Het regende.

Met bakken tegelijk kwam het hemelvocht naar beneden zetten. We zaten nog in onze tent, met de vage hoop dat het snel zou ophouden met regenen.

In de tussentijd liep ik de spullen in mijn tas na: nog 2 schone gewaden, 2 paar sokken, drakenhuid handschoenen, een boek met wetenswaardigheden over reuzen, een rol perkament, schrijfgerei, een aantal pakken met eten. (worstjes en kaas vooral)

Echt veel was het dus al niet meer. Het moest niet al te lang meer gaan duren voor we reuzen zouden vinden.

De regen werd minder, en we besloten om te gaan.

Met toverkracht was de tent snel ingepakt, en ik pakte mijn eigen toverstok en sprak

"non pluvius" uit over mijn tas, zodat hij water afstotend werd. De anderen volgden mijn voorbeeld.

'Slim' zei Lucius, 'dat idee was nog niet bij me opgekomen.'

'Komt mijn gezonde verstand toch nog eens van pas', grinnikte ik. Het volgende probleem deed zich al gelijk aan: er was geen andere weg uit deze vallei, dan de weg die we gekomen waren.

Dit betekende dat we het hele pad weer terug moesten lopen, en daarna het veel gevaarlijkere rechterpad alsnog moesten nemen.

Ik was blij dat ik mijn steun en toeverlaat in de vorm van een stevige tak nog niet had weggegooid. Helaas werkte de "non pluvius" spreuk niet op personen: binnen 5 minuten waren we alledrie doorweekt, en verkleumd tot op het bot.

Was het eerst zwaar irritant geweest om steeds omhoog te moeten lopen, door de regen was het nu tien keer erger. We deden er dan ook uren over om terug bij de splitsing te komen, en namen toen het rechter pad.

Het pad was heel steil, en erg smal. We konden niet naast elkaar lopen.

Ook hier maakte de regen het er niet beter op: het pad was redelijk modderig, en ik verloor mijn evenwicht en gleed weer een tiental meters terug naar beneden. Mcnair en Lucius proestten het uit. Ik was heel wat minder blij, ik zag eruit als een verzopen kat met een krokant laagje modder.

Door de regen werd de hoeveelheid modder op mijn gewaad gelukkig wel snel minder, en we klauterden verder omhoog. Ik had het koud, en ik had het totaal niet meer naar mijn zin.

Het lopen ging nog wel, maar ik zag er uit als de eerste de beste zwerver en mijn haar hing in lange modderige slierten langs mijn gezicht naar beneden en mijn schoenen stonden vol water.

Het werd middag, en we besloten om door te lopen, want niemand had zin om ergens midden in de regen te gaan zitten eten.

Eindelijk, halverwege de middag werd het droog. Toen we op een klein rotsachtig plateautje aankwamen besloten we alsnog wat te gaan eten. Al snel brandde er een groot vuur, en ik ging er zo dicht mogelijk naast zitten.

'Heb je het nu nog koud', vroeg Lucius.

'Aansteller'

Ik keek diep beledigd, waarop Mcnair en Lucius weer moesten lachen.

'Ja lach maar zei ik, durf eens te zeggen dat jullie het niet koud hebben.' Dat durfden ze niet, en als snel zaten we met zijn drieën om het vuur lekker warm te worden.

Het was bijna heerlijk na alle modder en regen om gemakkelijk bij een warm vuur te zitten, en het liefst had ik nog lang zo gezeten.

Aangezien het nu droog was gebruikte ik snel een spreuk die me weer enigszins toonbaar maakte, en weer moesten Lucius en Mcnair lachen.

Helaas moesten we gewoon verder, en al veel te snel hees ik mijn tas weer op mijn rug.

Het pad waar we nu op liepen werd weer wat breder, en we konden weer naast elkaar lopen. 'Hoeveel reuzen wonen er eigenlijk verscholen in dit gebergte' vroeg ik.

'Ik geloof dat er een aantal verschillende nederzettingen zijn', zei Lucius, 'maar dat weet ik niet helemaal zeker, omdat het ministerie er geen documentatie over

wil vrijgeven.'

'Dus je hebt ook geen idee wat we uiteindelijk gaan vinden', vroeg ik weer.

'Nee', zei Lucius 'het kunnen een heleboel reuzen zijn, of slechts een klein groepje, ik heb geen flauw idee.

Ik hoop alleen dat het niet al te lang meer duurt voordat we iemand vinden hier, Voldemort zal het niet leuk vinden dat het zoveel tijd in beslag neemt.'

'Zolang we geen uil krijgen met een vervloekte brief zal het wel meevallen' zei Mcnair.

We moesten alle drie lachen om dat idee, en de sfeer in ons kleine groepje werd er beter door.

Het was nu een uur of vijf, en nog steeds hadden we niets gezien dat ons het idee gaf ook maar enigszins in de buurt te zijn.

'Wat doen we', zei Mcnair, 'eerst eten en dan zo lang mogelijk verder lopen of nu zo lang mogelijk doorlopen en dan pas laat eten?'

'Volgens mij denk jij aan niets anders dan eten' grinnikte ik.

'Vind je het gek zei Mcnair, ik eet nu al twee en een halve dag niets anders dan droog brood met kaas of worstjes.

Een normale gezonde maaltijd zou ik nu niet afslaan.'

'Oké, we eten nu, en lopen dan zo lang mogelijk door' zei Lucius.

Haastig werd er een vuur aangelegd, en al snel zaten we te eten.

Worstjes en brood met kaas, en elk van ons had een grote kom hete thee.

Na het eten ruimden we alles weer haastig op en liepen verder.

Ik vroeg me af hoe vaak ik nog de blaren onder mijn voeten zou moeten weg toveren terwijl we verder omhoog liepen.

Het begon nu ook kouder te worden, omdat we nu een stuk hoger in de bergen waren.

'Help me eraan herinneren dat we een viavia in elkaar flansen als we in dat dorp zijn aangekomen, zodat we de volgende keer niet meer heel dat eind hoeven te lopen' zei ik.

'Een bijzonder slim idee', begon Lucius, 'maar ik denk dat ik er toch liever verschijnsel als ik eenmaal weet waar ik moet zijn.'

Er keek gelukkig niemand naar mijn knalrode gezicht, wat een domme opmerking had ik gemaakt.

Gelukkig zei niemand er meer wat over terwijl we over een berg stenen en modder heen klauterden die midden op het pad lag. Waarschijnlijk had er eerder een lawine plaatsgevonden hier, en ik hoopte maar dat wij er geen zouden zien.

Het begon weer donker te worden, en het werd moeilijker onze weg te vinden.

Ik pakte mijn toverstok en zei "lumos". Het lichtje dat aan het eind van mijn toverstok verscheen verlichtte het pad voor me en wierp donkere schaduwen op de bergwand naast me.

Net op het moment dat ik wilde zeggen dat ik het alsmaar omhoog lopen niet lang meer vol zou houden begon het pad langzaam weer omlaag te lopen.

Ik slaakte een zucht van verlichting, en ook bij Lucius en Mcnair kon ik enige tevreden zuchten horen. Het was nu een uur of negen, en ik had er eigenlijk allang genoeg van voor vandaag. Ik was volledig versleten van al het lopen, ook al waren we vandaag wat later van start gegaan. Gelukkig had ik de tweede nacht niet meer van die nare dromen gehad, en was ik wat uitgeruster geweest.

Toch begon de lange tocht nu zijn tol te eisen.

Nog altijd liep Lucius door, en ik durfde niet te vragen of we al konden stoppen om de tent op te zetten. Na een tijdje werd het pad nog breder, en doordat we nu weer lager kwamen waren er ook meer planten langs het pad, en langs de hellingen naast ons.

Ik hield mijn toverstok boven mijn hoofd zodat ik wat verder vooruit op het pad kon kijken, en zag dat het even verderop een scherpe bocht maakte.

Net voorbij de bocht lag een grote kei, en Lucius stopte en leunde ertegenaan.

'Hier maken we kamp' zei hij.

De woorden hadden zijn mond amper verlaten of ik hoorde een raar geluid. Snel fluisterde ik "nox" en het lichtje aan mijn toverstok doofde gelijk.

Het gevolg was dat ik nu helemaal geen hand voor ogen meer zag, en het geluid van naderende voetstappen werd gelijk een stuk luider.

Mijn adem stokte in mijn keel toen ik een grote gedaante in onze richting zag komen. Met groot bedoelde ik werkelijk reusachtig, ik schat zo een meter of vijftien.

'Wel wel wel, wat hebben we hier', vroeg een krakende zware stem.

Ik kon geen woord uitbrengen, ik staarde maar naar de enorme man die voor me stond. In de duisternis zag ik dat hij, ik dacht tenminste dat het een hij was omdat de stem zo zwaar was geweest, een broek aanhad van het vel van een dier, met de haren nog aan de buitenkant. Het zag er erg primitief uit, en de enorme voeten staken in een soort van half open sandalen. Ik kon me vergissen, maar de voeten leken me behoorlijk harig.

'Wel, kunnen de kleine dreuzels niet praten?'

'We zijn zeker geen smerige dreuzels', zij Lucius, 'en ik hoorde de afkeer in zijn stem terwijl hij het woord dreuzel zei.'

'Whaaahaahaa', hoorde ik de reus lachen, 'tovenaars dan?

Heeft het ministerie jullie niet verteld dat het gevaarlijk is voor miezerige kleine tovenaars hier in dit gebergte?'

Ik hoorde ook afkeer in de stem van de reus terwijl hij het woord ministerie zei. Voor ik wist wat er gebeurde had de reus ons opgepakt en hield ons voor zijn gezicht.

'Wel wel wel, wat moet ik met jullie. Ik breng jullie maar bij Cyrus, die zal wel weten wat met jullie te doen.'

'We komen om te onderhandelen uit naam van Voldemort, begon Mcnair'

'Wel wel wel, dat zullen we dan nog wel eens zien zei de reus weer, en hij hield ons stevig vast terwijl hij met grote stappen het pad af begon te lopen. Ik was doodsbang, en was bijna verdwijnseld, het was een wonder dat ik me in had weten te houden. Blijkbaar vonden Mcnair en Lucius het ook beter om nu niets te zeggen, en we lieten ons door de reus verder dragen. Maar waarheen? En wat stond ons te wachten?

Het duurde niet lang of de reus begon langzamer te lopen, en ik keek voorzichtig wat verder dan de vloer ergens ver onder mij. Wat ik zag verbijsterde me. Op verschillende plaatsen in de berghelling tegenover me zag ik licht van vuren. De reus had ons regelrecht naar zijn dorp gebracht.

Bij een enorme hut bleef de reus staan. Er scheen licht door gaten in de muur naar buiten, en ik zag dat de hut gebouwd was van grote rotsblokken en enorme boomstammen, kunstig op en in elkaar gestapeld. Een enorme houten deur was zichtbaar, en de reus klopte erop.

'Wie haalt het in zijn hoofd me zo laat nog te storen' klonk een stem.

'Ik ben het, Seriphos,' sprak onze reus, 'ik breng bezoekers mee.'

De deur werd open gesmeten, en een enorme gestalte verscheen in het licht dat nu rijkelijk naar buiten scheen.

Het was ook een enorme reus, een man, en hij had een ketting om zijn nek hangen die duidelijk van botten en enorme tanden was gemaakt.

Zijn gezicht was verbaasd, en zijn enorme borstelige wenkbrauwen waren gefronst.

'Kom binnen oude vriend', zei hij.

Hij deed een stap opzij, en Seriphos stapte naar binnen.

Als ik niet zo verschrikkelijk bang was geweest had ik me misschien verbaasd over de inrichting van de hut. De kamer waar we in terecht kwamen was enorm, en er stonden enorme meubels in. Zeer primitief, maar duidelijk dingen die voor stoelen en banken moesten doorgaan. Op de vloer lag een kleed van verschillende aan elkaar genaaide geitenvellen. Het zag er nogal versleten uit.

Seriphos zette ons neer in het midden van het vertrek. Even overwoog ik nog om er snel vandoor te gaan, maar tot op dit moment hadden de beiden reuzen nog niets gedaan dat leek op een dreiging, en ik hoopte maar dat dit zo zou blijven.

'Wel, wat brengt deze drie dreuzels hier?

Weten ze niet dat wij reuzen', de reus pauzeerde even, 'ze opeten?'

'Het zijn tovenaars Cyrus, dat zeiden ze net toen ik ze vond.'

'Wel, wat brengt drie tovenaars hier zo laat op de avond?

Ik neem aan dat jullie niet hierheen zijn komen lopen voor het avondeten?'

Seriphos en Cyrus lachten luid, en het leek of de wanden van de hut trilden onder het bulderende gelach.

'Waar lachen jullie zo om', vroeg een stem achter ons.

Ik kon me vergissen, maar dit leek me een vrouwen stem, en ik draaide me om, om te kijken.

Ik zag een reuzin, met erg lang krullend bruin haar. Ze had een vriendelijk gezicht, maar dat kon ik niet met zekerheid zeggen.

'Ach, kleine mensjes. Hoe komen die hier?'

'Aan komen lopen', zei Cyrus.

De enorme vrouw liep naar ons toe en zakte op haar knieën. Nu torende ze nog een aantal meters boven ons uit, maar het was in ieder geval prettig dat ze niet gelijk over eten begon.

'Ik ben Mycene, stelde ze zichzelf voor. Dat zijn Cyrus, mijn echtgenoot, en Seriphos.'

'Lucius Malfidus, stelde Lucius zichzelf voor, en dit zijn Walden Mcnair, en Vivian Walraven.

'Mcnair?' 'Zei je Mcnair? 'Ik ken die naam ergens van, zei Seriphos.'

'Dat zou denk ik wel kunnen zei Mcnair' . 'Mijn moeder heeft mij altijd verteld dat er een reus in onze familie was.'

Lucius en ik keken Mcnair aan. 'Had je dat niet eerder kunnen vertellen' snauwde Lucius.

Mcnair keek opeens erg benauwd.

'Wacht even', begon Cyrus, 'ik ben ook niet dom.'

'Jij schaamt je ervoor een reus in je familie te hebben of niet?'

'Ik ik, ik, stamelde Mcnair, ik, nu ja, een beetje misschien dan.'

'Een beetje' schreeuwden Cyrus en Seriphos in koor.

Cyrus deed een stap dichterbij, de grond trilde onder de dreunende voetstap.

'Wacht Cyrus wacht kwam Mycene ertussen, laten we eerst eens horen wat deze tovenaars hier komen doen.'

Cyrus keek zijn vrouw aan. 'Wat ben je toch altijd verstandig' begon hij.

Mycene glimlachte en dirigeerde iedereen naar een zitplaats. Ze moest ons een voor een op een bank tillen, want zonder toverkracht had het ons nooit gelukt daarop te klimmen.

Daarna verdween ze in een andere kamer.

Niet veel later kwam ze terug met drie enorme kommen thee, en 3 schaaltjes die in vergelijking met de kommen niet zo groot waren, maar die ik amper met twee handen vast kon houden. Wij kregen alledrie zo een schaal, en er bleek ook thee in te zitten. Hoe moest ik ooit die sloot thee weg krijgen?

Cyrus bromde tevreden onder zijn enorme snor, en keek zijn vrouw met een glimlach aan.

'Steek van wal', zei hij tegen ons.

Lucius begon.

'Heer Voldemort stuurt ons.'

'Voldemort? De grote verader? Hij die ons met alle problemen heeft laten zitten toen hij ineens van de aardbodem verdween? Hij die ervoor gezorgd heeft dat we nu meer dan ooit door het ministerie in het nauw gedreven worden? Hij die ervoor gezorgd heeft dat velen van ons door tovenaars om het leven zijn gebracht omdat we niet weer terug wilden naar een bestaan in botte ellende hier in de bergen?'

Cyrus keek bijzonder boos, en Seriphos knikte en maakte een gebaar waaruit ik opmaakte dat we heel erg op onze hoede moesten zijn.

Mycene verplaatste haar hand van haar been naar de schouder van haar man. 'Laat ze uitpraten' zei ze.

Lucius schraapte zijn keel. 'Die ja', begon hij, 'maar ik neem aan dat je niet op de hoogte bent van het hele verhaal.''Sta mij toe een kleine uitleg te geven.'

Cyrus was even stil, maar bromde toen instemmend. 'In oktober, 14 jaar geleden, werd Voldemort door een ongelukkig toeval door een vloek getroffen en verdween. Iedereen dacht dat hij voorgoed verdwenen was. Velen van ons voelden ons alleen achtergelaten en hulpeloos zonder onze meester. Maar Voldemort zou Voldemort niet zijn als hij niet zijn voorzorgsmaatregelen had genomen. Nog niet zo heel lang geleden heeft hij een manier gevonden om terug te keren in een sterfelijk lichaam, om zo zijn oude macht te kunnen herwinnen. De spreuk lukte, en dankzij het bloed van een jongen genaamd Harry Potter is hij nu sterker dan ooit. Daarom stelt Voldemort voor dat jullie je weer bij hem aansluiten, zodat hij alsnog zijn oude beloftes waar kan maken.'

'Ho ho ho', zei Seriphos gelijk. 'Hij laat ons stikken, en nu verwacht hij dat we zomaar naar hem terug lopen?'

Seriphos keek Cyrus aan. 'Je gaat me nu toch niet vertellen dat je daar gelijk mee akkoord gaat toch?'

'Nee Seriphos, je weet dat ik dit soort beslissingen niet alleen kan nemen. Morgen roepen we iedereen bij elkaar en blazen de reuzenhoorn.

Ik weet zeker dat in ieder geval Brontes aan de oproep gehoor zal geven.' Ik had de enorme schaal nog steeds in mijn handen, en er zat nog steeds een aanzienlijke hoeveelheid thee in. De reuzen hadden hun kommen in een paar teugen leeg gedronken, maar ik zat hier hulpeloos met een enorm zware schaal in mijn handen en ik wist niet wat ik ermee aanmoest. Ik keek in de schaal van Mcnair en zag daar ook nog een ruime hoeveelheid thee in zitten.

Mycene liep op ons af en moest lachen toen ze onze hulpeloze gezichten zag en de hoeveelheid thee die nog over was.

'Sorry, zei ze, we zijn niet gewend aan kleine gasten.'

Ze nam de schalen van ons over, en liep terug naar het andere vertrek. Ik ging er van uit dat het gewoon een keuken zou zijn, en ik was best nieuwsgierig hoe die eruit zou zien. Tot nu toe viel het me allemaal verschrikkelijk mee, maar het was me niet ontgaan dat Cyrus het hele dorp bij elkaar wilde roepen morgen, en ik had geen flauw idee hoeveel reuzen dat wel niet zouden zijn. En wat was een reuzenhoorn? 'Het lijkt me handiger als jullie vannacht hier slapen, ik kan niet garanderen dat mijn mensen niet op leuke gedachten zouden komen als ze morgen ergens drie slapende tovenaars zagen liggen. Mycene, wat denk je?'

'Dat lijkt me verstandig ja' zei ze, 'ik zal kijken of ze niet in de voorraad kamer kunnen.' Daar zaten we dan, in de voorraad kamer. We hadden alledrie een redelijk comfortabel bed, van een berg droog hooi.

Het rook erg lekker, alleen het kraakte en knisperde nogal als je je bewoog.

'Nog weer een dag langer wachten' mopperde Lucius.

'Vind je het gek' vroeg ik, 'die lui hebben niets dan ellende meegemaakt, en willen nu een verstandige keuze maken.

Ik vond die Mycene trouwens erg aardig voor een reus, het lijkt me een verstandige vrouw.'

'Die indruk kreeg ik ook ja, zei Mcnair, ook verstandig dat ze ons verteld heeft dat ze nog een dochter hebben, ik had me rot geschrokken als er morgen ineens een andere reus die deur open had getrokken.

Mycene had bij het verlaten van het voorraadhok nog snel verteld dat ze een 16 jaar oude dochter hadden die Ariadna heette. 'Als jullie het niet erg vinden, dan ga ik nu gelijk slapen, ik ben moe en ik wil morgen graag uitgerust zijn' zei ik.

'Ga vooral je gang' zei Lucius, 'we zouden niet willen dat je morgen chagrijnig bent.'

In het donker stak ik mijn tong uit, wat hij gelukkig niet zag. De volgende ochtend was alles nog heel stil toen ik wakker werd. Ik lag op mijn rug en staarde naar het plafond dat zich vele meters boven mij bevond.

Wat zou deze dag ons brengen? Waren alle reuzen zo gemakkelijk en rustig als degene die we nu hadden ontmoet?

In mijn gedachten liet ik ze allemaal nog een keer de revue passeren.

Seriphos, een oude wantrouwende man die toch vriendelijk bleek te zijn. Cyrus, de leider, snel opgejaagd maar met een enorm respect voor zijn vrouw. Mycene, zachtaardig en intelligent.

Ik vroeg me af hoe de dochter, Ariadna zou zijn. Naast me hoorde ik Mcnair bewegen. Hij geeuwde luid en kwam half overeind.

'Lekker geslapen' vroeg ik. 'En, het is maar dat je het weet, maar er zit nogal wat hooi in je haar.'

Mcnair streek met zijn hand door zijn haar en plukte er een aanzienlijke hoeveelheid hooi uit.

'Redelijk, voor als je je bedenkt dat we nu in een huis vol reuzen in een voorraad kast zitten.'

Lucius bromde wat en draaide zich om.

'Moeten we hem wakker maken?'

'Dat is misschien wel handig, dan kunnen we nog even snel overleggen' zei Mcnair.

Ik kwam wat verder overeind en schudde Lucius heen en weer. 'Wakker worden slaapkop.'

Voor ik erop bedacht was haalde Lucius uit met zijn arm en raakte me vol in mijn gezicht.

'Auw, die maak ik dus echt nooit van mijn leven meer wakker.'

'Wat', zei Lucius slaperig. Hij kwam overeind en wreef de slaap uit zijn ogen.

Ik wreef over mijn brandende wang. Dat deed goed pijn.

'Ben jij altijd zo agressief?'

Lucius keek een beetje schaapachtig. 'Sorry, ik neem aan dat ik je net een mep verkocht heb?'

'Hoe raad je het zo' zei ik. Even later zaten we al fluisterend in een gesprek.

'Ik ben benieuwd wat er straks gaat gebeuren.'

'Het hele dorp, hoeveel reuzen zullen dat wel niet zijn?'

'Moeten we nog wat speciaals doen?'

Lucius zuchtte, 'laat mij het woord maar voeren, dan kunnen jullie er eventueel aanvullingen op geven.Ik hoop dat ze een beetje makkelijk te overtuigen zijn.'

Ik dacht hardop na: 'ze voelen zich wel heel erg in de steek gelaten door Voldemort, als ik hen was zou ik ook niet staan te springen om gelijk terug te komen.'

'Nee' zei Mcnair, 'zeker niet na alle ellende die het ze gebracht heeft.'

'Misschien moeten we een tegenprestatie leveren', opperde ik, 'om onze goede wil te tonen.'

'Beter van niet, als ze daar zelf mee komen moet het maar, maar ik doe dit het liefst met zo min mogelijk moeite en poespas, wie weet wat ze van ons vragen als we het voorstellen' zei Lucius.

'Ik begin aardig honger te krijgen', zei Mcnair.

'Jij denkt inderdaad aan niets anders dan eten' zei Lucius.

Ik grinnikte, 'nou ik zou anders ook best wat lusten, zullen we kijken of we zelf nog wat hebben, of moeten we wachten tot iemand zich herinnert dat wij hier in de kast zitten?'

'Laten we nog even wachten, het staat een beetje raar als er ineens iemand binnenkomt en wij zitten hier uitgebreid te eten' zei Lucius. Een paar minuten later klonk er een luide bons op de deur, die daarna open gedaan werd. Het was Mycene.

'Lekker geslapen' vroeg ze.

We knikten alledrie instemmend.

'Kom maar mee, dan gaan we ontbijten, en dan stel ik jullie voor aan Ariadna. Die zit te springen van ongeduld, ze heeft nog nooit een tovenaar of dreuzel gezien!'

We stonden alledrie op en liepen achter Mycene aan. 'Cyrus is al weg' zei ze. 'Die is iedereen bij elkaar aan het roepen.'

We kwamen aan in een kamer waar een enorme houten tafel stond. Aan de tafel zat een meisje, zodra ze ons zag stond ze op en rende naar ons toe.

'Ik ben Ariadna' zei ze snel. Oh mam, wat zijn ze klein! Zijn dit nu echt tovenaars?'

Ik vond haar meteen grappig, het enthousiasme droop bijna van haar gezicht.

We stelden ons zelf netjes aan haar voor, en ze glunderde bij het horen van onze namen.

'Wat klinkt dat raar, die namen, heel anders dan bij ons.'

'Nou, jouw eigen naam zou bij ons ook prima kunnen hoor Ariadna', zei ik.

'Ik heb een aantal kussens op de stoelen gelegd, ik hoop dat jullie zo bij de tafel kunnen' zei Mycene. 'Mam, mam, mag ik ze optillen?'

Mycene glimlachte, 'ze zijn geen speelgoed hoor Ariadna.'

Ariadna keek beteuterd. Ik liep naar haar toe. 'Nou voorruit, zet me maar op een stoel' lachte ik.

Ariadna's gezicht klaarde gelijk op. Ze pakte me heel voorzichtig beet en zette me op een stoel. Niet alleen zat de stapel kussens bijzonder ongemakkelijk en wankel, ik kon nog steeds amper mijn handen boven het tafelblad uitsteken.

'Ojee, dit gaat niet lukken' zei Mycene.

'Hebben we mijn oude kinderstoel niet nog ergens staan?'

Ariadna rende zonder op het antwoord te wachten weg, en kwam even later terug met een grote versie van eenzelfde soort kinderstoel als dat wij gebruiken.

Ze zette de stoel aan de tafel, en plukte mij van mijn wankele stapel kussens.

Vanaf het blad van de stoel kon ik in ieder geval bij de tafel, en er was nog genoeg ruimte voor Mcnair en Lucius.

Daar zaten we dan, op een kinderstoel. Mycene zette een enorm bord voor ons neer, het was groot genoeg voor ons drieën.

Er verschenen nog meer spullen op tafel. Een enorm brood, een groot stuk vlees, een grote kan, een grote ketel en een stel raar uitziende enorm grote wortelen. Mycene sneed een plak van het brood. Die plak was groot genoeg voor ons om met zijn drieën van te kunnen eten. 'Vlees erop?'

We keken elkaar aan. 'Wat voor vlees is dat,' vroeg ik voorzichtig.

'Gewone berggeit, niets bijzonders. Je kunt ook wortel nemen, als je dat veiliger lijkt, ze smaken een beetje zoet, en komen van planten die we zelf gekweekt hebben.'

'Ik heb toch liever vlees' zei Mcnair. Lucius en ik knikten ook, ten teken dat wij dat ook vonden.

Even later zaten we te eten. Het was allemaal wat onhandig, maar met veel pijn en moeite lukte het ons toch om een fatsoenlijke hap brood met vlees naar binnen te werken.

Ariadna at een bord met iets dat leek op havermout, en keek ons na elke hap snel even aan.

Ik vond het wel grappig dat ze duidelijk zo geïnteresseerd was in ons.

Zodra Ariadna haar bord leeg had wendde ze zich weer tot ons.

'Hoe zien jullie huizen eruit', vroeg ze.

Mcnair legde uit: 'Nou eigenlijk verschillen de meeste huizen niet zoveel van dit huis, maar dan alles een stuk kleiner. Jij zou er beslist niet in kunnen staan, als je al door de deur zou passen.'

'Waar spelen jullie kinderen mee?'

Ik grinnikte. 'Met van alles, van poppen tot kinderbezems die laag over de grond kunnen vliegen.

'VLIEGEN? Mam, mag ik ook eens vliegen? Ah toe?'

'Geen sprake van' zei Mycene, 'reuzen vliegen niet.'

'En dat toveren, wat houd dat precies in?'

Ik pakte mijn toverstok. 'Wacht even, ik wil geen gerotzooi in mijn huis' Mycene keek angstig naar de toverstok.

'Niets om je druk te maken, we kunnen ook hele leuke dingen hiermee doen hoor', zei ik terwijl ik met mijn toverstok zwaaide.

"Orchidea"

Een bosje bloemen verscheen zomaar uit het niets.

'Ooh, das gaaf' Ariadna keek ademloos naar het bosje bloemen in mijn handen. 'Wil je ze hebben?'

'Ja graag'. Ariadna sprong van haar stoel en rende naar onze kinderstoel toe. Heel voorzichtig nam ze het bosje bloemen van me over en rook eraan. 'Heerlijk' Met een klap hoorden we de deur dicht slaan. Cyrus was binnen gekomen.

'Zijn jullie allemaal uitgegeten? Mee komen dan.' Waarom was hij nu ineens zo kortaf? Had hij net met anderen gesproken en waren die het niet met hem eens geweest?