Hoofdstuk 1
Een vreemd flesje cola
Het station was zo goed als leeg. Dat was het eigenlijk altijd in Anker, een redelijk klein dorpje aan de Britse kust. De mensen in dat dorp waren niet bepaald werelds… De meeste hadden nog nooit hun straat verlaten, zo leek het wel, en toeristen waren er even zeldzaam als sneeuw in de zomer. Dat verbaasde Jen niet. Wie had er nou zin in een vakantie vol verveling?
"Had je nog iets anders mee?", vroeg Jen terwijl ze met een koffer achter haar vader aanzeulde.
"Neen, dat is het.", antwoordde hij vlug terwijl hij de koffer overnam en op de donkerbruine trein zette. "Mannen hebben genoeg aan één koffer, weet je."
"Haha, maar zo bedoelde ik het niet.", lachte Jen droogjes, die zich herinnerde hoe zij drie jaar geleden met drie koffers en twee tasjes vol naar haar kot in Londen was getrokken. Als ze had geweten dat ze er maar een drietal maanden zou blijven, had ze toch altijd die tasjes thuis kunnen laten.
Haar pa, Will Lovsky, was een knappe man. Hij zag er nog jong uit voor zijn leeftijd, had kort bruin haar en al even bruine ogen, een gaaf geschoren gezicht en hij was breed gebouwd. Hij had vroeger op school rugby gespeeld en was in zijn laatste jaar de aanvoerder van het team geweest. Als hij ooit iets over school zei, was het dat wel. Jen had hem nooit horen spreken over de leerkrachten, het interesseerde haar ook niet. Maar vroeger was hij dus echt dol van rugby geweest.
"Waar ga je vandaag nu eigenlijk heen?"
"Naar Londen natuurlijk, dan kan ik daar een vliegtuig nemen naar Washington."
"En daarna?"
"Wel, morgenavond vertrek ik daar weer naar Ghana, en hoogst waarschijnlijk moet ik aan het einde van de week naar Parijs."
"Kun je niet nog eens naar huis komen ondertussen?", probeerde Jen vergeefs.
"Schat, je weet hoe druk mijn agenda is. Ik ben met Kerstmis terug.", antwoordde hij terwijl hij haar op haar voorhoofd kuste. "Dat is voor je het weet. Jij moet ondertussen nog leren. Goed leren, eerder gezegd! Dan heb je snel een diploma en kun je gaan werken."
Jen wou net ertegenin brengen dat ze altijd goed leerde, maar gewoon nooit wist te slagen, toen ze de conducteur verderop hoorde fluiten. Will Lovsky stapte meteen op de trein.
"Maar ik kan nu toch ook al gaan werken.", probeerde Jen snel nog eens. "Er wordt een nieuwe bediende gevraagd in het gemeentehuis en…"
"Jen. Een diploma. Haal er één.", zei Will geduldig.
Jen zuchtte en haalde vervolgens haar schouders op.
"Ok…", mompelde ze.
De trein kwam langzaam in beweging. Will Lovsky zette zich in de dichtstbijzijnde wagon neer en opende het raampje.
"Ik ben met Kerstmis terug!", riep hij met zijn hoofd onhandig uit het kleine raampje gestoken.
"Ik zal hier zijn!", riep ze luid terwijl de trein sneller begon te rijden.
"En probeer dit jaar…", riep haar vader vanuit de trein, die zich steeds verder van haar verwijderde en onverstaanbaar werd.
"Ok!", riep Jen, ook al betwijfelde ze het of haar vader er iets van verstaan had. Een minuut later was de trein uit het zicht.
Jen Lovsky was niet een alledaags meisje. Ze zag er wel normaal uit, zoals alle dreuzelmeisjes. Slank, zwartbruin lang haar, groene ogen, en als er iets aan haar ietsje anders was, was het dat ze altijd vreemde kleren droeg. Ze maakte haar kleren zelf en had vaak excentrieke lange jurken aan. Ze zou binnenkort 21 worden, in september. Nu was het augustus en had ze eindelijk eens de tijd om te bekomen van haar herexamens. Ze had al veel gestudeerd. Te veel in vergelijking met haar leeftijdsgenoten. Ze was er nooit in geslaagd iets af te maken. Dat scheen haar simpelweg nooit te lukken.
Toen ze 18 was, had ze eerst willen studeren voor architect, maar na een maand gaf ze dat al op en wou ze kleuterjuffrouw worden. Ze vond haar eerste stage een ramp, omdat ze had gedacht dat kleuters veel makkelijker zouden zijn om mee te werken, dus ging ze het tweede semester van dat jaar informatica studeren, maar ze had nooit genoeg wiskunde gehad om zoiets te studeren. Het tweede jaar studeerde ze dan maar voor verpleegster, maar ze kon niet goed tegen spuitjes geven, vervolgens stapte ze over naar acteerschool, maar ze had geweigerd een kusscène te spelen met een jongen die haar altijd zat te pesten, daarna wou ze journalist worden, maar ze keek nooit naar het nieuws, dus probeerde ze eens voor veearts, maar dieren kon ze ook geen spuitjes geven, dus ging ze voor archeoloog, het volgend jaar gevolgd door psychologie, animatie, advocaat en als laatste boekhouding. Haar vader wou dat ze eindelijk iets afmaakte en daardoor had ze de herexamens van boekhouden moeten afleggen. Ze had ze allemaal opnieuw moeten doen, en wachtte op haar uitslag, maar het zou haar verbazen als ze ook maar op één vak door zou zijn.
Haar moeder was gestorven toen ze tien jaar was. Haar vader was een druk zakenman, en was amper twee weken in het jaar thuis. Hij moest altijd op reis voor zijn werk. Hij belde maar zo'n twee keer per jaar en schrijven deed hij nooit. Jen woonde dus alleen in de grote villa van haar vader. Het enige waarmee haar vader zich af en toe bemoeide waren haar studies. Jen was hem ondanks dat alles toch ontzettend dankbaar. Jen kende niemand die meer geduld had dan haar vader, ook al had hij het minste tijd van iedereen. En hij liet haar tenminste studeren, wat niet alle ouders deden. Sommigen gaven hun kinderen hooguit één jaar de kans om door te geraken op hun vak, en dat was Jen in nog geen drie jaar gelukt.
Het probleem was niet dat ze dom was. Het probleem was dat ze nooit absoluut zeker was geweest van een vak dat ze later zou willen uitoefenen. Ze was slim genoeg. Het middelbaar onderwijs was ze altijd zonder problemen doorgekomen, maar daar bleef het ook bij. Ze was ervan overtuigd dat ze met lof zou slagen eens ze iets zou vinden wat haar fascineerde. Ze was dus kennelijk nog nooit iets tegengekomen dat haar fascineerde.
De afgelopen week had Will bij Jen doorgebracht, en op de eerste avond had hij haar een urenlange preek gegeven over het nut van studeren. Jen had liever dat haar vader zich meer om haar bekommerde dan om haar studies. Jen had niet het gevoel dat haar vader haar kende. Toen haar vader gisteren weer was vertrokken, had ze het niet eens erg gevonden. Ze besefte dat ze dat normaal wel erg zou moeten vinden, maar ze voelde zich niet erg verbonden met hem, ondanks het respect dat ze voor hem had. Hij bekommerde zich altijd om haar studies, en wou dus kennelijk dat ze het later goed zou hebben.
"Beter werken voor een diploma dan werken zonder een.", zei hij altijd.
Om van het lege huis te ontsnappen was Jen die ochtend naar het bos in haar buurt gegaan. Het was een mooi bos, waar redelijk veel mensen hun honden kwamen uitlaten, maar Jen had zelf geen huisdier, ook al zou ze graag een exotisch dier willen hebben. Een chimpansee of een ara of een slang of een konijn. Een konijn was niet echt exotisch, maar ze wou er toch graag een hebben. Vroeger had ze er eens een gekregen voor haar achtste verjaardag, Jeffrey had ze het beest genoemd. Nadat ze met haar school op zeeklassen waren gegaan, was Jeffrey weg. Een week later was het Kerstmis. Ze aten konijn. Jen was nooit stom geweest en wist snel genoeg wat haar ouders met Jeffrey hadden gedaan. De bruten! Sindsdien had ze nooit meer om een huisdier gevraagd.
Het was erg warm buiten, en tussen de bomen in was het erg benauwd. Jen bleef nooit op het pad lopen. Dat was niet avontuurlijk genoeg. Ze kende al die paadjes van buiten. Er was niets op te beleven. Ze ontdekte liever het bos. Ze had haar walk-man op en neuriënd wandelde ze tussen de bomen. Ze hield erg van muziek. En van dansen. Misschien moest ze dat eens gaan studeren. Dans. Ze had wel nog nooit op een dansschool gezeten, maar op feestjes en een paar zeldzame fuiven waar ze heen ging had men haar gevraagd waar ze zo had leren dansen. Meestal antwoordde ze dan gewoon "niet", maar ze had beter kunnen antwoorden "op mijn kamer", want iedere avond danste ze minstens een halfuur op haar favoriete nummers.
In het bos kwam ze voorbij een hutje. Dat had ze zelf gemaakt verleden week. Ze had een heleboel bladeren en takken tussen de dikkere stammen geweven en daardoor zag het er echt mooi uit, maar de bladeren waren dor geworden en overal hingen spinnenwebben. Ze ging echt niet naar binnen. Niet ieder meisje van 20 hield zich bezig met hutten bouwen, en zeker niet in haar eentje in een groot bos, maar Jen dus wel. Er waren veel van die kleine dingen aan Jen die ze zelf ook niet normaal vond.
Jen haalde een zakmes uit haar zwarte schoudertas en sneed grote stukken sjortouw van de hut los en stak die stukken in haar tas. Ze vond het zonde om het sjortouw achter te laten. Toen ze klaar was, nam ze een appel uit haar tas, zette ze zich neer op de bosgrond en at deze op haar gemak op. Daarna raapte ze haar tas terug op en liep ze verder door het bos. Ze had haar donkergroen jasje uitgetrokken, want ze had het erg warm van het wandelen, en had nu haar mouwloze bruine jurk aan. Ze trapte af en toe zelfs erop. De jurk kwam tot op de grond en was van onder wat vuil.
Midden in het bos lag iets roods. Dat viel meteen op. Het was een leeg flesje cola. Jen hield veel van de natuur, en was tegen alle soorten vervuiling. Ze raapte snel het vuile flesje op. Binnenin zaten een paar zwarte mieren. Als er rode mieren in hadden gezeten, had Jen het flesje niet aangeraakt, ze was als de dood voor rode mieren, maar zwarte mieren waren geen ramp. Ze zou het flesje thuis wel weggooien.
Met het flesje in haar handen liep ze verder. Ze liep ongeveer een uur totdat ze aan een pad uitkwam. Jen stak het pad over en liep de andere kant van het bos in, waar niemand anders kwam. Ze liep liever tussen de bomen in terug naar huis.
Jen verschrok zich plots rot. Het leek alsof ze aan haar buik in de lucht werd gehesen, maar het was de lucht niet, het waren duizenden kleuren, die wild ronddraaiden. Jen wou het flesje loslaten, maar ze merkte dat het niet ging. Het leek een eeuwigheid te duren, ook al waren het maar een paar seconden, en opeens viel ze pardoes op de grond.
Jen keek om zich heen. Ze bevond zich op een uitgestrekte heide. Ze zag niets dan gras en bloemen, zelfs aan de horizon was niets anders te bekennen. Ze kwam langzaam overeind. Ze keek naar het flesje. Snel liet ze het vallen en deed ze een paar stappen achteruit. Jen wist niet waar ze was. Ze bevond zich zowat in de middle of nowhere. Haar walk-man stond nog steeds aan. Jen deed die snel uit en begon te wandelen. Dit was vreemd. Ze had nog nooit zoiets meegemaakt. Ze vond het best wel spannend. Ze was duidelijk niet meer in Anker, daar lagen geen grote weides. Heerlijk om weg van huis te zijn, vond ze. Maar toch, ze had geen enkel idee waar ze was. Ze was hier in ieder geval nog nooit geweest.
Urenlang liep ze door de grote vlakte. Af en toe bemerkte ze een boom op het weiland, maar daar bleef het ook bij. Aan de horizon waren ook geen huizen of bossen te bekennen. De zon was bijna onder toen ze stopte met wandelen. Ze was wel een beetje moe nu. Het werd tijd dat ze wat sliep. Ze legde zich languit in het zachte gras en keek naar de hemel. Eén voor één verschenen er meer en meer sterren aan de hemel en ze geloofde dat ze nog nooit zoveel heldere sterren had gezien. Ze was écht ver van haar huis. Dat moest wel. De hemel was er te helder voor.
Een vreemd flesje cola
Het station was zo goed als leeg. Dat was het eigenlijk altijd in Anker, een redelijk klein dorpje aan de Britse kust. De mensen in dat dorp waren niet bepaald werelds… De meeste hadden nog nooit hun straat verlaten, zo leek het wel, en toeristen waren er even zeldzaam als sneeuw in de zomer. Dat verbaasde Jen niet. Wie had er nou zin in een vakantie vol verveling?
"Had je nog iets anders mee?", vroeg Jen terwijl ze met een koffer achter haar vader aanzeulde.
"Neen, dat is het.", antwoordde hij vlug terwijl hij de koffer overnam en op de donkerbruine trein zette. "Mannen hebben genoeg aan één koffer, weet je."
"Haha, maar zo bedoelde ik het niet.", lachte Jen droogjes, die zich herinnerde hoe zij drie jaar geleden met drie koffers en twee tasjes vol naar haar kot in Londen was getrokken. Als ze had geweten dat ze er maar een drietal maanden zou blijven, had ze toch altijd die tasjes thuis kunnen laten.
Haar pa, Will Lovsky, was een knappe man. Hij zag er nog jong uit voor zijn leeftijd, had kort bruin haar en al even bruine ogen, een gaaf geschoren gezicht en hij was breed gebouwd. Hij had vroeger op school rugby gespeeld en was in zijn laatste jaar de aanvoerder van het team geweest. Als hij ooit iets over school zei, was het dat wel. Jen had hem nooit horen spreken over de leerkrachten, het interesseerde haar ook niet. Maar vroeger was hij dus echt dol van rugby geweest.
"Waar ga je vandaag nu eigenlijk heen?"
"Naar Londen natuurlijk, dan kan ik daar een vliegtuig nemen naar Washington."
"En daarna?"
"Wel, morgenavond vertrek ik daar weer naar Ghana, en hoogst waarschijnlijk moet ik aan het einde van de week naar Parijs."
"Kun je niet nog eens naar huis komen ondertussen?", probeerde Jen vergeefs.
"Schat, je weet hoe druk mijn agenda is. Ik ben met Kerstmis terug.", antwoordde hij terwijl hij haar op haar voorhoofd kuste. "Dat is voor je het weet. Jij moet ondertussen nog leren. Goed leren, eerder gezegd! Dan heb je snel een diploma en kun je gaan werken."
Jen wou net ertegenin brengen dat ze altijd goed leerde, maar gewoon nooit wist te slagen, toen ze de conducteur verderop hoorde fluiten. Will Lovsky stapte meteen op de trein.
"Maar ik kan nu toch ook al gaan werken.", probeerde Jen snel nog eens. "Er wordt een nieuwe bediende gevraagd in het gemeentehuis en…"
"Jen. Een diploma. Haal er één.", zei Will geduldig.
Jen zuchtte en haalde vervolgens haar schouders op.
"Ok…", mompelde ze.
De trein kwam langzaam in beweging. Will Lovsky zette zich in de dichtstbijzijnde wagon neer en opende het raampje.
"Ik ben met Kerstmis terug!", riep hij met zijn hoofd onhandig uit het kleine raampje gestoken.
"Ik zal hier zijn!", riep ze luid terwijl de trein sneller begon te rijden.
"En probeer dit jaar…", riep haar vader vanuit de trein, die zich steeds verder van haar verwijderde en onverstaanbaar werd.
"Ok!", riep Jen, ook al betwijfelde ze het of haar vader er iets van verstaan had. Een minuut later was de trein uit het zicht.
Jen Lovsky was niet een alledaags meisje. Ze zag er wel normaal uit, zoals alle dreuzelmeisjes. Slank, zwartbruin lang haar, groene ogen, en als er iets aan haar ietsje anders was, was het dat ze altijd vreemde kleren droeg. Ze maakte haar kleren zelf en had vaak excentrieke lange jurken aan. Ze zou binnenkort 21 worden, in september. Nu was het augustus en had ze eindelijk eens de tijd om te bekomen van haar herexamens. Ze had al veel gestudeerd. Te veel in vergelijking met haar leeftijdsgenoten. Ze was er nooit in geslaagd iets af te maken. Dat scheen haar simpelweg nooit te lukken.
Toen ze 18 was, had ze eerst willen studeren voor architect, maar na een maand gaf ze dat al op en wou ze kleuterjuffrouw worden. Ze vond haar eerste stage een ramp, omdat ze had gedacht dat kleuters veel makkelijker zouden zijn om mee te werken, dus ging ze het tweede semester van dat jaar informatica studeren, maar ze had nooit genoeg wiskunde gehad om zoiets te studeren. Het tweede jaar studeerde ze dan maar voor verpleegster, maar ze kon niet goed tegen spuitjes geven, vervolgens stapte ze over naar acteerschool, maar ze had geweigerd een kusscène te spelen met een jongen die haar altijd zat te pesten, daarna wou ze journalist worden, maar ze keek nooit naar het nieuws, dus probeerde ze eens voor veearts, maar dieren kon ze ook geen spuitjes geven, dus ging ze voor archeoloog, het volgend jaar gevolgd door psychologie, animatie, advocaat en als laatste boekhouding. Haar vader wou dat ze eindelijk iets afmaakte en daardoor had ze de herexamens van boekhouden moeten afleggen. Ze had ze allemaal opnieuw moeten doen, en wachtte op haar uitslag, maar het zou haar verbazen als ze ook maar op één vak door zou zijn.
Haar moeder was gestorven toen ze tien jaar was. Haar vader was een druk zakenman, en was amper twee weken in het jaar thuis. Hij moest altijd op reis voor zijn werk. Hij belde maar zo'n twee keer per jaar en schrijven deed hij nooit. Jen woonde dus alleen in de grote villa van haar vader. Het enige waarmee haar vader zich af en toe bemoeide waren haar studies. Jen was hem ondanks dat alles toch ontzettend dankbaar. Jen kende niemand die meer geduld had dan haar vader, ook al had hij het minste tijd van iedereen. En hij liet haar tenminste studeren, wat niet alle ouders deden. Sommigen gaven hun kinderen hooguit één jaar de kans om door te geraken op hun vak, en dat was Jen in nog geen drie jaar gelukt.
Het probleem was niet dat ze dom was. Het probleem was dat ze nooit absoluut zeker was geweest van een vak dat ze later zou willen uitoefenen. Ze was slim genoeg. Het middelbaar onderwijs was ze altijd zonder problemen doorgekomen, maar daar bleef het ook bij. Ze was ervan overtuigd dat ze met lof zou slagen eens ze iets zou vinden wat haar fascineerde. Ze was dus kennelijk nog nooit iets tegengekomen dat haar fascineerde.
De afgelopen week had Will bij Jen doorgebracht, en op de eerste avond had hij haar een urenlange preek gegeven over het nut van studeren. Jen had liever dat haar vader zich meer om haar bekommerde dan om haar studies. Jen had niet het gevoel dat haar vader haar kende. Toen haar vader gisteren weer was vertrokken, had ze het niet eens erg gevonden. Ze besefte dat ze dat normaal wel erg zou moeten vinden, maar ze voelde zich niet erg verbonden met hem, ondanks het respect dat ze voor hem had. Hij bekommerde zich altijd om haar studies, en wou dus kennelijk dat ze het later goed zou hebben.
"Beter werken voor een diploma dan werken zonder een.", zei hij altijd.
Om van het lege huis te ontsnappen was Jen die ochtend naar het bos in haar buurt gegaan. Het was een mooi bos, waar redelijk veel mensen hun honden kwamen uitlaten, maar Jen had zelf geen huisdier, ook al zou ze graag een exotisch dier willen hebben. Een chimpansee of een ara of een slang of een konijn. Een konijn was niet echt exotisch, maar ze wou er toch graag een hebben. Vroeger had ze er eens een gekregen voor haar achtste verjaardag, Jeffrey had ze het beest genoemd. Nadat ze met haar school op zeeklassen waren gegaan, was Jeffrey weg. Een week later was het Kerstmis. Ze aten konijn. Jen was nooit stom geweest en wist snel genoeg wat haar ouders met Jeffrey hadden gedaan. De bruten! Sindsdien had ze nooit meer om een huisdier gevraagd.
Het was erg warm buiten, en tussen de bomen in was het erg benauwd. Jen bleef nooit op het pad lopen. Dat was niet avontuurlijk genoeg. Ze kende al die paadjes van buiten. Er was niets op te beleven. Ze ontdekte liever het bos. Ze had haar walk-man op en neuriënd wandelde ze tussen de bomen. Ze hield erg van muziek. En van dansen. Misschien moest ze dat eens gaan studeren. Dans. Ze had wel nog nooit op een dansschool gezeten, maar op feestjes en een paar zeldzame fuiven waar ze heen ging had men haar gevraagd waar ze zo had leren dansen. Meestal antwoordde ze dan gewoon "niet", maar ze had beter kunnen antwoorden "op mijn kamer", want iedere avond danste ze minstens een halfuur op haar favoriete nummers.
In het bos kwam ze voorbij een hutje. Dat had ze zelf gemaakt verleden week. Ze had een heleboel bladeren en takken tussen de dikkere stammen geweven en daardoor zag het er echt mooi uit, maar de bladeren waren dor geworden en overal hingen spinnenwebben. Ze ging echt niet naar binnen. Niet ieder meisje van 20 hield zich bezig met hutten bouwen, en zeker niet in haar eentje in een groot bos, maar Jen dus wel. Er waren veel van die kleine dingen aan Jen die ze zelf ook niet normaal vond.
Jen haalde een zakmes uit haar zwarte schoudertas en sneed grote stukken sjortouw van de hut los en stak die stukken in haar tas. Ze vond het zonde om het sjortouw achter te laten. Toen ze klaar was, nam ze een appel uit haar tas, zette ze zich neer op de bosgrond en at deze op haar gemak op. Daarna raapte ze haar tas terug op en liep ze verder door het bos. Ze had haar donkergroen jasje uitgetrokken, want ze had het erg warm van het wandelen, en had nu haar mouwloze bruine jurk aan. Ze trapte af en toe zelfs erop. De jurk kwam tot op de grond en was van onder wat vuil.
Midden in het bos lag iets roods. Dat viel meteen op. Het was een leeg flesje cola. Jen hield veel van de natuur, en was tegen alle soorten vervuiling. Ze raapte snel het vuile flesje op. Binnenin zaten een paar zwarte mieren. Als er rode mieren in hadden gezeten, had Jen het flesje niet aangeraakt, ze was als de dood voor rode mieren, maar zwarte mieren waren geen ramp. Ze zou het flesje thuis wel weggooien.
Met het flesje in haar handen liep ze verder. Ze liep ongeveer een uur totdat ze aan een pad uitkwam. Jen stak het pad over en liep de andere kant van het bos in, waar niemand anders kwam. Ze liep liever tussen de bomen in terug naar huis.
Jen verschrok zich plots rot. Het leek alsof ze aan haar buik in de lucht werd gehesen, maar het was de lucht niet, het waren duizenden kleuren, die wild ronddraaiden. Jen wou het flesje loslaten, maar ze merkte dat het niet ging. Het leek een eeuwigheid te duren, ook al waren het maar een paar seconden, en opeens viel ze pardoes op de grond.
Jen keek om zich heen. Ze bevond zich op een uitgestrekte heide. Ze zag niets dan gras en bloemen, zelfs aan de horizon was niets anders te bekennen. Ze kwam langzaam overeind. Ze keek naar het flesje. Snel liet ze het vallen en deed ze een paar stappen achteruit. Jen wist niet waar ze was. Ze bevond zich zowat in de middle of nowhere. Haar walk-man stond nog steeds aan. Jen deed die snel uit en begon te wandelen. Dit was vreemd. Ze had nog nooit zoiets meegemaakt. Ze vond het best wel spannend. Ze was duidelijk niet meer in Anker, daar lagen geen grote weides. Heerlijk om weg van huis te zijn, vond ze. Maar toch, ze had geen enkel idee waar ze was. Ze was hier in ieder geval nog nooit geweest.
Urenlang liep ze door de grote vlakte. Af en toe bemerkte ze een boom op het weiland, maar daar bleef het ook bij. Aan de horizon waren ook geen huizen of bossen te bekennen. De zon was bijna onder toen ze stopte met wandelen. Ze was wel een beetje moe nu. Het werd tijd dat ze wat sliep. Ze legde zich languit in het zachte gras en keek naar de hemel. Eén voor één verschenen er meer en meer sterren aan de hemel en ze geloofde dat ze nog nooit zoveel heldere sterren had gezien. Ze was écht ver van haar huis. Dat moest wel. De hemel was er te helder voor.
