Achter Cyrus aan liepen we allemaal naar buiten. Ariadne liep ook mee.

'Nee' zei Cyrus kortaf. 'jij blijft thuis.'

'Waarom?' Vroeg Ariadne teleurgesteld. 'Omdat jij nog veel te jong bent voor dit soort zaken, je moet je niet met zaken van grote mensen bemoeien.' Teleurgesteld draaide Ariadne zich om en liep weer terug naar binnen. Nu we bij daglicht buiten stonden kon ik pas goed zien hoe het er hier uitzag. Wat me eerder niet opgevallen was viel nu wel op: het huis van Cyrus was verreweg het grootste dat er stond, en het stond midden in een ronde cirkel waarbinnen alleen gras was. Ik dacht aan een soort van tuin, maar het zou ook best een andere betekenis kunnen hebben. Er waren nog meer huizen als dat van Cyrus, en ze stonden her en der verspreid over het terrein. Er liep een beekje midden door de vallei, en in de berghellingen zag ik een paar enorme gaten, dat zouden best eens grotten kunnen zijn dacht ik. In het midden van alles was een grote ronde cirkel van platgestampte aarde. In het midden van de cirkel was een enorme vuurplaats, waar houten banken omheen stonden. Het zou denk ik een goede plek voor een bijeenkomst zijn geweest, maar Cyrus liep door, met Mycene naast hem. We moesten rennen om ze bij te kunnen houden. We liepen op een pad dat een berghelling opliep, en al snel hoorde ik zachte stemmen die langzaam in volume aanzwollen. Ik ving flarden van gesprekken op.

'Ik snap niet wat Cyrus wil met die dreuzels.' 'In de ketel en opeten zou ik zeggen' 'Voldemort, geen haar beter dan het ministerie'

Ik begon te begrijpen waarom Cyrus net zo grimmig was geweest. En ik werd bang, wat als Cyrus ons niet kon beschermen tegen zijn woedende dorpsgenoten? Moesten we dan zo maar snel verdwijnselen? Wat moesten we dan aan Voldemort vertellen? Ik voelde mijn hart steeds wilder tekeer gaan toen het pad een bocht maakte en ik het vreemdste tafereel dat ik ooit gezien had in beeld kreeg.

We waren aangekomen op een afgevlakt stuk berghelling, enorm groot, en voor me zag ik een stuk of twaalf reuzen. Ze zaten in een onregelmatige kring her en der verspreid over de vlakte. Sommigen hadden groepjes gevormd en zaten driftig te fluisteren met elkaar. In het midden van de kring stond een enorm ding, het leek een beetje op een grote toeter. Er begon een lampje te branden, zou dit dan die reuzenhoorn zijn waar Cyrus het gisteren avond over had gehad? Toen iedereen ons in de gaten kreeg was het gelijk helemaal stil. Angstaanjagend stil. Toen begon iedereen door elkaar te praten:

'Hoe kun je dat nou doen.' 'En ook nog dat ongedierte in je huis laten slapen.' 'Opeten zou ik zeggen, wat maakt het uit dat het tovenaars zijn.' 'Vuile verraders zijn het, ik zou niet weten waarom we hier nog over moeten vergaderen.' 'Eerst horen wat ze te vertellen hebben' zei een ander. Degene die dat zei was een jonge reus, ik schat een jaar of twintig. Hij zag er netjes uit en keek vriendelijk uit zijn ogen. 'Ik krijg jou later nog wel vuile verader' zei een wat oudere jongen vlak naast hem. In tegenstelling tot de eerste jongen zag deze er helemaal niet netjes uit: zijn kleding was vuil en gerafeld, en hij keek nijdig naar de eerste jongen. Ik zag dat ze allebei bruin haar hadden, al was het haar van de ene een stuk langer dan dat van de ander. Ook hun gezichten hadden wel wat van elkaar weg, en ik vermoedde dat het broers waren, al had de een bruine ogen, en de andere groene. 'Stilte allemaal' zei Cyrus. Dreigend keek hij de kring rond. Iedereen was gelijk stil, het was duidelijk dat Cyrus de leider was, want iedereen keek toch wel met enig ontzag naar hem. Ik voelde me heel klein en nietig tussen al deze kolossale reuzen. Net of ik nog een heel klein kind was, dat iets stouts had gedaan. Ondertussen was Cyrus naar het midden van de kring gelopen, naar de enorme toeter. 'Is het echt nodig de hoorn te blazen Cyrus?' Degene die dat zei had zwart haar met hier en daar een grijze pluk en een chagrijnig gezicht, het meest opvallend waren zijn helder blauwe ogen. 'Huh' zei de reus naast hem. Hij zag er net zo chagrijnig uit, en al net zo oud. Hij had geheel grijs haar, en groene ogen. Hij zei het woord "huh" op een bijzonder ongeïnteresseerde manier, en keek ons vuil aan. 'Ja' zei Cyrus, 'ik vind het nodig om de hoorn te blazen, dit is een besluit dat we niet alleen kunnen nemen.' De toon waarop hij dat zei liet duidelijk merken dat hij geen tegenspraak meer duldde. De twee chagrijnige reuzen die gesproken hadden keken elkaar aan met een vernietigende blik in hun ogen.

Zodra Cyrus op de hoorn blies deed iedereen zijn oren dicht. Een enorm hard gierend geluid kwam eruit, dat aanzwol en weer weg stierf. Het geluid werd weerkaatst tegen de berghellingen, en ik wist zeker dat het tot in de zeer wijde omtrek te horen zou zijn. Het duurde minstens een minuut voor Cyrus stopte met blazen, en er was niemand die niet opgelucht keek toen het gieren eindelijk ophield. Het bleef stil in de kring, en ik benutte de tijd door wat rond te kijken. Hier en daar zag ik een vriendelijk gezicht, maar er waren er genoeg met een vastberaden blik in de ogen. Toen ik wat aan het gezicht van al die enorm grote reuzen gewend was keek ik wat verder dan de kring. Een stuk hoger op de helling zag ik een paar gezichten snel wegduiken toen ik hun kant op keek. Even dacht ik Ariadne te herkennen, en ik moest moeite doen een glimlach te onderdrukken. Het leek erop dat de kinderen uit dit dorp zo hun eigen manier hadden om toch te horen wat er gezegd werd. Het wachten duurde eindeloos lang, en ik begon me af te vragen waarom Cyrus niet eerder op die hoorn had geblazen, en waar we nu op aan het wachten waren. Langzaam tikten de minuten weg, en nu ik geen dreigende opmerkingen meer hoorde, zakte ook het bonzen van mijn hart langzaamaan steeds verder weg. Minuten kropen voorbij, en ineens zag ik in de verte drie dingen aan komen vliegen. Wat was dat? Mycene had deze ochtend gezegd dat reuzen niet vlogen, dus wat kon het zijn? Cyrus zag het ook, en vloekte luid. 'Het ministerie' zei hij verbeten. 'Ik zei het toch, is het echt zo verstandig om de hoorn te blazen?' Het was dezelfde reus die net ook bezwaar had gemaakt. 'Morfeus, ik weet heus wel wat ik doe.' Cyrus liet zijn blik even op de reus die hij aangesproken had als Morfeus rusten en keek toen naar ons. 'Wel, tijd om je te bewijzen' zei hij tegen ons. 'Er komen drie van jullie vrienden aan, los het op.'

Wat was dat makkelijk gezegd, wij hadden er toch niet om gevraagd op die stomme hoorn te blazen? En wat was eigenlijk het nut van dat ding? Er gebeurde helemaal niets mee! 'Kom hier' zei Lucius. Mcnair en ik kwamen gelijk dicht bij Lucius staan. 'Luister, we kunnen die dienstkloppers niet hier doden, dan stuurt het ministerie gelijk een wraak expeditie om erachter te komen wat er met ze gebeurd is. Een geheugenslot aanbrengen is ook riskant, dat valt op en kan verbroken worden. Een geheugenspreuk moet de truc doen, en dan maar hopen dat ze weer bij zinnen zijn als ze terug komen op hun kantoor.' Mcnair en ik knikten. 'Toverstokken dan maar in de aanslag niet?' 'Lijkt me handig Vivian,' zei Lucius. We grepen alle drie naar onze toverstokken, en het ontging me niet dat een aantal reuzen zich een stuk ongemakkelijker begonnen te voelen. De drie vliegende tovenaars kwamen steeds dichterbij, en ik voelde dat de spanning in onze groep zich steeds verder opbouwde. Snel gingen wij zo staan, dat we niet gelijk op zouden vallen. Even later landden de drie tovenaars en stapten van hun bezem. 'Van waar deze bijeenkomst Cyrus?' vroeg de ene, terwijl de andere twee rondkeken wie er allemaal aanwezig waren. 'Dat zijn jouw zaken niet' zei Cyrus knorrig. 'Nu' zei Lucius. Snel hadden we zwijgend afgesproken wie welke tovenaar voor zijn rekening zou nemen, en ik richtte mijn toverstok op mijn slachtoffer. "Amnesia" riepen we alledrie tegelijk. De drie tovenaars kregen een wazig blik in hun ogen en staarden voor zich uit. 'Er is niets aan de hand' zei Lucius snel, 'jullie gaan gewoon terug, het was een ongeluk dat er op de hoorn geblazen werd.' De drie tovenaars knikten wazig en stapten op hun bezem. 'Dank je de koekoek' zei er een. Al slingerend vlogen ze weg.

Iedereen staarde ons aan. Ik stond er wat verlegen bij. Zo bijzonder was het toch niet wat we hadden gedaan? Daar dachten de reuzen blijkbaar anders over. 'Geweldig' zei de jongen die in het begin had gezegd dat het beter was eerst te luisteren. Als dank kreeg hij een stomp van de jongen naast hem, van wie ik vermoedde dat het zijn broer was. 'Nou wat geweldig,' kwam de chagrijnige reus die Cyrus met Morfeus had aangesproken erdoorheen. 'Nu vliegen die terug naar het ministerie en zitten we straks weer allemaal in de rats.' 'Wat hebben jullie nu precies gedaan?' Het was Mycene die dat vroeg, en ik zag nog even die flikkering van angst in haar ogen die ik vanmorgen ook had gezien toen ik een bosje bloemen voor Ariadne had getoverd. 'Een simpele amnesia spreuk' legde ik uit. 'Ze kunnen zich nu niet meer herinneren dat ze ons hier gezien hebben, en denken dat er niets aan de hand is.' Cyrus keek achterdochtig, net als de twee chagrijnen. 'Weet je het zeker?' 'Heel zeker' zei ik. Ik hoopte maar dat het inderdaad goed zou gaan. Ineens werd de rust verstoord door twee reuzen die het pad op kwamen rennen. Ze bleven abrupt staan toen ze ons zagen.

'Nou Areathna, we hoeven ons in ieder geval niet meer af te vragen waarom we moesten komen' 'Welkom Areathna en Brontes,' zei Cyrus. Hij stelde ons voor aan de twee nieuw aangekomen reuzen, en hij vertelde er aan ons bij dat ze afkomstig waren uit andere dorpen, en daar hoofdman en hoofdvrouw waren. Pas toen hij dat zei viel me op dat ze inderdaad alledrie eenzelfde soort ketting van tanden en botjes om hun nek hadden hangen. 'Wie waren die drie andere tovenaars?' Brontes klonk erg nieuwsgierig toen hij dat zei. Ik bekeek hem wat beter. Knap was hij zeker niet, zelfs niet voor een reus. Hij zag er een beetje uit zoals een trol, zij het een stuk intelligenter. Bovendien had hij blond haar en blauwe ogen, iets wat een trol nooit zou hebben. Mijn blik gleed naar Areathna, ze bekeek ons argwanend. Ook zij had blauwe ogen, en lang blond haar. Even gleed haar blik naar Brontes, en in haar blik las ik dat ze hem wel leuk vond. Ze zei echter niets, en leek te wachten op het antwoord van Cyrus.

'Die waren van het ministerie, en deze hier hebben ze net weg gejaagd met een of andere spreuk. Als het goed is zouden ze zich nu moeten herinneren dat er hier niets aan de hand is en zouden ze niet terug behoren te komen.' Cyrus keek ons dreigend aan terwijl hij dat zei. Ik begreep uit die blik dat er voorlopig maar beter geen tovenaars van het ministerie konden komen. 'En waar zijn deze dan van?' Het was Areathna die dat zei. 'Wij komen namens heer Voldemort' zei Lucius. Ik zag haar blik van argwanend veranderen naar nieuwsgierig. 'Laten we maar snel gaan zitten dan Brontes' zei ze.

Even later zat iedereen op zijn plek. Mycene had voor ons een rotsblok gepakt waar we op konden zitten, zodat we redelijk op ooghoogte zaten.

'Goed, Vivian, Walden en Lucius komen ons een aanbod doen, ik zou zeggen: steek van wal' 'Goed Cyrus,' zei Lucius.' 'En ik verwacht dat iedereen ze eerst uit laat praten' zei Cyrus. Terwijl hij dat zei kwam Seriphos het plateau op lopen. De twee chagrijnen mompelden weer tegen elkaar. Ik begon ze een beetje te zien als twee oude mopperkonten die niets anders deden dan zeuren. Ik voelde me bevestigd in mijn gedachten doordat iedereen ze straal negeerde. Nadat Seriphos was gaan zitten ging Lucius verder met zijn verhaal. 'Heer Voldemort heeft ons gevraagd jullie namens hem een aanbod te doen. Ik zal eerst even kort uitleggen hoe het komt dat Voldemort in staat is jullie dit aanbod te doen. 'Laat maar,' zei Cyrus, 'ik heb dat al kort uitgelegd voor ik jullie kwam halen.' 'Ik neem aan dat Brontes en Areathna het ook graag willen horen' merkte ik snel op. Areathna keek me glimlachend aan, en ik wist dat ik door deze opmerking wat meer sympathie bij haar gewonnen had. 'Goed', ging Lucius weer verder. 'Jullie weten dat 14 jaar geleden door een ongelukkig toeval Voldemort geraakt werd door zijn eigen vloek doordat die door ongelukkig toeval op hem terug gekaatst werd.' 'Harry Potter,' hoorde ik verschillende reuzen mompelen. 'Hij verdween, en we hebben het sindsdien zonder onze meester moeten doen. Een paar maanden geleden is het hem gelukt weer in een sterfelijk lichaam terug te keren, sterker en vastberadener dan ooit. Hoe groot was het geluk van ons dooddoeners dat onze meester weer was teruggekeerd zodat wij zijn bevelen weer ten uitvoer konden brengen om zo voor ons, en ook voor jullie dus, een betere wereld te krijgen. Een betere wereld, waarin dreuzels weer worden wat ze zijn: dieren die je naar eigen vermaak kan behandelen zoals je wilt.' Een paar reuzen knikten instemmend, een paar anderen knorden ongeduldig, en weer een paar anderen keken ronduit moordlustig bij het horen van die laatste woorden.

Lucius ging verder met zijn verhaal 'Concreet stelt hij voor dat jullie je weer bij hem aansluiten zodra hij weer genoeg medestanders heeft, op dezelfde voorwaarden als vorige keer.' Lucius stopte met praten, hij had alles gezegd wat hij wilde zeggen. Ik wachtte af wat de reuzen zouden zeggen, velen zag ik nog vertwijfeld kijken, anderen nieuwsgierig, en weer anderen keken afkeurend. Een gesprek kwam op gang, en Mycene was naast ons komen zitten. 'Dan kan ik jullie vertellen wie wat zegt' zei ze.

'Dezelfde voorwaarden als vorige keer' mompelde een reus die aan de overkant zat. 'Dat is Tantalos,' zei Mycene zacht, en die vrouw naast hem is Selene, zijn vrouw. 'En wij straks weer grote verliezen lijden zeker,' het was Morfeus die dat had gezegd, die kenden we al als een chagrijn, en Mycene hoefde niet meer te vertellen wie hij was. 'Ik ben het met Morfeus eens,' de reus die dat zei zat redelijk dicht bij ons, en Mycene vertelde snel dat dit Cronos was. Ik keek naar hem en zag dat er nog het een en ander tussen zijn tanden hing. 'Toen ik een paar jaar geleden eens buiten deze bergen wilde kijken werd ik gelijk van alle kanten bestookt door miezerige tovenaartjes van dat stomme ministerie,' ging Cronos verder, 'en ik kan je verzekeren dat die niet zachtzinnig met je omgaan als ze je zien waar je volgens hen niet hoort.' 'Dan wordt het dus kiezen,' zei Brontes. 'Of we houden het zoals het nu is, of we sluiten ons weer bij Voldemort aan met de kans dat het beter wordt.' 'De kans ja, we weten niets zeker, maar moeten wel nu al beslissen of we onze levens in de waagschaal gaan stellen' zei Tantalos. 'Hoe weten we zeker dat we er wat voor terug krijgen?' 'Dat was Gertha,' fluisterde Mycene, en die vrouw die naast haar zit, met die veel te grote rok aan, dat is Cordula. Ik kon het maar met moeite volgen, al die nieuwe namen. Ik keek de kring rond wie ik nu allemaal van naam kende. Naast me zat Mycene, en daarnaast zaten Brontes en Areathna. Dan kwam die Gertha, en Mycene had verteld dat de vrouw daarnaast Cordula heette, ik vond die Cordula er een beetje dom uitzien eigenlijk. De vrouw naast Cordula was Selene, met haar man Tantalos daar weer naast. Na Tantalos kwam een lege plaats, daarna zat Seriphos, helemaal in zijn eentje. Hij zag er een beetje verveeld uit, alsof hij hier eigenlijk niet bij had willen zijn. Na Seriphos kwamen de twee chagrijnen, Morfeus en die andere heette Tanatos, wist Mycene weer te vertellen. Ik stopte met namen uit mijn hoofd leren en probeerde het gesprek weer te volgen, want ik had een paar interessante woorden opgevangen.

'Ik vind het idee weer op dreuzel jacht te kunnen gaan veel te aanlokkelijk' hoorde ik Tantalos zeggen. Naast me hoorde ik Mcnair ineens in de lach schieten.

'Wat valt er te lachen?' vroeg Areathna Mcnair werd rood. 'Ik ken een gedicht' zei hij, 'en ik heb het nooit begrepen, maar nu snap ik het.' 'Welk gedicht?' vroeg Cyrus nieuwschierig. Mcnair begon voorzichtig te praten:

In vroeger tijden leefden wij, Niet opgejaagt maar vogelvrij

Die tijd die blijft ons eeuwig bij.

In vroeger tijden waren wij blij, Een dreuzel eten hoort erbij

Die tijd die blijft ons eeuwig bij.

Een aantal reuzen zongen het laatste stuk mee:

Tengenwoordig moet het lijken, Of er geen dreuzels in de buurt blijken.

Deze tijd blijft ons eeuwig bij

Tegenwoordig moet het lijken, Of er geen reuzendorpen prijken.

'Waar ken jij dat van?' vroeg Brontes. 'Mijn moeder zong dat vroeger toen ik nog klein was wel eens,' zei Mcnair. Ik herinnerde me weer dat hij gisteren had gezegd dat er een reus in zijn familie was geweest.

'Dat kleine tovenaartje heeft anders wel gelijk' zei Seriphos. Iedereen staarde hem aan. Het was duidelijk een ongewone gebeurtenis dat Seriphos zich in een gesprek mengde. 'Er zit wat in,' zei Areathna, 'het is nu net of we niet bestaan, terwijl wij allemaal dit gedicht kennen, en er allemaal van balen dat we als uitschot worden behandeld.' 'Kan wel zijn,' zei Morfeus met een lijzige stem, 'maar we hebben nog steeds geen zekerheid dat Voldemort ook echt in staat is zijn belofte na te komen.' 'Kunnen we hem dat niet laten bewijzen dan?' vroeg een reus die nog niet eerder wat gezegd had. Ik keek Mycene aan, en ze vertelde zijn naam: Widar, en de twee jonge reuzen naast hem, de twee jongens uit het begin, heetten Aegir en Nimrod. Nu wist ik alle namen van de aanwezigen in ieder geval.

'Wat had je in gedachten Widar?' vroeg Cyrus. 'Nou, als hij echt weer aan macht begint te winnen, moet het toch een koud kunstje voor hem zijn om ons van een paar lekkere dreuzels te voorzien.' Cyrus keek Lucius aan, ten teken dat hij van Lucius het antwoord wilde horen op die vraag. 'Hoeveel,' vroeg Lucius droog. 'Dertig' zei Brontes. 'Veertig,' zei Areathna gelijk. Uiteindelijk knikte iedereen instemmend. Vanaf een richel in de bergen boven ons klonk zacht gejuich, ik keek, en zag dat de kinderen van het dorp zich daar verzameld hadden om toch stiekem mee te kunnen luisteren.Cyrus zag het ook. 'Ariadne, kom onmiddellijk hier' schreeuwde hij. Met nog een woeste blik naar boven verdwenen alle kinderen bijzonder snel.

Niet veel later kwam Ariadne aanlopen, met haar hoofd omlaag. Toen ze dichterbij kwam ging ze steeds langzamer lopen. Zodra ze binnen hand bereik kwam greep Cyrus haar vast en gaf haar een paar flinke klappen op haar achterwerk. ' Zo heb ik je verdorie niet opgevoed' zei hij. 'Hoe haal je het in je hoofd om te ons af te luisteren. Als de sodemieter naar huis, en als ik je hier nog een keer zie jongedame, dan ben je nog niet jarig.' Huilend rende Ariadne het pad af naar huis.

'Veertig dus,' wende Cyrus zich weer tot Lucius alsof er niet gebeurd was. Met nog een kwade blik van Cyrus zag ik de andere kinderen ook wegschieten. Lucius en Cyrus praatten verder, en ondertussen zag ik Mycene het pad aflopen, ongetwijfeld haar dochter achterna. 'Vivian, kom hier' Ik keek op, Lucius stond ongeduldig te wachten. 'Jij gaat terug naar Voldemort' zei Cyrus. Ik knikte. 'Waarom alleen ik?' 'Omdat we niet het risico willen lopen dat jullie hier nooit meer terug komen,' zei Cyrus met een grijns. 'Goed,' zei ik, en keek Lucius aan. 'Ga zo snel mogelijk,' zei hij. 'Zeg tegen hem wat we nodig hebben, en kom dan zo snel mogelijk terug. Neem toch maar die viavia waar je het gisteren middag over had.' Ik knikte, en verdwijnselde snel naar het oude verlaten landhuis.