je mij of deze drie leerlingen spreken?"

Lucius schudde zijn hoofd en zei kortaf: "Ik zocht Severus."

"Hij is beneden, in de kerkers," zei Perkamentus met een hoofdbeweging. Lucius wierp nog een blik op het trio, en liep toen vlug in de richting die Perkamentus had aangewezen. Draco volgde in zijn kielzog, maar hij keek nog een keer om, en ze zagen de boosheid in zijn ogen en begrepen die niet. Waarom was Draco boos? Het was Perkamentus die hen inlichtte.

"Soms denk ik dat het het enige gevoel is dat die jongen kent."

Niet-begrijpend staarden ze hem aan, maar Perkamentus ging door zonder op hen te letten.

"Jaloezie. Hij kent geen vriendschap, maar is wel jaloezie op vriendschap zoals die van jullie. Hij kent die vriendschap niet, en hij wil alles hebben wat er te krijgen is... maar dit ene kan hij niet hebben. Dat heeft Lucius hem wel duidelijk gemaakt."

Perkamentus keek over hun hoofden heen, en ze hadden het vreemde gevoel dat hij niet tegen hen praatte, maar tegen iemand anders. Toen verdween hij weer door een andere deur, en liet hen drieen alleen achter in de gang.

"Draco? Jaloers op ons?" zei Ron verbaasd. Het was inderdaad een vreemd idee dat Draco ergens jaloers op zou zijn... maar het was zoals Perkamentus had gezegd, hij had inderdaad geen vrienden.

Het 'befaamde trio' keek elkaar aan en ze glimlachten alle drie. Ze waren blij dat ze Draco niet waren. Ze waren blij dat ze deze vriendschap hadden.

Plotseling hoorde Harry een geluid, en het trok hem uit zijn gedachten en herinneringen, en terug naar het heden. Hij was in een hoge, donkere gang die hij nog niet eerder had gezien. Hoe was hij hier in vredesnaam gekomen? Blijkbaar had hij niet op de weg gelet, verzonken in gedachten, en nu was hij hier uitgekomen.

Hij bekeek de gang eens wat beter, zoekend naar iets wat hij zich wél herinnerde. De muren waren gemaakt van donkergrijze steen, en er was een ingewikkeld patroon van zilveren, gouden, bronzen en zwarte cirkels op geschilderd. De vloer bestond geheel uit blokken steen in die vier kleuren, en hij vroeg zich even af of dit allemaal écht goud en zilver was. Hoe rijk was de school eigenlijk? Waar kwam het geld vandaan? Het waren dingen die hij zich nooit had afgevraagd, maar dit was niet het moment om daarmee te beginnen, want nu pas merkte hij de deuren in de wand op. Om de ongeveer tien meter was er een donkergrijze deur, die leek te versmelten met de rest van de muur. Het enige verschil was dat het cirkelpatroon op elke deur maar één van de vier kleuren had.

De deur die het dichtste bij hem was, was versierd met zilveren cirkels, en leek wat kleiner dan de andere deuren in de gang, maar dat kon ook verbeelding zijn. Hij vroeg zich af wat of wie er zich achter die deur zou bevinden... wat kon het zijn? Hij wist zeker dat hij nog nooit iemand over zo'n gang had horen praten, maar er moest toch een reden voor zijn. Elke gang, elk lokaal in Zweinstein had een functie, zelfs alle lege klaslokalen hadden zo hun nut. Wat zou hier zijn?

Hij zocht naar een deurklink tussen het cirkelpatroon, maar voor hij iets had gevonden dat daarop leek, zwaaide de deur plotseling open, zonder ook maar enig geluid te maken en zonder duidelijke reden. Harry sprong vlug opzij, voor de deur hem zou raken, en keek toen nieuwsgierig naar binnen. Hij besefte onmiddellijk waar hij was: dit waren de zit- en slaapkamers van de leraren op Zweinstein. De kamer waar hij voor stond, had zachtgroene wanden en een donkergroen kleed met weer hetzelfde patroon van zilveren cirkels op de grond. Het was een grote kamer, met een bed, een zithoek, kasten vol met boeken en vreemde apparatuur, en...

In een hoek stonden twee mensen die elkaar omhelsden, en hoewel hij niet precies kon zien wat ze deden, viel er weinig te raden. Hoewel hij toch wel een beetje nieuwsgierig was naar wie het waren, wist Harry dat hij hier zo snel mogelijk weg moest zien te komen, voor ze hem betrapten. Hij hoorde hier vast niet te zijn, ook al was het niet expres, en hij hoorde zeker niet te zien wat leraren allemaal in hun vrije tijd deden...

Als niet op dat moment de vrouw naar adem had gehapt en haar ogen even had geopend, was Harry waarschijnlijk gewoon weggekomen en was er niets gebeurd. Maar ze snakte wel naar adem, keek Harry een halve seconde aan met diepblauwe ogen... en hij wist meteen dat het met hem gebeurd was. Ze was niet zomaar iemand... de blonde vrouw die hier met een nog onbekende jonge man stond te zoenen, was professor Keemi Sparition.

"Wat is er?" zei de man half onverstaanbaar toen Keemi hem losliet, en toen hij zich omdraaide herkende Harry nu ook de tweede leraar. Seth Fáyr. Wist hij niet wat Keemi was? Nee, natuurlijk wist hij het niet... maar was hij wel te vertrouwen? Hij had professor Fáyr altijd beschouwd als een aardige man, een goede leraar, misschien was het wat lastig dat veel meisjes zo dol op hem waren, maar hij ging er zeker beter mee om dan Smalhart... niet dat het veel slechter kon, trouwens. Maar hij had nooit gedacht dat Fáyr iemand zou zijn om de Duistere Zijde te kiezen. Had hij dat eigenlijk wel gedaan? Misschien kende hij de jonge vrouw die hij net nog omhelsd had, wel niet goed genoeg om te weten hoe wreed ze kon zijn... niemand wist het immers van haar? Toch zou hij onbetrouwbaar kunnen zijn, zeker als ze werkelijk een soort van relatie hadden.

Terwijl Harry dit allemaal had bedacht, had Keemi zich geheel en al losgemaakt uit Seths armen, en ze was dichterbij gekomen, tot ze recht tegenover hem stond. Hij staarde naar haar voeten, niet in staat om haar aan te kijken, en wist dat dat er heel schuldig uitzag, maar hij kon er niets aan doen.

"Wat doe je hier?" vroeg ze hard.

"Ik... ik was de weg kwijtgeraakt en... en..."

"Dat is nog geen reden om in mijn privé-kamers te komen kijken," onderbrak ze hem. "Twintig punten van Griffoendor voor het bespioneren van leraren. En denk eraan dat je hier niets over zegt tegen anderen!"

Hij besefte dat geen van beiden wilde dat hij dit aan iemand zou vertellen. Misschien was het niet toegestaan voor twee leraren op Zweinstein, misschien hadden ze een andere reden om het geheim te houden (hij vermoedde dat Keemi wel enkele redenen had) maar ze wilden niet dat hij zou klikken, om het zo te noemen. Was dit iets waar hij hen op kon pakken? Had hij eindelijk een tegenwapen?

Hij durfde eindelijk naar haar op te kijken, maar haar ogen waren witheet van woede. Vond ze het nu werkelijk zo erg dat hij hen betrapt had?

"Waag het niet om ons te chanteren," zei ze met een dreigende blik in haar ogen, en hij besefte dat hij het inderdaad niet zou durven.

Toen kwam Fáyr naast haar staan, en ook hij keek boos.

"Je weet dat dit niet is toegestaan, Harry. Wees blij dat we het hierbij houden, en je geen straf geven. Kom, ik breng je naar je leerlingenkamer zodat je hier niet langer meer rondhangt."

Hij groette Keemi niet, maar Harry zag de blik die ze uitwisselden, en wist dat Fáyr terug zou komen zodra hij hem, Harry, had afgeleverd. En weer vroeg hij zich af hoe betrouwbaar Fáyr nu eigenlijk was, en hoe betrouwbaar hij zou zijn als hij een tijdje met Keemi doorbracht... voor wat hij nu had gezien, leek het erop dat hij dat wel van plan was. Een nieuwe vijand?

***

A/N: Please read&review, en veel plezier met Sinterklaas J