1.1 Hoofdstuk 2

Vampiers, eenhoorns en tovenaars

Ze was redelijk snel in slaap gevallen.. Ze had al uren liggen slapen, maar wat voelde ze nu? Er was iets kouds in haar nek. Ze was te moe en niet helder genoeg van geest om op te merken wat het was. Plots voelde ze een hand op haar arm en ze was meteen klaarwakker en opende haar ogen. Het was nog donker, maar ze voelde en zag iemand over haar gebogen zitten. Ze voelde die persoon ook het bloed uit haar nek zuigen.

"O ba!", schreeuwde ze luid uit en ze duwde de persoon meters van haar weg.

Snel stond ze recht zodat ze de persoon beter kon zien. Hij zag eruit als een mens, op een paar uitzonderingen na. Zijn gezicht was lijkbleek, zijn ogen waren bloeddoorlopen en hij had lange hoektanden op zijn onderlip hangen. Het bloed sijpelde van zijn kin af.

"Een vampier!", mompelde Jen met grote ogen.

Ze hoopte dat de nachtmerrie snel gedaan zou zijn, maar dit was misschien geen nachtmerrie, want ze voelde het bloed in haar nek en in haar dromen voelde ze nooit bloed.

De vampier sprong terug op haar af. Hij sprong zo hoog en van zo ver dat het Jen heel duidelijk was dat die vampier over meer kracht bezat dan zij.

Kracht, maar niet meteen techniek.

Jen had een paar jaar gevechtssporten gevolgd. Een beetje van alles, zoals men van haar kon verwachten. Twee jaar karate, een half jaar judo en nog een half jaar taekwondo, en drie jaar jiujitsu. En de afgelopen twee maanden deed ze drie keer per week tae-bo in het sportcentrum, en iedere andere dag deed ze mee met een video van Billy Blanks. Ze wist zich wel te verdedigen, hoopte ze toch…

De vampier sprong bovenop haar en ze viel weer om, maar met haar voet stampte ze de vampier in zijn buik zodat hij doorrolde tot achter Jen. Jen deed een achterwaartse koprol zodat zij nu boven op de vampier zat en sloeg hem zo hard, zo snel en zo vaak ze kon in zijn lelijk gezicht.

Ze moest een spies hebben, een stuk hout om hem door het hart mee te slaan, dat had ze gezien in de Dracula-films, maar de dichtstbijzijnde boom bevond zich pas aan de horizon. Ze zou er nooit op tijd geraken.

De vampier gooide Jen van zich af. Met een klap kwam Jen zes meter verder op de grond terecht. De vampier kwam naar haar toegelopen.

Snel deed ze vijf achterwaartse overslagen. De vampier keek haar een beetje verward aan.

"Zeven jaar turnles.", daagde ze hem stoer uit. "Kom maar op."

De vampier bleef maar opkomen en het leek wel alsof ze uren vochten. Telkens wanneer het leek dat een de bovenhand zou halen, wist de ander te ontkomen. Het was een gevecht van kracht tegen behendigheid. Ze waren duidelijk aan elkaar gewaagd.

Het werd lichter aan de horizon. Het was bijna ochtend. De vampier keek plots verschrokken op naar de opkomende zon.

"Natuurlijk!", zei Jen tegen haar tegenstander. "Jullie kunnen niet tegen de zon!"

Die keek Jen angstig aan. Snel rende hij plots weg, in de richting van het noorden. Jen staarde hem na. Nog voordat hij aan de horizon was, vlamde hij plots op. Een paar seconden leek het alsof er een enorme vuurbal aan de noordse horizon op en af zat te springen, maar plots was het vuur opgelost in het niets.

Jen had ademloos toegekeken. Ze liet zich opgelucht terug in het gras vallen. Het was terug dag. Geen last van vampiers, gelukkig maar. Doodop viel ze in slaap.

Opeens voelde ze weer iets aan haar nek. Snel sprong ze rechtop. Ze keek recht in twee zwarte, glanzende ogen. Een wit paard had aan haar nek zitten lekken, jak! Ze kroop wat naar achter. Het paard deed ook wat stappen naar achter, en toen zag Jen het. Het was helemaal geen paard. Het dier was ook niet wit. Het was zilver, en het had een lange witte zilveren hoorn hoger dan het midden van zijn ogen. Het was een mannetje. Zijn zilveren manen schitterden in de zon.

Jen haatte paarden, ze was ooit van een paard gevallen toen ze drie jaar was, op de kermis. Maar dit dier was geen paard, het was mooier en slanker, en het leek een pak intelligenter.

Jen stond op. Ze voelde aan haar nek. Het bloed was volledig weg. Ze staarde het beest aan, dat terugstaarde.

"Je bent een eenhoorn.", zei Jen stil. "Een zilveren eenhoorn."

De eenhoorn hinnikte. Jen deed voorzichtig een paar stappen dichterbij. De eenhoorn bleef rustig en zonder angst staan. Voorzichtig bracht Jen haar hand naar de hals van de eenhoorn en aaide ze het dier. Hij liet het allemaal toe.

"Ik ben Jen.", zei Jen aarzelend tegen de eenhoorn. "Ik ben verdwaald. Ik heb geen idee waar ik heen moet. Weet jij waar ik nog mensen kan vinden?"

De eenhoorn hinnikte luid en ging op zijn knieën zitten.

"Moet ik op je rug zitten?", vroeg Jen verward.

De eenhoorn hinnikte weeral.

"Ok…", zei Jen onzeker.

Voorzichtig sloeg ze haar been over de eenhoorn. Snel stond de eenhoorn weer rechtop en begon hij te lopen. Jen hield zich stevig vast aan de zilveren manen, uit angst dat ze eraf zou vallen.

Urenlang draafde de eenhoorn door, met Jen op zijn rug. Dit was niet bepaald een normaal dagje voor haar. Eerst was ze door een draaikolk van kleuren met een leeg flesje cola gevallen zodat ze op een uitgestrekte vlakte was terechtgekomen, waarna ze midden in de nacht was aangevallen door een vampier, en opeens had een eenhoorn haar aangeboden om haar naar andere mensen te brengen. Het was verschrikkelijk vreemd, maar ook wel verschrikkelijk spannend. Ze wist dat er thuis niemand was die zich om haar zorgen zou maken. Ze was altijd het huis uit. En haar vader zou pas in december terugkeren naar huis, en het was augustus. Ze had meer dan genoeg tijd om haar weg naar huis terug te vinden. Maar waar was ze op dit moment dan? In Wonderland? Jen had geen idee.

De zon stond op haar hoogste punt aan de hemel toen ze plots iets anders zag op de grote vlakte. Er liep een jongen met een lang zwart gewaad voor hen. Hij had een grote zwarte puntmuts op.

"Stop eens even.", mompelde ze tegen de eenhoorn.

De jongen had haar nog niet gezien, hij liep honderden meters voor haar, kennelijk naar dezelfde plaats waar zij en de eenhoorn heengingen.

"Wat voor vreemde kleren heeft hij aan…", zei ze stil. "Is het veilig om in zijn buurt te komen?"

De eenhoorn hinnikte heel stil en galoppeerde met op zijn rug naar de jongen. Deze draaide zich om en keek met open mond naar Jen, maar vooral naar de eenhoorn.

"Goedemiddag.", groette Jen beleefd terwijl ze van de eenhoorn sprong. "Ik ben Jen. Zou ik een vraag mogen stellen? Waar kan…"

Jen stopte toen ze zag dat de jongen de eenhoorn bleef aanstaren.

"Fantastisch!", mompelde hij enthousiast. "Een eenhoorn als vervoermiddel! Dat zie je niet vaak. Meestal rennen ze weg bij het eerste zicht van mensen. Ik wou dat ik er een had! Dan had ik niet zo ver moeten wandelen! Maar iedereen weet dat ze jongens niet zo snel vertrouwen als meisjes. Mijn viavia kwam uit aan het bos daarachter,", hij wees snel naar het noorden, "ik ben al uren op weg naar Zweinsveld. Had ik maar mijn Pijlfurie meegebracht, dan kon ik naar Zweinsveld vliegen, dan zouden mijn voeten heel wat minder pijn doen. Maar daar denk je natuurlijk niet aan als je vertrekt. Ik heb met mijn vrienden afgesproken op Zweinsveld. Oh, maar hoor mij nu eens doorbabbelen. Wat onbeleefd van me. Ik ben Fedor Stil, maar zeg maar Fedor, of Fé, zoals de meeste van mijn kameraden me noemen."

Jen keek hem met grote ogen aan. Hij had dat allemaal in één adem gezegd.

"Ik ben Jen, Jen Lovsky. Zeg maar Jen.", zei ze voorzichtig.

"Dat is een pracht van een eenhoorn wat je daar hebt. Ik zou veel liever via een eenhoorn reizen dan via een viavia. Ik word er altijd een beetje misselijk van. Om nog maar te zwijgen van al die draaierige kleuren, ik krijg er zo'n hoofdpijn van! Pa is me nu aan het leren verdwijnselen en verschijnselen, maar dat gaat ook niet fantastisch. Ik heb een beetje vrees dat ik opeens zou verschijnselen in een muur of zo. Dat schijnt vreselijk veel pijn te doen. Het is daarom nog niet meteen dodelijk, zolang men maar snel genoeg bij je is volgens mijn pa…"

Fedor bleef doorbabbelen, maar het was Jen al heel duidelijk dat dit niet een gewone jongen was. Een viavia. Dat was het lege flesje cola dus geweest… Verschijnselen en verdwijnselen. Verschijnen en verdwijnen, daar leek het op, maar toch kon Jen zich er niet meteen iets bij voorstellen.

Fedor greep snel naar zijn rugzak. Jen had niet meer gevolgd, ze wist niet wat hij had gezegd. Fedor rammelde er wat in en haalde er toen een oude vuile sok uit.

"Dit was deze keer mijn viavia! Ze maken het steeds gekker! Verleden keer was mijn viavia een oude waterkruik met tientallen gaten en de keer daarvoor was het een verroeste pen! Je kunt je niet voorstellen hoe lang we naar die pen hadden zitten zoeken! Mijn broertje was toen ook meegekomen, weet je! Zonder hem had ik die pen nooit gevonden, hij heeft veel meer oog voor detail dan ik, net zoals mijn vader."

"Mijn viavia was een leeg flesje cola.", viel Jen snel in. "Er zaten zelfs mieren in te kruipen."

Jen was een beetje rood. Fedor leek het niet te merken. Hij babbelde er zelfs op in.

"Ja, dat is nog niets vergeleken met hetgeen mijn moeder al eens heeft meegemaakt, ze nam eens een viavia naar het werk van mijn vader, pa had zijn lunch vergeten, weet je wat die viavia was? Een zak vol met slakkenresten! We konden het ruiken aan mijn moeder toen ze terugkwam. Ze heeft meteen een uil naar het ministerie gestuurd met een brief waarin ze schreef dat dat onhygiënisch was. Het ministerie gaf haar gelijk en ze hebben toen alle viavia's laten nakijken. Mieren zijn nu wel redelijk nette beesten, maar stel je nou eens voor dat het rode mieren waren geweest!"

"Ja precies!", reageerde Jen snel.

"Als ik jou was zou ik zo snel als we in Zweinsveld zijn een uil naar het ministerie sturen!"

Hij keek Jen afwachtend aan.

"Ja, dat zal ik maar moeten doen…", zei ze onzeker., want ze durfde zich niets voorstellen bij 'een uil naar het ministerie sturen'.

"Laten we verder wandelen naar Zweinsveld. We kunnen er nog zijn voor de avond valt. Het is nu niet meer zo ver."

Fedor en Jen liepen verder, de eenhoorn volgde Jen.

"Hij is echt wel tam.", zei Fedor verbaasd. "Hoe oud is hij?"

"Ik weet het niet…", antwoordde Jen.

"Hoe lang heb je hem dan al?"

Jen durfde niet te zeggen dat ze hem pas een paar uurtjes geleden had ontmoet.

"Nog niet zo lang.", bloosde Jen. "Ik werd gewoon een ochtend wakker en toen stond hij daar gewoon."

Fedor keek haar verbaasd aan.

"Weet je wat ik denk?", begon Fedor enthousiast. "Ik denk dat deze eenhoorn jouw hulp kan zijn om een van de grootste tovenaars ooit te worden!"

"Excuseer?", zei Jen snel.

Ze hield even haar adem in. Tovenaars? Was Fedor een tovenaar? Lang gewaad, gekke muts, kon wel kloppen. Haar dag werd steeds gekker en gekker.

"Echt waar!", reageerde Fedor fel. "Heb je nog niet de nieuwste reeks kaarten bij de chocokikkers gezien? Fabeldieren en hun machtige baasjes? Wie een fabeldier bezit kan grootse dingen bereiken! Denk maar aan Perkamentus en Felix, zijn feniks! Ik ben er nochtans van overtuigd dat Perkamentus even machtig zou zijn zonder de hulp van Felix, maar toch hebben ze ook een plaatje van hem en Felix er tussengevoegd. Misschien overdrijf ik wat, ik ben altijd wat opgewonden over die verzamelkaarten, al sinds ik kind was, maar zo'n eenhoorn is natuurlijk een heel handig beest. Ik heb nog nooit een tamme gezien, zelfs niet in de nieuwe reeks verzamelkaarten, en daar zitten een heleboel moeilijk te temmen beesten tussen."

"Chocokikkers?", vroeg Jen.

Fedor fronste zijn wenkbrauwen.

"Die eet je toch wel? Het lekkerste snoep dat er is volgens mij!"

"Oh, ik snoep niet veel.", loog Jen snel, want wie hield er nou niet van snoep. "Bijna helemaal niet. Dat is niet erg gezond."

Fedor haalde snel een zakje uit zijn rugzak. In het goud stond er 'chocokikkers' opgeschreven. Fedor deed het kleine zakje open en er sprong een chocolade kikker uit die op de grond belandde en verder sprong. Snel sprong Fedor het beest achterna en hij klemde zijn handen er rond.

"Hebbes!"

Hij stak het chocolade beest in zijn mond.

"Heerlijk!", zei hij met zijn mond vol chocolade.

Jen keek met ogen zo groot als soepborden toe.

"Het zijn slechts betoverde chocolade snoepjes!", zei Fedor toen hij Jen's geschrokken blik zag.

Hij haalde een plaatje uit het zakje en gaf het aan Jen.

Er stond een heks op met een klein mensje in haar handen, met gouden doorschijnende vleugels. Jen was een beetje verrast dat de heks en het elfje bewogen op de kaart.

"Een elfje, wat lief!", zei Jen enthousiast.

"Pf… Meisjes.", zuchtte Fedor.

Jen las wat aan de achterkant van de kaart stond. 'Fata Morgana en haar trouwe watervalelf Isabel' stond er als titeltje. Jen wou verder lezen, maar Fedor begon alweer te praten.

"Je mag het kaartje gerust houden. Ik heb ze toch al allemaal. Mijn grootoom heeft decennia geleden de chocokikkers uitgevonden."

"Serieus?", vroeg Jen geïnteresseerd. Haar vader was immers ook een zakenman, hij zou misschien iets kunnen leren ervan. Jen was er zeker van dat springende chocoladekikkers het ook goed zouden doen in de winkels in haar dorp.

Jen durfde wel niet meer te vragen hoe ze terug kon keren naar haar huis. Ze vond het te interessant om nu al te vertrekken.

"Ikzelf ben ook een beetje toverkok.", gaf Fedor verlegen toe. "Ik probeer een nieuw product op de markt te brengen. Ik heb al gedacht aan chocolade vliegen, maar die zijn onmogelijk te vangen, dat is niet erg plezant voor degene die het zou kopen. En de poten van de chocolade spinnen zouden afbrokkelen in het pakje. Hun poten zijn veel te dun. Ik ben nog op zoek naar inspiratie."

Fedor vertelde uren aan een stuk over zichzelf en zijn familie. Jen knikte alleen maar. Zijn jargon was nogal vreemd. Dreuzels, smekkies in alle smaken, huiselfen waren maar een paar woorden waarbij Jen zich in het begin geen voorstelling van kon maken. Maar toch begon ze het door te hebben. Jen was een dreuzel, geloofde ze zelf, want ze was geen tovenaar. Tovenaars waren geen dreuzels. En dreuzels wisten niets van tovenaars, Zweinsveld, chocokikkers of mythische wezens zoals eenhoorns.

"Dreuzels kunnen Zweinsveld niet zien. Zweinsveld is beveiligd met allerlei spreuken. Dat geldt ook voor Zweinstein. Gelukkig maar! Stel je voor dat een dreuzel op een dag Zweinsveld zou binnenwandelen. Die zou niet geloven wat hij zag! En hij zou het aan de hele wereld vertellen. Dat mag gewoonweg niet!", had Fedor gezegd.

"Waarom mogen ze het niet weten?"

Fedor had vijf seconden gezwegen, wat ook de eerste en laatste keer in hun gesprek was dat hij zo lang zweeg. Daarna had hij geantwoord dat dreuzels het niet zouden begrijpen, alhoewel Jen dat maar een ondermatig antwoord had gevonden.

Nu vertelde Fedor weer over zijn jonger broertje, dat aan zijn tweede jaar in Zweinstein zou beginnen. Trots vertelde Fedor dat zijn broertje bij Ravenklauw zat, waar hijzelf ook had gezeten. Jen kon zich niet voorstellen wat een Ravenklauw was.

"Waar heb jij gezeten op Zweinstein?", vroeg Fedor plots.

"Ik heb nooit op Zweinstein gezeten.", antwoordde Jen snel.

"Heb je dan op een andere school gezeten?", vroeg Fedor verward.

"Wel, euhm, ik heb vooral op dreuzelscholen gezeten.", mompelde Jen stil.

"Dreuzelscholen? Waarom dat? Zijn je ouders geen tovenaars?"

"Oh jawel!", loog Jen snel. "Maar ze wouden dat ik… iets anders werd dan tovenaar."

Fedor keek haar vreemd aan.

"Wat ben je dan wel?"

"Vampierendoder!", antwoordde ze nog voordat ze iets anders kon bedenken. Gelukkig wist ze redelijk veel over vampieren. Ze had vaak genoeg boeken erover gelezen en films zoals Dracula gezien om er iets zinnigs over te zeggen. Dat hoopte ze toch.

"Wow!", reageerde Fedor fel. "Dat is gaaf. Hoe pak je dat aan? Met toverspreuken en vervloekingen? Mijn nonkel is er ook een! Hij zit momenteel in Transsylvanië."

"A ja, daar hebben ze er best veel last van…", viel Jen snel in om intelligent te klinken.

"Eigenlijk valt het nog allemaal reuze mee! De laatste decennia is hun aantal enorm verminderd. Het is amper een tiende van wat het vroeger was. Neen, hier heb je er een heel pak meer! Hoeveel heb je er al gedood?"

"Wel, aangezien ik pas gisteren in deze streek ben aangekomen, één. En best een vervelende!"

Jen boog haar hoofd opzij en deed haar haren op haar rug zodat de twee kleine wondjes in haar nek zichtbaar waren. Fedor keek met grote ogen toe.

"Gaaf! Hoe versla je ze? Toon me enkele van je spreuken!"

"Hoe?", herhaalde Jen zenuwachtig. "Ik gebruik het liefste geen spreuken. Ze zijn niet altijd even betrouwbaar, toch niet bij mij, ik heb nooit op Zweinstein gezeten, weet je. Neen, ik verkies brute kracht."

"Brute kracht?", herhaalde Fedor. "Maar waarom als het met spreuken zoveel makkelijker gaat?"

Jen dacht even na.

"Wel, dan is het tenminste een eerlijke strijd. Vampiers gebruiken ook hun kracht…"

Fedor keek plots op.

"Daar is het!", wees hij opgewonden.

Een gezellig klein dorpje lag op een laag plateau aan de horizon. Het zag eruit als een erg oud Brits dorpje. Er liepen een aantal donkere, aarden wegen naartoe en er lag een muur rond, wat het een rustieke sfeer meegaf.

Fedor begon sneller te lopen, Jen liep thans niet mee.

"Scheelt er iets?"

Fedor had zich omgedraaid en keek Jen verrast aan.

"Ik kom dadelijk pas. Ik blijf nog even bij mijn eenhoorn."

"Ok. Verdwaal niet.", grapte Fedor die snel verder rende.

Jen keek hem na tot hij nog maar een streepje was aan de poorten van Zweinsveld. Jen ging in het gras zitten. Ze was moe gewandeld.

"Waar ben ik in godsnaam…", mompelde ze in zichzelf.

De eenhoorn liep naar Jen tot hij naast haar stond, en ging op zijn knieën zitten. Met zijn grote ogen keek hij Jen aan.

"Je bent een vreemd beest.", zei Jen glimlachend tegen de eenhoorn, die hinnikte. "Alles wat ik vandaag heb meegemaakt is vreemd. Ik ben een dreuzel. Een complete rasechte dreuzel. Ik had nog nooit een vampier gezien voor vandaag, laat staan een eenhoorn. En zo'n gesprek als ik net met Fedor had heb ik ook nog nooit meegemaakt. Ik wist niet eens dat ik een dreuzel was, begrijp je? Ik wist niets van tovenaars af, of van Zweinsveld…"

Jen zuchtte diep en kruiste haar armen over haar knieën, waar ze haar kin op steunde. De eenhoorn keek haar nog steeds aan. De zon ging onder. Ze kon in het gras blijven zitten, of naar Zweinsveld gaan. Wat kon een dreuzel het beste doen?