Hoofdstuk 9 mlad mysterie op het ministerie

Wat een dag!

Het was warm, ongelooflijk warm. Zelfs de uilen waren nukkig en hielden zich slapende, in de hoop er niet opuitgestuurd te worden. Ik had de dag doorgebracht in de tuin, in de schaduw, met een grote kan ijskoud pompoensap naast me.

Ondanks het feit dat het zweet van mijn voorhoofd droop had ik een gevoel van intense tevredenheid. Geen idee waarom, maar het leven was goed zo.

Diep, heel diep van binnen wist ik dat er iets niet klopte aan dat gevoel.

Vreemd eigenlijk, dat ik me van de afgelopen weken maar weinig kon herinneren. Ik probeerde me ondanks de hitte toch te concentreren; flarden van gebeurtenissen kwamen boven. Voor mijn ogen speelde zich een verhaal af dat leek op een slecht gemonteerde dreuzel film. Iets dat ik overigens geen enkele volbloed tovenaar kan aanraden, meer iets voor modderbloedjes. Ik nam nog een slok pompoensap, maar het smaakte me niet meer. Ik deed het boek waarin ik had zitten lezen dicht ( De avonturen van Heracles de Heksenmeester) en stond op. Bij de deur naar binnen kwam ik Voldemort tegen. Ik groette hem eerbiedig en wilde doorlopen, maar hij hield me tegen. 'Ben je er klaar voor??' 'Euhm,' ik wist me even geen houding te geven, 'jazeker heer.' 'Is het plan je helemaal duidelijk?' 'Ik – ik geloof van wel.'

Ik stond in mijn kamer en vroeg me af waarom ik hier naartoe was gekomen. Afwezig zwaaide ik met mijn toverstok, en de uilenkeutels en gevallen veertjes verdwenen gelijk uit Uil zijn kooi. Uil kraste vrolijk toen ik zijn voerbakje vol stortte met uilenvoer en zijn waterbakje opnieuw volgoot.

Een maand geleden was het geweest, toen Voldemort had verteld waarom hij er ineens zo op gebrand was geweest dat ik weer begon met trainen. Deze heerlijke dag zou voorlopig de laatste zijn die ik hier in "Het Duisterhuis" zou doorbrengen. Om het plan uit te kunnen voeren was het noodzakelijk een nogal ander leven te gaan leiden. Alles was daarvoor al in gereedheid gebracht. Het huis was klaar, ik hoefde alleen nog maar te verhuizen. Het was een donker huis, en het benauwde me een beetje, ook al wist ik dat ik de donkere kleuren eigenlijk prettig zou moeten vinden. Alle dooddoeners vonden die juist prachtig, in ieder geval degenen die er geweest waren. Ik wist dat het huis ooit aan een andere dooddoener had toebehoord, eentje die lang geleden al het leven had gelaten. Ik rilde, als de opdracht zou mislukken zou mij geen beter lot beschoren zijn. Om de tijd tot het avond eten te bekorten keek ik mijn koffers nog eens na.

'WAKKER WORDEN' 'Nie – nie – nie - niet zo schreeeeeuwen,' geeuwde ik 'je staat vlak naast me, ik hoor je ook wel als je normaal pr – pr - praaaaat.' 'Houd je brutale mond, ik sta pas een kwartier te roepen. Jemig, hoe kom jij ooit ergens op tijd?' Ik was klaarwakker. 'Goede morgen Lucius,' zei ik, in de hoop nog iets goed te maken. 'Ja, ja, 't is al goed, schiet nu maar op, ik heb geen jaren de tijd, of wilde je alles in je eentje verhuizen?' 'Nee, natuurlijk niet, ik ben blij dat je wilde helpen.' 'Ik doe het graag.' Iets in zijn stem stond me niet aan. Snel kleedde ik me aan. 'Hoe wilde je dit eigenlijk allemaal meenemen?' 'Ooit van een bezem gehoord?' Ik deed de gordijnen open voor wat meer licht, maar werd teleurgesteld doordat het buiten nog pikkedonker was. 'Valt dat even tegen,' grijnsde Lucius. Ik trok mijn toverstok onder mijn kussen vandaan. "Locomotor koffers" De koffers zweefden omhoog en vlogen gewillig door de deur de gang op. Lucius pakte Uil, en ik legde mijn bezem over mijn schouder. Mijn oude vertrouwde Helleveeg negen. 'Heb je dat oude wrak nog steeds? Vliegt hij nog?' 'Waarom zou ik hem meenemen als hij niet zou vliegen?' 'Sarcasme Vivian, sarcasme.' 'Sarcasme ontgaat me meestal midden in de nacht.' 'Vroeg in de ochtend,' verbeterde Lucius grijnzend. 'Laten we via mijn eigen huis gaan, dan kan ik die teleurstelling van een zoon nog even, euh …, streng toespreken. Ronduit teleurstellend zijn cijfers, daar haal je geen enkele S.L.I.J.M.B.A.L. mee, op deze manier wordt hij nooit een fatsoenlijke dooddoener.' 'Mijn cijfers waren anders ook niet de hoogste van de klas,' zei ik ontwijkend. 'Ben jij een goede dooddoener geworden dan?' zei Lucius met zijn gezicht strak in de plooi, en zijn grijze ogen keken recht in de mijne. Ergens diep van binnen voelde ik de behoefte opkomen me op hem te storten en hem te slaan overal waar ik hem raken kon. 'Blijkbaar,' mompelde ik tussen op elkaar geklemde tanden door. Wat een vreselijke vader moest Lucius zijn dat hij zijn zoon midden in de nacht aan zijn schoolwerk wilde laten werken. Inmiddels waren we bij de hal aangekomen. We verdeelden de bagage en gingen een voor een naar Lucius zijn huis.

Die middag zat ik in mijn eentje op een fauteuil in de enorme woonkamer. De gordijnen waren dicht, het enige licht dat er was kwam van een paar oude lampen aan de muur. Wat was het vreemd om ineens alleen te zijn na al die maanden in "Het Duisterhuis". Ik bekeek het interieur wat aandachtiger. In de verste hoek stond een afzichtelijke kast. Hoog, en van ebbenhout gemaakt. De deuren waren dicht, maar ik zag nergens een sleutelgat. 'Laat die kast staan,' had Lucius gewaarschuwd. Wat moest ik met dat kreng?

Aan een andere muur hing een schilderij dat me vaag bekend voorkwam, ik wist alleen niet meer waar ik het eerder had gezien. Het schilderij was echter leeg, de bewoner was zeker ergens anders op bezoek. Onder het schilderij stond een ladekastje met wat kleine snuisterijen erop, en een opgerichte slang met een lampje in zijn kop. Dat ding was het enige in de hele kamer dat ik wel grappig vond. Als ik alle lampen uit deed was het net of de slang begon te leven en met zijn lichte ogen naar me keek. De meubels waren groot en pompeus, maar zaten wel lekker. Een grote salontafel completeerde het geheel. Ik staarde naar het stuk perkament op mijn schoot, waarop ik al een aantal dingen had gezet. Het huis had nodig een grote schoonmaak beurt nodig.

Ik rekte me uit en draaide me nog eens behaaglijk om in mijn lekkere zachte bed.

Zacht bed?!

Met een schok deed ik mijn ogen open en keek om me heen.

'He slaapkop' sprak de krasserige stem van de oude omlijste spiegel tegenover me. 'Ach, houd toch je klep' geeuwde ik de spiegel toe. In mijn gedachten zette ik " spiegel verplaatsen" op het "nog te doen" lijstje.

Ik gooide de deken van me af en stommelde de donkere trap af.

In de kleine keuken rook het muf, en Uil kraste me vanaf zijn stok naast de keukendeur toe. Afwezig deed ik wat uilenvoer in zijn bakje terwijl ik een glas met pompoensap probeerde te vullen. Een half opgegeten muis lag op het keukenblad. Ik smeet de muis in Uil zijn bakje, 'Houd je rommel bij je.' Ik besloot mijn ontbijt in de tuin te eten, het enige plekje waar ik buiten kon zijn, ik mocht het huis tot nader order nog niet verlaten.

Na het ontbijt begon ik met de keuken. Schoonmaak- en huishoudspreuken waren niet mijn sterkste kant, maar ik was er ook niet slecht in, merkte ik tevreden op toen veger en blik de vloer keurig aanveegden. In een mum van tijd was de vloer schoon, de haard niet meer zwartgeblakerd, de potten en pannen hingen weer schoon in het rekje, en de borden en het bestek waren zichzelf aan het afwassen. Nu de ramen nog. Ik besloot die met de hand te doen; dat had ik vroeger van mijn moeder geleerd, en ik vond dat altijd het leukste karweitje dat ik thuis moest doen.

De kleine zware eikenhouten tafel met de drie stoelen erom heen zagen er nu ook weer toonbaar uit. Ik tikte met mijn toverstok op het tafel kleedje, dat zichzelf buiten in de tuin ging uitkloppen. Zo werkte ik die ochtend bijna de hele beneden verdieping af. Ik voelde me net een huis-elf, en wenste dat ik er een had. Het hele huis was de volgende dag al schoon. Het enige dat niet lukte was de spiegel in de slaapkamer van de muur af krijgen. Het leek wel of dat kreng onzichtbaar vastgehouden werd. Terwijl ik hijgde en trok mompelde de spiegel allerlei verwensingen. Uiteindelijk moest ik het opgeven. De volgende morgen trok ik een kussen over mijn gezicht om die afzichtelijke spiegel niet te horen. "quitus," schreeuwde ik naar het ding. De spreuk kaatste af en ik moest snel wegduiken om niet door mijn eigen spreuk geraakt te worden. De morgen daarna smeet ik een van mijn laarzen naar de spiegel, het ding barste, en terwijl het glas zich uit zichzelf repareerde schreeuwde het kreng harder dan ooit. Ik werd er wanhopig van, en besloot om mijn bed te gaan verplaatsen naar de andere slaapkamer. Die was helaas wat kleiner, maar alles beter dan die spiegel. Helaas, ook die missie mislukte, hoe meer ik het bed in de kamer probeerde te proppen, hoe kleiner de kamer leek te worden. Die nacht nestelde ik mijzelf comfortabel op de bank in de woonkamer.

'BONK' Ik deed een oog open. Wat had er zo een lawaai gemaakt? In het donker greep ik naar mijn toverstaf. Aan de andere kant van de kamer hoorde ik gestommel en toen gekraak. Zonder te aarzelen richtte ik mijn toverstok, "paralitis". Ik hoorde iets met een luide klap vallen. "Lumos" een lampje verscheen aan de punt van mijn toverstok. Ik richtte de straal licht in de richting vanwaar het geluid was gekomen. Mijn maag kromp samen, ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Daar, naast de oerlelijke kast, stond Voldemort, en op de grond naast hem lag Lucius, zo stijf als een plank. Voldemort negeerde Lucius volledig en stapte over hem heen. 'Wat doe jij hier beneden?' vroeg hij bars. 'Mag ik in mijn eigen huis niet beslissen om op de bank in slaap te vallen?' "Crucio" Niet gillen. Niet gillen. Niet gillen, was het enige waar ik aan kon denken. Voldemort lachte, een hoge koude lach. Met een luide bons viel ik van de bank, de brandende pijn trok weg. Ik krabbelde overeind. 'Meester ik –' 'Krijg ik nog antwoord op mijn vraag?' vroeg hij kil. 'Het is die spiegel heer, het kreng wil met geen mogelijkheid zijn kop houden,' legde ik met een heel klein stemmetje uit, terwijl ik mijn voeten bewonderde. Een akelige grijns verscheen op Voldemorts gezicht. 'Je gaat me toch niet vertellen dat je niet tegen een simpele spiegel op kunt Vivian?' zei hij, met een honingzoete stem. Ik begon nu aan het bestuderen van mijn teennagels, 'ik vrees van wel heer,' zei ik met een nog kleiner stemmetje. Voldemort lachte luid, hoog en kil, zijn meedogenloze rode ogen fonkelden. 'Laat me "het kreng" maar eens zien dan. Ik ging hem voor de trap op, en deed de deur van de slaapkamer open. 'He sloddervos,' giechelde de spiegel. Kwaad keek ik naar het stomme ding. 'Sloddervos nog wel, en ik doe al dagen niets anders dan schoonmaken en opruimen.' 'Ik zie dat hij een beetje van slag is, normaal is het juist een erg handige spiegel, wacht maar.' Voldemort liep naar de spiegel, ik zag niet wat hij deed, maar het volgende wat de spiegel zei was 'goede nacht,' en de stem klonk heel wat minder krakerig. 'Zo, hij is weer de oude.' 'Ik heb hem liever helemaal weg –' Voldemort keek me aan, zijn rode ogen doordringender dan ooit; 'hij blijft.' En daarmee was alles gezegd. 'Goed, je snapt vast wel dat ik hier niet midden in de nacht kom om spiegels te repareren?' 'Nee heer.' We liepen samen weer naar beneden. Voldemort zwaaide met zijn toverstaf naar de hoek waar Lucius nog steeds bewegingloos lag. Lucius kwam met een nijdig gezicht overeind. 'Vivian, jij hebt –' 'Je stelt me teleur Lucius, oude vriend,' zei Voldemort zacht. 'Na alles dat ik je geleerd heb in zo'n simpele val trappen. Schaam je!' 'Heer, ik …' De blik van Voldemort legde hem het zwijgen op. 'Goed, dan kunnen we eindelijk gaan doen waarvoor we hier zijn. Vivian, het eerste dat je moet weten, is dat er over dit huis meer dan alleen wat simpele magie is gebruikt. Een deel van die beveiliging gaan we deze nacht opheffen.' Ik knikte, ik had niet anders verwacht dan dat er wat speciaals met dit huis was. 'Het volgende wat je moet weten, is dat de plannen veranderd zijn. Voorlopig ga je gewoon je werk doen, als de tijd rijp is zul je weten wat je te doen staat.' 'Hoe krijg ik –' 'Zwijg! Als de tijd er rijp voor is zul je het merken. Ik zal jou na deze nacht niet meer zien, ik verwacht ook niet dat het nodig zal zijn om contact met je op te nemen,' zei Voldemort, zijn stem dreigender dan ooit. Zijn doordringende rode ogen waren strak op mij gericht, ik huiverde. Ik begreep dat ik maar beter geen blunders kon maken. Voldemorts mondhoeken krulden iets op. 'Degene die je moet hebben heeft opvallend rood haar, en zijn naam is Percy Wemel. Nogmaals, doe niets totdat de tijd er rijp voor is. In de tussentijd kan het geen kwaad hem wat, euhm, beter te leren kennen. Als je op enig moment denkt dat je hulp nodig hebt, bespreek dit dan met Lucius, je zult hem vaak genoeg zien.' Op dit moment deed Lucius zijn mond open.'Vergeet niet dat je mij maar oppervlakkig kent. Als je me nodig hebt laat het me dan zo onopvallend mogelijk weten.'

Hij haalde wat uit zijn gewaad, en gaf het aan mij. Het bleek een stuk perkament te zijn. 'Ik heb een zelfde stuk perkament. Alles dat jij op jouw deel schrijft, zal ook op het mijne verschijnen. Zo kun je een plaats en een tijd doorgeven waarop we elkaar veilig kunnen zien. Een plaats en een tijd, meer niet. Begrepen?' 'Plaats en tijd,' mompelde ik terwijl ik naar het stuk perkament in mijn handen keek, 'lijkt me niet moeilijk.' 'Nog vragen?' vroeg Voldemort weer. 'Ik geloof van niet. Bevriend raken met Percy wemel, wachten tot het tijd is, alleen onopvallend contact,' probeerde ik simpel het hele verhaal samen te vatten. 'Ik kan vast proberen wat meer achtergrond informatie over die Percy te verkrijgen.' 'Goed zo. Vergeet niet, je staat er alleen voor. Je zult van je eigen creativiteit gebruik moeten maken.' 'Maar ik ben toch niet de enige die, -' Weer werd ik onderbroken. 'Nee, je bent niet de enige, maar je bent wel de enige waarvan ik wil dat je je op de achtergrond houdt, en daarom moet je zo min mogelijk de aandacht op jezelf vestigen.' 'Uw terugkeer is nog niet algemeen bekend, en dat wilt u zo houden, is het daarom?' 'Hoe langer ze die ouwe dreuzel gek voor seniel verslijten hoe beter,' grijnsde Lucius. Voldemort grijnsde ook, zijn ogen flikkerden. Vervolgens kreeg ik de meest wonderlijke scène te zien die ik ooit gezien had.

Ik hield me heel stil, en keek toe hoe Voldemort een reeks ingewikkelde spreuken uitsprak.

Dit moest oeroude magie zijn, ik zou graag willen weten wat het allemaal betekende.

Ik schrok op toen Voldemort mij met zijn toverstok aanraakte. Een zacht tintelend gevoel verspreidde zich van mijn hoofd tot aan mijn tenen.

Op slag leek het huis een andere vorm aan te nemen. De kleuren veranderden, de meubels werden minder pompeus en zagen er vriendelijker uit. Het hele huis leek ineens een totaal ander huis. 'Weet jij zeker dat je niet in Huffelpuf gezeten hebt?' vroeg Lucius.

'Hoezo?'

Lucius keek met opgetrokken neus het geheel nieuwe interieur door. 'Het voldoet,' zei Voldemort. 'Nu moet je nog leren hoe je het doet. Het is belangrijk, dat mensen hier binnen kunnen komen zonder gelijk aan de zwarte kunsten te denken.' 'U bedoelt dat ik zelf deze aanpassingen gemaakt heb?' 'Nee, niet helemaal. Het is een illusie, en ik kan je leren er zelf invloed op uit te oefenen.' Terwijl ik nadacht begon het me op te vallen dat langzaam de nu gele muur aan de overkant weer grijzige vlekken begon te vertonen. 'Hoe houd ik die illusie in stand dan?' 'Dat ga ik je nu laten zien,' zei Voldemort, op een toon die ik hem nog nooit eerder had horen gebruiken.

Sommige mensen zeiden dat Voldemort de gave had om erg charmant over te komen, ik had dat nooit gelooft, tot op dit moment. Ik kon niet anders zeggen dan dat Voldemort ook kwaliteiten had als leraar, zo had ik hem nog nooit meegemaakt. Hoewel, de avond van ons duel had hij ook geduldig uitgelegd wat hij bedoelde. Het kostte me een aardige tijd voor ik de basics onder controle had, ik kon nu op commando van oude naar nieuwe stijl veranderen, maar ik kon het nog steeds niet zo houden. 'Oefenen,' zei Lucius. 'Lijkt me wel ja,'zei Voldemort. Niet veel later sleepte ik mijn deken mee naar boven en kroop in mijn bed. 'Weltrusten,'zei de spiegel dromerig.

Afwezig staarde ik door het raam naar buiten, een paar kleine wolkjes dreven voorbij.

Dit was mijn derde dag op het ministerie, en ik verveelde me nu al dood. Ik was net klaar met voor de tiende keer mijn bureau opruimen, mijn postbakje was leeg, en al mijn collega's waren van de buitendienst, dus ik zat helemaal alleen.

Ik had ook niet gedacht dat ik zo een suf baantje zou hebben. Het enige dat ik hoefde te doen was naaste familie informeren zodra mijn collega's iemand naar St. Hollisto's moesten brengen. Dat kwam vrij regelmatig voor, maar meestal waren de directe familieleden aanwezig op het moment dat zich een ongeluk voordeed. Ik voelde me afgescheept, en roffelde met mijn vingers op het bureaublad. Ik dacht aan "Het Duisterhuis" en hoe ik het leven daar af en toe had verafschuwd. Dit was tien keer erger. Ik moest wachten, wachten en nog eens wachten.

Wat een tijdverspilling. Ik zou er wat voor gegeven hebben om de stad in te gaan, en me eens lekker uit te leven.

Londen was een grote stad, er liepen dreuzels genoeg.

Ik hoorde voetstappen op de gang, alsof er veel mensen langs liepen. Dat was vreemd, want meestal was dit deel van de gang leeg. Ik weerstond de drang om te gaan kijken, ik mocht niet te veel opvallen.

Niet alles was slecht aan werken op het ministerie, zo ving ik af en toe handige informatie op.

Over die Percy bijvoorbeeld, maar aangezien ik die nog nooit in het echt gezien had….. Ik zuchtte, dit was saai. Toen mijn dienst erop zat besloot ik dat het geen kwaad zou kunnen om eens door het ministerie te lopen, en eens op mijn gemak rond te kijken. Met de lift ging ik een verdieping naar boven. Ik had niet goed opgelet, en ook niet gehoord welke departementen hier zaten, prima, ik wilde toch alleen maar kijken. De gang werd verlicht door toortsen die aan de muren hingen, en af en toe hing er een wandkleed of een schilderij. Een van die schilderijen viel me gelijk op, deze had ik eerder gezien, het was hetzelfde landschap als dat van het lege schilderij bij mij thuis aan de muur. Ook dit schilderij was echter leeg.

Toen viel het me pas op dat het wel erg rustig was in deze gang.

Ik draaide me om, terug richting de lift. Achter me ging een deur open.

'Wie ben jij en wat doe je hier?' klonk een stem achter me. Ik draaide me om. Voor me stond een jongen die ik nog nooit had gezien, maar ik wist gelijk wie hij was: Percy Wemel. 'Aangenaam, ik ben Vivian, ik werk op de verdieping hieronder.' 'Dan moet je hier niet rondhangen,' antwoordde Percy hooghartig. Ik staarde hem aan. Ik moest minstens vijftien jaar ouder zijn dan deze snotaap, ik zou me erg moeten beheersen met deze Wemel in de buurt. 'Sinds wanneer is het verboden je nieuwe werkplek wat beter te leren kennen?'zei ik zo nonchalant mogelijk, terwijl ik dacht dat avada kedavra nog te goed voor deze sukkel zou zijn. Percy keek me aan, hij leek te denken, en ik wilde hem daar niet bij storen. 'Ik moet nu toch naar boven, als je meeloopt, kan ik je misschien een aantal dingen laten zien.' Met veel moeite zette ik een wat charmantere glimlach op, al viel het me weer op hoeveel ouder ik was dan deze vuurtoren. 'Dank je jongeman,' Wat een verschrikkelijke tocht naar boven werd het. Percy wist over elke baksteen wel een lang saai en eentonig verhaal op te dreunen. Wat een geluk had ik toch weer. Ik deed zo vriendelijk mogelijk, en spoorde hem aan nog wat meer oersaaie verhalen te vertellen. Zo kwam ik al snel achter wat nuttige informatie. Percy had een aangeboren voorliefde voor regels, en hij bleek ambitieus. Veel ambitieuzer dan ik gedacht had. Dit zou een makkie worden. Hij was dommer dan stom, ik kon hem waarschijnlijk zelfs zonder de imperio vloek precies laten doen wat ik wilde. Was deze jongen wel echt een Wemel? Ik wist niet beter of de Wemels waren sloeberige rotzooischoppers, de naam tovenaar nauwelijks waardig. Deze jongen was net, verschrikkelijk net en hij had nette mooie kleding aan. Ik besloot om toch maar niet te hard van stapel te lopen. Deze prooi was iets te makkelijk.

Onder tussen ratelde Percy vrolijk verder. ' ..en daarom is het zo belangrijk dat iedere …' Hield die gozer ooit op met praten? Toen we uiteindelijk bij de uitgang aankwamen bedankte ik hem voor de geweldige rondleiding. 'Ach, dat is niets, ik had nog net een gaatje vrij. Ik moest toch deze kant op, mijn verslag over het verkopen van ketels kleiner dan de standaard maat …' Argh, een moord voor wat spell-o-tape om zijn mond dicht te plakken. 'Nogmaals heel erg bedankt Percy, wie weet zie ik je nog wel eens.' 'Vast wel, al heb ik het natuurlijk erg druk met het uitwerken van mijn rapporten.' 'Als je maar goed werk aflevert.' 'Tuurlijk, dat is het belangrijkste,' zei Percy terwijl hij er ernstig bij keek. Hij zette een hoge borst op; 'nou, tot ziens Vivian.' 'Tot ziens.' Ik wist niet hoe snel ik thuis moest komen.

De rest van de week was niet minder saai dan de eerste helft van de week. Okee, ik moest gewoon aan het nieuwe ritme wennen, maar dat nam niet weg dat ik halve dagen alleen op een kamer zat, en het ene moment om kwam in het werk, en het volgende niets te doen had. In mijn eerste week gebeurde er bijna niets dat echt de moeite waard was, op een uitzondering na. Het was al wat later in de middag, toen ik ineens een melding binnen kreeg. In een oogopslag zag ik dat dit ernstig was. Het was mijn taak om een vrouw te gaan vertellen dat haar man het niet had kunnen laten wat te experimenteren. Een van zijn spreuken was bijzonder mis gegaan, hij had zijn eigen lichaam verminkt tot in het onherkenbare, dat wil zeggen: in de seconden dat hij zichtbaar was.

Voor het eerst kwam ik erachter hoe moeilijk dit werk ook kon zijn.

Het stomme wijf viel me huilend om de hals, en ik was gedwongen helemaal met haar mee te gaan naar St. Hollisto's. Ik kon geen sympathie voor haar of haar man opbrengen.

Niet alleen waren het smerige modderbloedjes, ze waren ook nog eens oerstom.

Ik walgde ervan, terwijl ik de vrouw verveelt een zakdoek aanbood. Ze begon me nog luider snikkend te bedanken voor al mijn goede zorgen. Wat ontzettend zonde van mijn tijd, ik had me beter achter mijn bureau kunnen vervelen.

Twee dagen later werd er een enorme bos bloemen en een doos chocolade bezorgt.

Het kaartje dat aan de bloemen hing vertelde me dat de vrouw me nog steeds innig dankbaar was voor de goede zorgen, en dat haar man het goed maakte.Ik rukte het kaartje van de bos bloemen af en stak het in brand. Het kaartje maakte gelijk geen geluid meer. Jammer, ik had het die man gegund een langzame pijnlijke dood te sterven. Je kunt niet altijd geluk hebben.

In mijn eigen huis ging het juist prima.Elke avond oefende ik om het interieur van mijn huis onder controle te krijgen. Ik had er lol in. Het ene moment was alles grauw en donker, het volgende licht en vrolijk. Het deed me denken aan transfiguratie, en ik wilde maar al te graag meer.

Bij de bibliotheek in het ministerie haalde ik een paar boeken. Elke dag als ik achter mijn bureau op werk zat te wachten snuffelde ik door die boeken. Er viel heel wat interessants uit te halen, zo had ik nooit geweten dat er meer dan een schildspreuk was. 's Avonds thuis probeerde ik dan die spreuken uit. Stel je voor, ik een Huffelpuffer, waar haalde Lucius het vandaan, ik was toch zeker een echte Ravenklauwer.

Ergens was ik daar nog trots op ook, verreweg de meeste dooddoeners hadden ooit in Zwadderich gezeten. Ik was tenminste nog uniek.

Ergens in de derde week gebeurde er iets waar ik jaren geleden voor had gevreesd. Ik zat rustig met mijn neus in een boek achter mijn bureau. Het was al avond, ik had late dienst. Ineens klonken er een hoop haastige voetstappen in de gang. Ik hoorde ze wel, maar besteedde er geen aandacht aan. Tot mijn deur met een luide klap openvloog. '"Accio" toverstok,' schreeuwde iemand. Ik voelde mijn toverstok uit mijn zak vliegen, en probeerde ernaar te grijpen, maar miste. Twee donkere figuren pakten mijn beide armen beet en sleurde me de gang op. Ik kon het niet goed zien, maar een van de figuren herkende ik direct als een schouwer. Mijn hart begon sneller te slaan, dit kon toch niet waar zijn? 'Speel de grote onschuld Vivian, je weet niets, en je snapt niets' dreunde door mijn hoofd. Het duurde even tot het tot me doordrong dat ik dat niet zelf had gedacht. De woorden hadden simpelweg ineens door mijn hoofd gegalmd. Gedwee liet ik me meevoeren, ondertussen luid vragend waarom ik als een misdadiger meegevoerd werd zonder dat ik ergens van beschuldigd werd. Ik kreeg geen antwoord, en ik hield mijn mond om me niet nog verder te laten kleineren door als een klein kind te blijven schreeuwen. In de lift kreeg ik een kap over mijn hoofd en ik zag niets meer. Vreemd genoeg werd ik steeds kalmer. Ik had inderdaad niets gedaan, en ze konden me toch niets maken, dus waarom zou ik bang zijn? Misschien hadden ze een vermoeden van iets, en hoe heftiger ik zou protesteren, hoe meer ze me zouden verdenken. Ik had geen enkel besef meer van waar ik was, toen ik een trapje af moest. Na nog een aantal meters lopen werd ik ruw neergeduwd in een stoel. Het was een grote stoel, en er klonk een rammelend geluid. Om me heen werd het rustig. Hoelang zou ik hier moeten zitten? Ik hoefde niet lang op het antwoord te wachten, de kap werd van mijn hoofd afgetrokken, en ik moest met mijn ogen knipperen tegen het plotselinge felle licht. Wat ik vervolgens zag deed mijn volkomen kalmte bijna omslaan in complete paniek. Ik kende deze zaal, tenminste, ik had erover horen vertellen. Het was een van de rechtszalen. Een grote stenen zaal, met hoge tribunes, zonder ramen. Wat moest ik hier? Maar de stoel waar ik opzat had me niet vastgebonden, zoals gebruikelijk was. Ik moest gewoon rustig blijven en afwachten. Er zaten mensen op de tribunes. Ergens achterin herkende ik Lucius, maar terwijl ik naar hem keek hoorde ik weer woorden in mijn hoofd die niet van mij waren: 'niet naar hem kijken, je kent hem niet.' Hoe beangstigend het ook was om een stem in je hoofd te horen, hij gaf in ieder geval goede adviezen. Ik keek de zaal verder rond. Ik herkende verder niemand op de tribune, er zaten ook niet zoveel mensen, een stuk of tien hooguit. Niemand zei wat, iedereen staarde naar mij. Ik staarde vragend terug, ik wist nog steeds niet waarom ik hier was. Toch hield ik mijn lippen stijf op elkaar, ik weigerde om erom te vragen. Na een paar minuten stond degene die in het midden van de bank voor mij zat op. Het was een oude man. Zijn lange zilvergrijze haar viel samen met zijn lange zilvergrijze baard. Op zijn neus stond een goudkleurig halvemaanbrilletje: Albus Perkamentus. Mijn nekharen kwamen overeind. Wat had dit allemaal te betekenen? 'Goedenavond, juffrouw Rooden, dat is toch uw naam?' 'Ik prefereer Walraven,' zei ik langzaam en nadrukkelijk.

Enkele van de tovenaars op de tribune keken verrast. Ik klemde mijn kaken weer op elkaar, nog steeds vast besloten om beslist niet meer te zeggen dan strikt noodzakelijk was. 'Wij zijn hier deze avond bijeen voor de hoorzitting van Viviane Arina Carine Walraven – van Rooden. Behorend tot het achtergrondonderzoek ten aanzien van juffrouw Walravens verleden. Gezien gerezen twijfels over het verleden van juffrouw Walraven heeft het ministerie gevraagd of wij een en ander kunnen ophelderen.' Perkamentus' ogen fonkelden achter zijn halvemaanbrilletje, hij had de naam Walraven steeds met nadruk uitgesproken. 'Verslaglegging wordt verzorgd door Myrthe Mieren, aan deze hoorzitting zijn geen strafrechtelijke gevolgen verbonden.' Enkele van de heksen en tovenaars op de tribune knikten ernstig, alsof Perkamentus ze zojuist had verteld dat ik de meest gezochte crimineel aller tijden was. De kettingen aan de stoel rammelden.

Even had ik een kriebelig gevoel in mijn hoofd, waar ging dit over? Zou ik er hooghartig naar vragen? Ten slotte hadden ze me als een echte crimineel hier naar toe gebracht, zonder te zeggen waarom. 'Niets zeggen' klonk er in mijn eigen hoofd. Wat gebeurde er toch allemaal?

Ik werd zomaar uit mijn kamer gerukt, ik zou straks verhoord gaan worden en het meest vreemde van al was die stem in mijn hoofd, waarvan ik een ding zeker wist: het was niet de mijne. 'Wilt u zo vriendelijk zijn te vertellen wat uw relatie was met Michael Collin Walraven?'

Blijkbaar was Perkamentus ook degene die de vragen stelde. Zijn blauwe ogen boorden zich in de mijne, ik staarde terug. 'We waren getrouwd,' zei ik. 'Waar hebt u elkaar leren kennen?' 'Op Zweinstein.' Perkamentus' ogen fonkelden weer, zijn gezicht stond vriendelijk. Even kreeg ik het idee dat hij het wel grappig vond om op deze manier de naam te horen van de school waarvan hij al jaren tot ergernis van Voldemort schoolhoofd was. Zou hij het weten? Ik hoopte van niet, en probeerde mijn gezicht strak in de plooi te houden. Ze wilden iets weten over Michael, van Michael hadden ze waarschijnlijk geweten dat hij Voldemort aanhing. Zouden ze het ook van mij weten? Speelde Perkamentus alleen maar een spelletje met me? Weer prikkelde er iets in mijn achterhoofd. Ik voelde me bedroefd bij het horen van Michaels naam, maar op een of andere manier brandde er nu geen tranen in mijn ogen. 'Jullie zijn getrouwd vlak na jullie afstuderen is het niet?' 'Dat klopt.' 'Waren jullie gelukkig?' 'Ja natuurlijk, waarom zou ik anders met hem getrouwd zijn,' snauwde ik. 'Rustig aan' klonk de stem weer in mijn hoofd.

Perkamentus bleef me strak aankijken.

'Wist je dat hij ervan verdacht werd dooddoener te zijn?' 'Nee,' zei ik voor ik het in de gaten had. Ik gluurde naar Lucius, ik snapte er niets meer van.

Ik had helemaal nog geen antwoord klaar gehad, hoe had ik dan zo snel nee kunnen zeggen? 'Weet je dat zeker?' 'Heel zeker,' zei ik, en dit keer waren het wel mijn eigen woorden. 'Is je nooit wat opgevallen?' 'Wat had me moeten opvallen dan?' was mijn wedervraag. Perkamentus glimlachte. 'Hij was vaak weg is het niet?' 'Is dat verboden dan? Ik hoef toch niet aan het ministerie toestemming te vragen of mijn man 's avonds alleen weg mag?' 'Dus hij was wel degelijk vaak weg?' zei Perkamentus met twinkelende ogen. Ik moest voorzichtiger zijn, als ik me op liet fokken kon ik er wel eens dingen uitgooien die ik beter niet kon zeggen. 'Hij was regelmatig 's avonds weg ja,' beantwoordde ik de vraag. 'En je hebt je nooit afgevraagd wat hij dan deed?' 'Niet echt.'

Een van de heksen op de tribune boog over naar haar buurvrouw en fluisterde haar wat in het oor. 'Waarom niet?' 'Daar hoef ik geen antwoord op te geven, dat zijn privé zaken is het niet?' 'Juffrouw Walraven, mag ik u eraan herinneren dat dit weldegelijk een officiële hoorzitting is, en dat u onder deze omstandigheden verplicht bent de vragen naar waarheid te beantwoorden?' zei Perkamentus kalm maar vriendelijk. Ik antwoordde niet. 'Juffrouw Walraven, waarom interesseerde het u niet waar uw man heenging?' 'Ik zei niet dat het mij niet interesseerde, ik zei ik dat privé vond. Ik heb me daar gewoon nooit druk om gemaakt. Michael ging altijd al alleen weg, hij was een goede echtgenoot dus ik zocht er ook niets achter. Had ik dat wel moeten doen dan?' vroeg ik. 'Misschien,' glimlachte Perkamentus. 'Vond u het niet vreemd dat hij ineens niet meer thuis kwam?' Daar, dat was de vraag waarvoor ik had gevreesd. De tranen die er net niet waren geweest borrelden nu op in mijn ogen en liepen langzaam over mijn wangen naar beneden. Ik balde mijn vuisten. Waar haalde hij het recht vandaan om hier vragen over te stellen? En waar was die vreemde stem nu ik wel wat goede raad kon gebruiken? Perkamentus mompelde wat en maakte een lange zwaai met zijn toverstok. Vanuit het niets verscheen een witte zakdoek, die door de lucht naar mij toe vloog. Ik graaide de zakdoek uit de lucht en bette mijn ogen. 'Dank u,' zei ik. 'Het spijt me dat ik u deze pijnlijke vragen moet stellen juffrouw Walraven. Neemt u er rustig de tijd voor, ik heb geen haast.' 'Ik vond het vreemd ja,' mompelde ik uiteindelijk. 'Heeft u zich nooit afgevraagd wat er gebeurd was?' 'Jawel,' snikte ik, 'maar nadat, …. nadat …' ik snikte luider dan ooit, 'ik had gewoon teveel verdriet,' maakte ik mijn antwoord af. 'En later bent u nooit op onderzoek uitgegaan?' 'Nee.' 'U had uw man verloren, waar u zielsveel van hield, en u heeft nooit de moeite genomen om te achterhalen wat er gebeurd was?' 'Nee.' 'Waarom niet?' 'Ik had verdriet. Hij was dood, wat kon ik daar nog aan veranderen?' 'De doden kan men niet tot leven wekken,' kwam het rustige antwoord van Perkamentus, 'maar het verkrijgen van antwoorden op onopgeloste vragen had u kunnen helpen uw verdriet te verwerken.' 'Misschien,' snikte ik, 'maar tot op de dag van vandaag mis ik de man op wie ik verliefd werd, waarmee ik mijn leven wilde delen en met wie ik zielsgelukkig was. Tot op de dag van vandaag voel ik de pijn, en het verdriet branden elke keer dat ik aan hem herinnerd wordt. Het enige dat ik wilde was die pijn niet nog erger maken dan dat het al was.' Een nieuwe zakdoek kwam door de lucht naar me toe zweven. Ik aarzelde, maar pakte hem toch. 'Viviane, het spijt me dat ik genoodzaakt was deze vreselijke herinnering weer bij je boven te halen. Ik ben er nu van overtuigd dat je de waarheid spreekt. Het was even stil. 'Hierbij eindig ik deze hoorzitting, is er iemand onder de toehoorders die er anders over denkt?' vroeg Perkamentus, zijn stem kalm en sereen. Niemand zei iets. 'Dan is het je nu toegestaan deze rechtszaal te verlaten Viviane, is er iemand die je veilig thuis kan brengen?' Ik schudde langzaam mijn hoofd. 'En het is Vivian,' professor Perkamentus. Perkamentus glimlachte. 'Hoe had ik dat kunnen vergeten.'