Om mij heen begon iedereen te verdwijnselen, tot ik als enige nog op de
open plek in het bos was.
Ik zocht een omgevallen boom uit om op te zitten, ik had tijd nodig om na te denken.
Ik moest iets verzinnen, ik was veel te snel afgeleid, en ik was nog steeds misselijk van wat ik had moeten doen.
Ik had het nu al verknald, en als ik het nog erger zou maken, ai daar maar even niet aan denken, dat zou ongetwijfeld mijn dood betekenen.
Na een tijdje zo in gedachten verzonken op mijn boomstam te hebben gezeten besloot ik dat ik maar beter snel naar huis kon vertrekken.
Niet veel later was ik terug in mijn eigen kamer. Ik liep naar de stoel in de hoek en plofte erop neer.
Ik had eigenlijk verwacht dat ik bij thuiskomst al wat te horen zou krijgen, maar ik had niemand gezien, en was snel naar mijn kamer geglipt, niemand liep zomaar zonder reden door deze villa.
Inmiddels was de misselijkheid wel weer over, maar hoe te voorkomen dat zoiets weer zou gebeuren? Misschien moest ik eens zoeken naar iemand met wie ik er rustig over kon praten, wie weet had iemand anders wel een idee.
De deur van mijn kamer ging open en Lucius kwam binnen.
'Heb je even', vroeg Lucius.
'Natuurlijk, ik zit hier toch alleen maar na te denken, dus ik heb alle tijd', zei ik.
'Oké, het zit zo: eigenlijk wil ik je graag meenemen, als ik bij de reuzen langs ga, wat vind je daar van'?
'Als ik tegen die tijd nog onder de levenden loop', zei ik mistroostig.
'Vast wel', zei Lucius, 'maar wat is nou eigenlijk je probleem'?
'Ik wordt zo misselijk op het moment dat een van ons gemarteld wordt, en ik raak zo in gedachten verzonken dat ik niet eens meer in de gaten heb wat er om me heen gebeurd'!
'Tja', zei Lucius, 'dus jij denkt dat wij het wel allemaal leuk vinden als iemand van onze eigen zijde de woede van onze meester opwekt'?
'Is dat niet zo dan'?
'Haha', lachte Lucius, 'doe niet zo dom, natuurlijk vind niemand van ons dat leuk'.
'Maar bij mij valt het zo op'.
'Weet je wat, kom morgen naar mij toe, ik denk dat ik wel wat weet'.
'Dat zou ik heel fijn vinden'.
'Wij dood doeners staan voor elkaar klaar, zei Lucius simpel'.
'Dus ik kan op je rekenen'? 'We gaan morgen avond weg'.
'Oké, ik ga mee'!
Amper vijf minuten nadat Lucius de deur achter zich had dicht getrokken, ging hij weer open.
Dit keer was het Wormstaart.
'Voldemort vraagt naar je'.
Ik zuchtte eens diep, en liep de kamer uit, op weg naar Voldemorts kamer, wormstaart liep niet mee.
Logisch, dat zou ik ook niet hebben gedaan.....
Voldemorts "spreekkamer" bevond zich in de andere vleugel van het gebouw, dus het was nog wel een stukje lopen.
Na een tijdje stond ik voor een grote eikenhouten deur. Het was een heel zware deur, zo eentje die ze vroeger in kerkers van kastelen gebruikten, met van dat ijzeren beslag erop, en ik vond hem wel symbolisch, de deur was even star en strak als degene die zich achter die deur zou bevinden.
Na een flinke teug frisse lucht, en de hoopvolle gedachte dat het vast wel mee zou vallen, klopte ik op de deur.
Langzaam en krakend ging de deur open, en ik stapte naar binnen.
'Ah, daar ben je', zei Voldemort.
'Waarom duurde het vanmiddag zo lang voor je terug kwam'?
'Heer', zei ik, 'ik wilde graag alleen zijn, om na te denken'.
'Voldemort glimlachte, maar niet zo een duivelse glimlach die ik gewend was'.
'Ik had al zo een idee, en heeft het je geholpen'?
'Nou, niet echt', zei ik, 'maar Lucius zei net dat hij misschien een idee had'.
'Meester', vroeg ik.
'Ja', zei voldemort.
'Het spijt me echt, ik vind het verschrikkelijk me zo aan te stellen'.
'Dat is dan ook de enige reden dat ik zoveel geduld met je heb', zei Voldemort.
'Ik heb je laten komen, om het een en ander met je af te spreken'.
'Ga zitten'.
Er stond een enorme lederen fauteuil, en ik zonk er een eind in weg.
Zat best lekker die stoel, ik werd er rustiger door. 'Je bent een trouwe dooddoener', begon Voldemort, 'en je hebt een gezond verstand, ik houd van mensen met hun hersenen op de juiste plaats'.
'En je hebt in het verleden al bewezen, dat je aan onze kant staat'.
'Maar, ik heb niet veel aan dooddoeners die het merendeel van de tijd met hun ogen dicht diep in gedachten verzonken staan'.
'Nee meester', zei ik.
'Dus, ben ik genoodzaakt mijn maatregelen te treffen'.
'Laten we zeggen, om te beginnen, elke keer als ik je betrap, mag jij een dooddoener naar keuze met de cruciatus vloek vloeken'.
Ik keek geschokt. Dit kon niet waar zijn! Ik werd al misselijk van het idee!
Maar ik had niet veel keus, en mistroostig als ik me voelde probeerde ik dat niet te laten doorklinken in mijn stem toen ik zei: 'Ja meester, ik zal gehoorzamen'.
'Goed zo', zei Voldemort, met een zelfvoldane grijns op zijn gezicht.
'Ik had niet anders verwacht'.
'Ik heb nog 1 ander klein dingetje, ik begreep dat je morgen met Lucius mee gaat'?
'Ja, dat heeft hij gevraagd, is dat een probleem'?
'Nee, ik wilde alleen weten of je denkt dat je er tegen opgewassen bent, reuzen zijn niet zulke lieverdjes, daar zou je tere maag wel eens niet tegen kunnen'.
Hmm, dat laatste was zeker grappig bedoeld.
'Nou', zei ik, 'dat is dan gelijk een goede oefening'!
'Goed, genoeg, terug naar je kamer, en denk eraan, het is van het grootste belang dat de reuzen ervan doordrongen worden dat ze aan onze kant horen'.
'Ik zou liever zelf gaan, maar dat is te riskant, en er moet hier ook nog een hoop gebeuren'.
'Bedenk je dus goed dat je nu deel uit maakt van een hele belangrijke opdracht, stel me niet teleur'.
'Nee, meester',zei ik.
Twee dagen later, waren we met zijn drieën op weg in een gebergte ver weg van de bewoonde wereld. Ik snapte niet hoe iemand het hier uit kon houden, het was een erg naargeestig landschap, en in de verste verte was geen levende ziel te bekennen.
Aan toverkracht had je hier niet veel, je kon hier moeilijk verschijnselen, de kans was te groot dat je naast een richel terecht zou komen, om in een honderden meters diep ravijn te pletter te vallen.
Het begon donker te worden, en we moesten een plaats vinden om de nacht door te kunnen brengen, want het werd ook langzaam aan steeds kouder.
Het pad waar we op liepen was smal, en liep in een gestaag tempo omhoog. De weg terug was te lang om terug te keren en een betere slaapplaats te vinden.
En dus sjokten we verder, zwijgend, iedereen met zijn eigen gedachten. Langzaam aan begon het pad breder te worden, en uiteindelijk kwamen we uit op een soort van plateau. Lucius stopte, en we keken elkaar aan. Deze plek zou vannacht ons thuis zijn.
We hadden alledrie een tas bij ons, en terwijl Mcnair, die als derde persoon mee was gegaan op deze tocht, een tent ging opzetten om in te slapen, zocht ik naar alles wat maar enigszins brandbaar was. Ik had onderweg al een aantal stukken hout opgeraapt en mee genomen.
Ja, een vuur kan op magische wijze branden, maar uiteindelijk heeft ook een tovenaar gewoon brandstof nodig!
Een tijdje later zaten we om het vuur en aten worstjes en dronken thee, een behoorlijk karige maaltijd dus, maar we hadden weinig anders bij ons.
'Ik denk dat we morgen aan het eind van de middag wel bij een van hun nederzettingen aankomen', zei Lucius, 'terwijl hij op een oud groezelig stuk perkament keek'.
'Dat zou fijn zijn, want ik krijg de kriebels van dit gebergte', zei Mcnair.
'Ik wil trouwens nog even onder vier ogen met jou spreken', zei Lucius, 'want daar is het gisteren niet meer van gekomen geloof ik'?
We stonden op en liepen samen naar de tent, die zag er niet uit, meer een soort doek op stokjes.
Uiteraard was hij op magische wijze vergroot, en toen ik voor het eerst de binnenkant van de tent zag, viel mijn mond weer eens open: er waren drie aparte slaapkamers, een ruime keuken, en een mooie woonkamer, met gemakkelijke stoelen en banken erin.
Ik vroeg me ineens af waarom ik net buiten op een grote steen had gezeten, en wreef nog eens over mijn pijnlijke achterwerk.
Lucius en ik gingen op stoelen rond de tafel zitten.
'kijk', zei Lucius. 'dit is mijn idee: iets dat je moeilijk vind, moet je veel oefenen'
'Als je gedachten je dwars zitten, denk dan aan iets anders, maak een plan'. Dat was eigenlijk nog niet eens zo een slecht idee, dat ik er nooit aan had gedacht het eens serieus op een rijtje te gaan zetten! 'Oké, een plan dus', zei ik. 'ik heb er alleen last van als het om tovenaars gaat, dus als ik me nu eens probeer in te beelden dat het om een dreuzel gaat'?
'Dat zou een begin kunnen zijn', zei Lucius. 'misschien is het dan ook een idee, om bij dreuzels te blijven denken dat het tovenaars zijn'.
'Ja, om aan het idee te wennen zeg maar', zei ik.
'Maar dat oefenen, dat gaat dan alleen op deze manier'. 'ik kan moeilijk in het wilde weg tovenaars gaan vervloeken'.
'Dat komt snel genoeg', zei Lucius,'reken daar maar op'.
'Als we de reuzen eenmaal aan onze kant hebben weten te krijgen, kan er van alles gaan gebeuren'.
'Je moet gewoon proberen het probleem niet groter te maken dan dat het is, volgens mij ben je van te voren al bang dat er wat mis gaat of niet'?
'Ja, ik denk wel dat dat klopt', zei ik, 'maar tot nu toe heb ik wel steeds gelijk gekregen'.
'Dat komt denk ik voor een groot deel omdat je ook verwacht dat het gebeurd'
'Dat zal ook wel weer waar zijn', verzuchtte ik.
'Voldemort heeft gezegd, dat de eerst volgende keer dat het weer gebeurd, ik een willekeurige dooddoener moet vervloeken'.
'Dat is dan erg vriendelijk voor zijn doen, je hebt echt geluk, velen zouden al lang dood geweest zijn in dezelfde situatie'.
'Weet je zelf eigenlijk waarom Voldemort voor jou een uitzondering maakt'?
'Nee, hij zegt zelf dat het komt omdat ik loyaal ben, en een gezond stel hersenen heb'.
'Dan lijkt het me verstandig dat je zorgt dat dit zo blijft', grijnsde Lucius.
'En nu, lijkt het me verstandig dat we gaan slapen'.
'We hebben morgen weer een zware dag voor de boeg'. Snel ruimden we buiten alles op, en zetten alle spullen in de tent. Ik vroeg me af of er hier roofdieren in de buurt waren, en welke spreuken ik daartegen kon gebruiken.
Een illusie bezwering over de tent leek me een goede, zo zou geen levend wezen een tent zien staan.
Niet veel later lag ik in mijn bed en staarde naar het tentdoek. Ik dacht terug aan wat Lucius net gezegd had. Oefenen, dat moest goed gaan komen. Een gezond stel hersenen had ik, ja ja, en daarom was ik zelf niet op deze simpele mogelijkheid gekomen.
Ik begon me af te vragen wat het dan wel was dat Voldemort in mij zag.
Alle dreuzels die ik al gedood had? Dat ik uit handen van het ministerie had weten te blijven?
Zo viel ik uiteindelijk in slaap. Een onrustige slaap, met dromen waarin ik beurtelings betrapt werd door schouwers van het ministerie, of door Voldemort werd gedood.
Vroeg in de ochtend werd ik wakker, totaal niet uitgerust.
Na een vlug ontbijt werd de tent ingepakt, en toen de zon eenmaal goed begon te schijnen waren we weer op weg.
Het was een steil pad waar we op liepen, en al snel waren we alle drie te zeer buiten adem om nog lange gesprekken te houden. Ik had onderweg een lange stevige tak opgeraapt, waarop ik kon steunen.
Zo liepen we zwijgend verder, steeds maar verder het gebergte in. Na een paar uur gelopen te hebben hielden we stil bij een stroompje, dat met veel geraas van de berghelling kwam storten.
Daar aten we een karige lunch, en ik vulde de veldfles die ik bij me had met het modderige water uit het stroompje.
Het pad werd moeilijker begaanbaar. Er stonden nu overal doornige struiken, waar onze gewaden aan bleven hangen, en die zorgden voor vele krassen op armen en benen.
Hoog boven ons liepen dieren, maar ik kon niet goed zien wat het waren.
Misschien wel gewoon gemzen.
Dat hoopte ik maar, want ik zat niet te wachten op problemen met een of ander vraatzuchtig fabeldier. Het pad kwam uit bij een splitsing, en Lucius keek weer op het oude stuk perkament dat hij bij zich had. Ik keek over zijn schouder mee.
Ik zag een kaart waarop met verschillende getallen en tekens een soort van routes waren uitgezet, maar ik kon er in ieder geval totaal niet op zien of we nu het linker of het rechter pad moesten nemen.
Lucius blijkbaar ook niet, want hij keek Mcnair en mij ook vragend aan.
Uiteindelijk kozen we voor het linker pad. Dat was breder dan het rechter, en het leek erop dat dit pad naar omlaag ging, in plaats van verder omhoog.
We liepen een tijdje op het pad, en het bleek inderdaad omlaag te gaan. Na de schijnbaar eindeloze klim naar boven was dit een welkome verandering, en al snel kwam er weer een gesprek op gang.
'Stel dat Perkamentus ons voor is', zei Mcnair, 'wat doen we dan'?
' Praten', zei Lucius, 'daar komen we toch voor'?
'Reuzen willen niets liever dan weer gewoon terug komen, zonder dat er moeilijk wordt gedaan als er eens een dreuzel opgegeten wordt'.
'Wij kunnen ze dat bieden, Perkamentus niet'.
'Als mijn vermoeden juist is, stuurt Perkamentus vast iemand als Hagrid hier heen'.
'Die grote sukkel, dat moet een makkie zijn om die onderuit te halen'.
'Misschien wel', zei ik, 'maar we weten natuurlijk niet wat hij van Perkamentus aan informatie mee krijgt, en of er nog anderen gaan komen'.
'Dat zien we dan wel weer', zei lucius. Het pad werd nu alsmaar breder, en uiteindelijk kwam het uit in een soort vallei. Enorme rotsblokken lagen overal, maar wat het meest opviel, was dat er een soort muur van was gemaakt aan de andere kant van de vlakte waar we over uit keken.
Mijn hart begon sneller te slaan. Het kon niet anders dan dat we in de buurt waren.
Gelukkig eerder dan dat ik had verwacht, maar ik kreeg toch een wat angstig gevoel.
We hadden dan wel onze toverstokken, maar tegen een complete reuzen nederzetting waren we met zijn drieën nooit opgewassen. Dan was het verdwijnselen voor je leven.
En wat zou dat voor nut hebben? Als we daarna aan Voldemort moesten gaan opbiechten dat we hadden gefaald?
Niet veel dus. 'Jullie blijven allebei rustig', waarschuwde Lucius. 'Ik voer in eerste instantie het woord, jullie houden je op de achtergrond'.
'Het is belangrijk dat we elkaar niet afvallen'. 'Zeg geen dingen waar je niet honderd procent zeker van bent, en laat je niet uit de tent lokken'.
'reuzen staan bekend als echte ruzie zoekers, we moeten ze dus geen excuus geven ons aan te vallen'.
Mcnair en ik knikten. Heel rustig begonnen we nu over de vlakte naar de muur van rotsblokken te lopen. Ondertussen keek ik steeds voorzichtig om me heen. Ik had het idee dat ik van alle kanten bekeken werd.
De muur kwam steeds dichterbij, en nog steeds was er niets te zien of te horen. Verschillende vogels waren aan het zingen, en op een stuk grasland verderop stonden een paar berggeiten te grazen. Alles bij elkaar deed het me bij nader inzien totaal niet op een reuzen nederzetting lijken. Er lag nergens afval, en het stonk ook niet.
We kwamen aan bij die muur, en liepen er omheen. Achter de muur was een reusachtige grot in de bergwand. Weer keken we elkaar aan.
'We gaan naar binnen', zei Lucius.
En dus liepen we de enorme ingang van de grot binnen.
Er viel voldoende licht door de opening om redelijk ver de grot in te kunnen kijken.
Ik zag een enorme ronde ruimte, waar zeker weten een reus in zijn volle lengte rechtop in had kunnen staan. Maar op een grote stapel botten en wat keien en ander afval na, was er niets te zien. Lucius vloekte binnensmonds.
We hadden een reuzen dorp gevonden ja, maar er was geen reus meer te bekennen, en het leek erop dat ze hier ook al een tijdje niet meer waren geweest.
'Wat doen we nu'?
ik flapte de vraag eruit.
'wat dacht je van verder zoeken', zei Lucius.
Ik keek hem wat schaapachtig aan, het was ook een heel stomme vraag.
We liepen de grot weer uit en bekeken het veld ervoor nog eens goed. De stenen muur zag eruit alsof hij er al meerdere jaren zo bijstond, en vanaf deze kant bekeken leek het de ideale plaats om de nacht er door te brengen. We besloten dus om de volgende ochtend pas weer verder te gaan.
Ik zocht een omgevallen boom uit om op te zitten, ik had tijd nodig om na te denken.
Ik moest iets verzinnen, ik was veel te snel afgeleid, en ik was nog steeds misselijk van wat ik had moeten doen.
Ik had het nu al verknald, en als ik het nog erger zou maken, ai daar maar even niet aan denken, dat zou ongetwijfeld mijn dood betekenen.
Na een tijdje zo in gedachten verzonken op mijn boomstam te hebben gezeten besloot ik dat ik maar beter snel naar huis kon vertrekken.
Niet veel later was ik terug in mijn eigen kamer. Ik liep naar de stoel in de hoek en plofte erop neer.
Ik had eigenlijk verwacht dat ik bij thuiskomst al wat te horen zou krijgen, maar ik had niemand gezien, en was snel naar mijn kamer geglipt, niemand liep zomaar zonder reden door deze villa.
Inmiddels was de misselijkheid wel weer over, maar hoe te voorkomen dat zoiets weer zou gebeuren? Misschien moest ik eens zoeken naar iemand met wie ik er rustig over kon praten, wie weet had iemand anders wel een idee.
De deur van mijn kamer ging open en Lucius kwam binnen.
'Heb je even', vroeg Lucius.
'Natuurlijk, ik zit hier toch alleen maar na te denken, dus ik heb alle tijd', zei ik.
'Oké, het zit zo: eigenlijk wil ik je graag meenemen, als ik bij de reuzen langs ga, wat vind je daar van'?
'Als ik tegen die tijd nog onder de levenden loop', zei ik mistroostig.
'Vast wel', zei Lucius, 'maar wat is nou eigenlijk je probleem'?
'Ik wordt zo misselijk op het moment dat een van ons gemarteld wordt, en ik raak zo in gedachten verzonken dat ik niet eens meer in de gaten heb wat er om me heen gebeurd'!
'Tja', zei Lucius, 'dus jij denkt dat wij het wel allemaal leuk vinden als iemand van onze eigen zijde de woede van onze meester opwekt'?
'Is dat niet zo dan'?
'Haha', lachte Lucius, 'doe niet zo dom, natuurlijk vind niemand van ons dat leuk'.
'Maar bij mij valt het zo op'.
'Weet je wat, kom morgen naar mij toe, ik denk dat ik wel wat weet'.
'Dat zou ik heel fijn vinden'.
'Wij dood doeners staan voor elkaar klaar, zei Lucius simpel'.
'Dus ik kan op je rekenen'? 'We gaan morgen avond weg'.
'Oké, ik ga mee'!
Amper vijf minuten nadat Lucius de deur achter zich had dicht getrokken, ging hij weer open.
Dit keer was het Wormstaart.
'Voldemort vraagt naar je'.
Ik zuchtte eens diep, en liep de kamer uit, op weg naar Voldemorts kamer, wormstaart liep niet mee.
Logisch, dat zou ik ook niet hebben gedaan.....
Voldemorts "spreekkamer" bevond zich in de andere vleugel van het gebouw, dus het was nog wel een stukje lopen.
Na een tijdje stond ik voor een grote eikenhouten deur. Het was een heel zware deur, zo eentje die ze vroeger in kerkers van kastelen gebruikten, met van dat ijzeren beslag erop, en ik vond hem wel symbolisch, de deur was even star en strak als degene die zich achter die deur zou bevinden.
Na een flinke teug frisse lucht, en de hoopvolle gedachte dat het vast wel mee zou vallen, klopte ik op de deur.
Langzaam en krakend ging de deur open, en ik stapte naar binnen.
'Ah, daar ben je', zei Voldemort.
'Waarom duurde het vanmiddag zo lang voor je terug kwam'?
'Heer', zei ik, 'ik wilde graag alleen zijn, om na te denken'.
'Voldemort glimlachte, maar niet zo een duivelse glimlach die ik gewend was'.
'Ik had al zo een idee, en heeft het je geholpen'?
'Nou, niet echt', zei ik, 'maar Lucius zei net dat hij misschien een idee had'.
'Meester', vroeg ik.
'Ja', zei voldemort.
'Het spijt me echt, ik vind het verschrikkelijk me zo aan te stellen'.
'Dat is dan ook de enige reden dat ik zoveel geduld met je heb', zei Voldemort.
'Ik heb je laten komen, om het een en ander met je af te spreken'.
'Ga zitten'.
Er stond een enorme lederen fauteuil, en ik zonk er een eind in weg.
Zat best lekker die stoel, ik werd er rustiger door. 'Je bent een trouwe dooddoener', begon Voldemort, 'en je hebt een gezond verstand, ik houd van mensen met hun hersenen op de juiste plaats'.
'En je hebt in het verleden al bewezen, dat je aan onze kant staat'.
'Maar, ik heb niet veel aan dooddoeners die het merendeel van de tijd met hun ogen dicht diep in gedachten verzonken staan'.
'Nee meester', zei ik.
'Dus, ben ik genoodzaakt mijn maatregelen te treffen'.
'Laten we zeggen, om te beginnen, elke keer als ik je betrap, mag jij een dooddoener naar keuze met de cruciatus vloek vloeken'.
Ik keek geschokt. Dit kon niet waar zijn! Ik werd al misselijk van het idee!
Maar ik had niet veel keus, en mistroostig als ik me voelde probeerde ik dat niet te laten doorklinken in mijn stem toen ik zei: 'Ja meester, ik zal gehoorzamen'.
'Goed zo', zei Voldemort, met een zelfvoldane grijns op zijn gezicht.
'Ik had niet anders verwacht'.
'Ik heb nog 1 ander klein dingetje, ik begreep dat je morgen met Lucius mee gaat'?
'Ja, dat heeft hij gevraagd, is dat een probleem'?
'Nee, ik wilde alleen weten of je denkt dat je er tegen opgewassen bent, reuzen zijn niet zulke lieverdjes, daar zou je tere maag wel eens niet tegen kunnen'.
Hmm, dat laatste was zeker grappig bedoeld.
'Nou', zei ik, 'dat is dan gelijk een goede oefening'!
'Goed, genoeg, terug naar je kamer, en denk eraan, het is van het grootste belang dat de reuzen ervan doordrongen worden dat ze aan onze kant horen'.
'Ik zou liever zelf gaan, maar dat is te riskant, en er moet hier ook nog een hoop gebeuren'.
'Bedenk je dus goed dat je nu deel uit maakt van een hele belangrijke opdracht, stel me niet teleur'.
'Nee, meester',zei ik.
Twee dagen later, waren we met zijn drieën op weg in een gebergte ver weg van de bewoonde wereld. Ik snapte niet hoe iemand het hier uit kon houden, het was een erg naargeestig landschap, en in de verste verte was geen levende ziel te bekennen.
Aan toverkracht had je hier niet veel, je kon hier moeilijk verschijnselen, de kans was te groot dat je naast een richel terecht zou komen, om in een honderden meters diep ravijn te pletter te vallen.
Het begon donker te worden, en we moesten een plaats vinden om de nacht door te kunnen brengen, want het werd ook langzaam aan steeds kouder.
Het pad waar we op liepen was smal, en liep in een gestaag tempo omhoog. De weg terug was te lang om terug te keren en een betere slaapplaats te vinden.
En dus sjokten we verder, zwijgend, iedereen met zijn eigen gedachten. Langzaam aan begon het pad breder te worden, en uiteindelijk kwamen we uit op een soort van plateau. Lucius stopte, en we keken elkaar aan. Deze plek zou vannacht ons thuis zijn.
We hadden alledrie een tas bij ons, en terwijl Mcnair, die als derde persoon mee was gegaan op deze tocht, een tent ging opzetten om in te slapen, zocht ik naar alles wat maar enigszins brandbaar was. Ik had onderweg al een aantal stukken hout opgeraapt en mee genomen.
Ja, een vuur kan op magische wijze branden, maar uiteindelijk heeft ook een tovenaar gewoon brandstof nodig!
Een tijdje later zaten we om het vuur en aten worstjes en dronken thee, een behoorlijk karige maaltijd dus, maar we hadden weinig anders bij ons.
'Ik denk dat we morgen aan het eind van de middag wel bij een van hun nederzettingen aankomen', zei Lucius, 'terwijl hij op een oud groezelig stuk perkament keek'.
'Dat zou fijn zijn, want ik krijg de kriebels van dit gebergte', zei Mcnair.
'Ik wil trouwens nog even onder vier ogen met jou spreken', zei Lucius, 'want daar is het gisteren niet meer van gekomen geloof ik'?
We stonden op en liepen samen naar de tent, die zag er niet uit, meer een soort doek op stokjes.
Uiteraard was hij op magische wijze vergroot, en toen ik voor het eerst de binnenkant van de tent zag, viel mijn mond weer eens open: er waren drie aparte slaapkamers, een ruime keuken, en een mooie woonkamer, met gemakkelijke stoelen en banken erin.
Ik vroeg me ineens af waarom ik net buiten op een grote steen had gezeten, en wreef nog eens over mijn pijnlijke achterwerk.
Lucius en ik gingen op stoelen rond de tafel zitten.
'kijk', zei Lucius. 'dit is mijn idee: iets dat je moeilijk vind, moet je veel oefenen'
'Als je gedachten je dwars zitten, denk dan aan iets anders, maak een plan'. Dat was eigenlijk nog niet eens zo een slecht idee, dat ik er nooit aan had gedacht het eens serieus op een rijtje te gaan zetten! 'Oké, een plan dus', zei ik. 'ik heb er alleen last van als het om tovenaars gaat, dus als ik me nu eens probeer in te beelden dat het om een dreuzel gaat'?
'Dat zou een begin kunnen zijn', zei Lucius. 'misschien is het dan ook een idee, om bij dreuzels te blijven denken dat het tovenaars zijn'.
'Ja, om aan het idee te wennen zeg maar', zei ik.
'Maar dat oefenen, dat gaat dan alleen op deze manier'. 'ik kan moeilijk in het wilde weg tovenaars gaan vervloeken'.
'Dat komt snel genoeg', zei Lucius,'reken daar maar op'.
'Als we de reuzen eenmaal aan onze kant hebben weten te krijgen, kan er van alles gaan gebeuren'.
'Je moet gewoon proberen het probleem niet groter te maken dan dat het is, volgens mij ben je van te voren al bang dat er wat mis gaat of niet'?
'Ja, ik denk wel dat dat klopt', zei ik, 'maar tot nu toe heb ik wel steeds gelijk gekregen'.
'Dat komt denk ik voor een groot deel omdat je ook verwacht dat het gebeurd'
'Dat zal ook wel weer waar zijn', verzuchtte ik.
'Voldemort heeft gezegd, dat de eerst volgende keer dat het weer gebeurd, ik een willekeurige dooddoener moet vervloeken'.
'Dat is dan erg vriendelijk voor zijn doen, je hebt echt geluk, velen zouden al lang dood geweest zijn in dezelfde situatie'.
'Weet je zelf eigenlijk waarom Voldemort voor jou een uitzondering maakt'?
'Nee, hij zegt zelf dat het komt omdat ik loyaal ben, en een gezond stel hersenen heb'.
'Dan lijkt het me verstandig dat je zorgt dat dit zo blijft', grijnsde Lucius.
'En nu, lijkt het me verstandig dat we gaan slapen'.
'We hebben morgen weer een zware dag voor de boeg'. Snel ruimden we buiten alles op, en zetten alle spullen in de tent. Ik vroeg me af of er hier roofdieren in de buurt waren, en welke spreuken ik daartegen kon gebruiken.
Een illusie bezwering over de tent leek me een goede, zo zou geen levend wezen een tent zien staan.
Niet veel later lag ik in mijn bed en staarde naar het tentdoek. Ik dacht terug aan wat Lucius net gezegd had. Oefenen, dat moest goed gaan komen. Een gezond stel hersenen had ik, ja ja, en daarom was ik zelf niet op deze simpele mogelijkheid gekomen.
Ik begon me af te vragen wat het dan wel was dat Voldemort in mij zag.
Alle dreuzels die ik al gedood had? Dat ik uit handen van het ministerie had weten te blijven?
Zo viel ik uiteindelijk in slaap. Een onrustige slaap, met dromen waarin ik beurtelings betrapt werd door schouwers van het ministerie, of door Voldemort werd gedood.
Vroeg in de ochtend werd ik wakker, totaal niet uitgerust.
Na een vlug ontbijt werd de tent ingepakt, en toen de zon eenmaal goed begon te schijnen waren we weer op weg.
Het was een steil pad waar we op liepen, en al snel waren we alle drie te zeer buiten adem om nog lange gesprekken te houden. Ik had onderweg een lange stevige tak opgeraapt, waarop ik kon steunen.
Zo liepen we zwijgend verder, steeds maar verder het gebergte in. Na een paar uur gelopen te hebben hielden we stil bij een stroompje, dat met veel geraas van de berghelling kwam storten.
Daar aten we een karige lunch, en ik vulde de veldfles die ik bij me had met het modderige water uit het stroompje.
Het pad werd moeilijker begaanbaar. Er stonden nu overal doornige struiken, waar onze gewaden aan bleven hangen, en die zorgden voor vele krassen op armen en benen.
Hoog boven ons liepen dieren, maar ik kon niet goed zien wat het waren.
Misschien wel gewoon gemzen.
Dat hoopte ik maar, want ik zat niet te wachten op problemen met een of ander vraatzuchtig fabeldier. Het pad kwam uit bij een splitsing, en Lucius keek weer op het oude stuk perkament dat hij bij zich had. Ik keek over zijn schouder mee.
Ik zag een kaart waarop met verschillende getallen en tekens een soort van routes waren uitgezet, maar ik kon er in ieder geval totaal niet op zien of we nu het linker of het rechter pad moesten nemen.
Lucius blijkbaar ook niet, want hij keek Mcnair en mij ook vragend aan.
Uiteindelijk kozen we voor het linker pad. Dat was breder dan het rechter, en het leek erop dat dit pad naar omlaag ging, in plaats van verder omhoog.
We liepen een tijdje op het pad, en het bleek inderdaad omlaag te gaan. Na de schijnbaar eindeloze klim naar boven was dit een welkome verandering, en al snel kwam er weer een gesprek op gang.
'Stel dat Perkamentus ons voor is', zei Mcnair, 'wat doen we dan'?
' Praten', zei Lucius, 'daar komen we toch voor'?
'Reuzen willen niets liever dan weer gewoon terug komen, zonder dat er moeilijk wordt gedaan als er eens een dreuzel opgegeten wordt'.
'Wij kunnen ze dat bieden, Perkamentus niet'.
'Als mijn vermoeden juist is, stuurt Perkamentus vast iemand als Hagrid hier heen'.
'Die grote sukkel, dat moet een makkie zijn om die onderuit te halen'.
'Misschien wel', zei ik, 'maar we weten natuurlijk niet wat hij van Perkamentus aan informatie mee krijgt, en of er nog anderen gaan komen'.
'Dat zien we dan wel weer', zei lucius. Het pad werd nu alsmaar breder, en uiteindelijk kwam het uit in een soort vallei. Enorme rotsblokken lagen overal, maar wat het meest opviel, was dat er een soort muur van was gemaakt aan de andere kant van de vlakte waar we over uit keken.
Mijn hart begon sneller te slaan. Het kon niet anders dan dat we in de buurt waren.
Gelukkig eerder dan dat ik had verwacht, maar ik kreeg toch een wat angstig gevoel.
We hadden dan wel onze toverstokken, maar tegen een complete reuzen nederzetting waren we met zijn drieën nooit opgewassen. Dan was het verdwijnselen voor je leven.
En wat zou dat voor nut hebben? Als we daarna aan Voldemort moesten gaan opbiechten dat we hadden gefaald?
Niet veel dus. 'Jullie blijven allebei rustig', waarschuwde Lucius. 'Ik voer in eerste instantie het woord, jullie houden je op de achtergrond'.
'Het is belangrijk dat we elkaar niet afvallen'. 'Zeg geen dingen waar je niet honderd procent zeker van bent, en laat je niet uit de tent lokken'.
'reuzen staan bekend als echte ruzie zoekers, we moeten ze dus geen excuus geven ons aan te vallen'.
Mcnair en ik knikten. Heel rustig begonnen we nu over de vlakte naar de muur van rotsblokken te lopen. Ondertussen keek ik steeds voorzichtig om me heen. Ik had het idee dat ik van alle kanten bekeken werd.
De muur kwam steeds dichterbij, en nog steeds was er niets te zien of te horen. Verschillende vogels waren aan het zingen, en op een stuk grasland verderop stonden een paar berggeiten te grazen. Alles bij elkaar deed het me bij nader inzien totaal niet op een reuzen nederzetting lijken. Er lag nergens afval, en het stonk ook niet.
We kwamen aan bij die muur, en liepen er omheen. Achter de muur was een reusachtige grot in de bergwand. Weer keken we elkaar aan.
'We gaan naar binnen', zei Lucius.
En dus liepen we de enorme ingang van de grot binnen.
Er viel voldoende licht door de opening om redelijk ver de grot in te kunnen kijken.
Ik zag een enorme ronde ruimte, waar zeker weten een reus in zijn volle lengte rechtop in had kunnen staan. Maar op een grote stapel botten en wat keien en ander afval na, was er niets te zien. Lucius vloekte binnensmonds.
We hadden een reuzen dorp gevonden ja, maar er was geen reus meer te bekennen, en het leek erop dat ze hier ook al een tijdje niet meer waren geweest.
'Wat doen we nu'?
ik flapte de vraag eruit.
'wat dacht je van verder zoeken', zei Lucius.
Ik keek hem wat schaapachtig aan, het was ook een heel stomme vraag.
We liepen de grot weer uit en bekeken het veld ervoor nog eens goed. De stenen muur zag eruit alsof hij er al meerdere jaren zo bijstond, en vanaf deze kant bekeken leek het de ideale plaats om de nacht er door te brengen. We besloten dus om de volgende ochtend pas weer verder te gaan.
