Hoofdstuk 9 De wilg en de vampieren

"Wat bedoel je?", vroeg Jen terwijl ze een draad tussen twee dikke takken van haar hut naar boven stak.

Liesl vloog boven het dak rond en nam de draad aan. Een tak verder stak ze de draad erweer door en Jen maakte snel een knoop, waarna ze de procedure herhaalde.

"Nou, Silver beschermt je tegen weerwolven."

"Hoe doet hij dat dan?", vroeg Jen.

"Nou, als je een tovenaar was, zou je weten dat weerwolven bang zijn voor zilveren dingen. Als een weerwolf wordt gestoken door iets zilvers, is het een beetje alsof hij vergiftigd wordt. Hij sterft eraan. Ze blijven uit de buurt van eenhoorns, zelfs van gouden en witten eenhoorns. Het zijn sterke wezens. En ze verdedigen elkaar als het moet."

Jen maakte een laatste knoop in het touw en Liesl vloog door het raampje terug naar binnen.

"Nou, ik moet gaan eten denk ik… Heb je honger? We kunnen je altijd larven meenemen als je wil."

Jen walgde.

"Ieuw… Larven… Waarom eten jullie geen normaal vlees?"

"Normaal vlees?! Zie je ons al een varken doden of zo? We zijn niet langer dan 15 centimeter hoor!"

Jen lachte.

"Nou ja, smakelijk eten dan maar… Alhoewel ik betwijfel of larven erg smakelijk zijn."

"Nou, ze zijn lekker sappig.", glimlachte Liesl en ze vloog terug naar het raampje, waar ze even in bleef hangen. "Als ik mag van moeder kom ik straks nog eens langs! Doei!"

"Tot straks!", glimlachte Jen terwijl Liesl wegvloog.

Jen keek Liesl na in het raampje, maar Liesl was al snel niet meer te bespeuren. Beneden zag ze Silver grazen.

Sinds haar inwijding was het leven in het verboden bos toch iets aangenamer geworden. Liesl kwam haar dagelijks bezoeken en gaf haar tips over hoe ze de hut moest verstevigen. Elfen bouwden ook hutten, zij het wel hutten die honderd keer kleiner waren, maar ze kenden de belangrijkste principes.

Jen wou net zelf naar de paddestoelentuin gaan om iets te eten te halen toen ze iets hoorde. Het was Silver niet… En Liesl al helemaal niet…

"Jen! Jen!"

Jen liep terug naar het raam en boog zich erdoor om te zien wie beneden rondliep.

"Kenny!", riep Jen verrast.

Kenny had zijn bezemsteel in zijn hand en keek naar boven. Hij leek onder de indruk van Jen's hut.. Jen draaide zich snel om en gooide het touwladder uit, waar Kenny aan op klom. Jen omhelsde hem toen hij boven op het balkon stond.

"Hey, sorry dat het zo lang heeft geduurd.", excuseerde Kenny zich terwijl hij zijn bezem tegen de houten muur zette.

Jen glimlachte breed.

"Geeft niets, ik kan mijn plan wel trekken hoor."

"Dat zie ik!", grinnikte Kenny. "Het heeft even geduurd eer ik je vond. Ik heb het halve bos afgevlogen! Hey zeg, ik heb nog dingen voor je meegenomen!"

Jen zag dat Kenny een grote zak met zich mee had en liet hem binnen in de hut. Kenny keek om zich heen, naar de spulletjes die op de grond lagen.

"Tis wel een beetje leeg he?", merkte hij voorzichtig op.

Jen grinnikte.

"Ik heb veronderstel ik nog geen tijd gehad om te zorgen voor een inrichting…"

"Inrichting? Meubels heb je nodig ja… Misschien dat ik of een van de anderen je binnenkort nog meubels kan komen brengen. We moeten wel oppassen, er zijn nog steeds dementors naar je op zoek, maar al lang niet meer zoveel als in het begin. Er gaan geruchten rond dat je dood bent."

"Dood?", vroeg Jen verbaasd. "Wie verspreidt nu zo'n geruchten?"

Kenny bloosde.

Jen keek Kenny met grote, twinkelende oogjes aan.

"Nee! Toch niet…"

Kenny grinnikte verontschuldigend.

"Jep, sorry, ik. En de andere jongens… Zwans zoiets rond in de Drie Bezemstelen en het staat de volgende dag in de krant."

Jen grijnsde weeral.

"Dat geeft mij alweer een alibi. Er is geen kans dat de dementors in het verboden bos komen zoeken?", vroeg Jen.

"Jawel, die kans is er wel. Maar hij is erg klein. Ze geloven niet dat je hier je toevlucht bent komen zoeken."

Jen zuchtte opgelucht.

"Nou, laat eens zien wat je mee hebt."

Kenny haalde glimlachend de zak leeg, waar hij dekens, een kussen, grote lege kannen, een nieuw zakmes en een heleboel proviand voor Jen had ingepakt. Jen liet kreetjes van vreugde elke keer dat Kenny iets nieuws uit de zak haalde.

"Wow Kenny, echt bedankt hoor. Ik begon me al zorgen te maken over het eten. Binnenkort zal het gaan vriezen en ik denk niet dat ik dan nog veel eten in het bos ga kunnen vinden."

"Maak je niet druk, we zullen je vaker komen bezoeken dan. Dan zorgen we er wel voor dat je niet kan verhongeren. O ja, en ik ben het bijna vergeten."

Kenny zocht in de zak van zijn tovenaarsgewaad en haalde er even later een glazen bol uit.

"Ga je mijn toekomst voorspellen?"

Kenny grijnsde.

"Nee hoor. Een nieuwe uitvinding van Fedor. Tis geen echte glazen bol. Hij is hol vanbinnen. Je moet er een woordje tegen zeggen en dan werkt het net als een vuurtje, maar dan zonder rook."

Jen haalde een wenkbrauw op.

"Doe eens voor.", zei ze sceptisch.

Kenny nam de bol in de palm van zijn rechterhand.

"Spiritus.", zei Kenny stil en plots zweefde de bol tien centimeter boven zijn hand terwijl het leek alsof het binnenste van de bol in brand stond en het buitenste in een warm-rode nevel omhuld was.

Jen keek met grote ogen ernaar, en ze voelde de warmte van de bol komen. Voorzichtig kwam ze dichterbij met haar hand, maar de bol ging ook steeds achteruit dan.

"Fedor heeft het zo ingesteld dat de spiritus zich niet laat aanraken eens hij brandt. Dat heeft hij ook nog maar drie dagen geleden gedaan, maar hij loopt nog steeds met de brandplekken op zijn vingers rond."

Kenny schudde lachend bij de gedachte.

"In ieder geval, als je wil dat het vuur ophoudt, zeg je gewoon Suti."

Toen Kenny dat zei viel de bol weer naar beneden, en Jen raapte hem op. Hij was weer ijskoud.

"Wow.", zei Jen. "Geef Fedor maar een dikke kus van me. Dit ga ik nog veel gebruiken."

Kenny grijnsde.

"Nou, ik betwijfel me of Fedor graag een kus van me zal krijgen, maar ik zal hem de volgende keer langssturen, zodat hij zijn kus in ontvangst kan nemen."

Jen lachte. Kenny stond recht en vloog met zijn bezem naar de grond terwijl Jen naar beneden klom.

"Jen, tot binnenkort dan. Ik zal je nog wel eens…"

Kenny draaide zich plots fel om.

"Kenny, is er iets?"

Langzaa draaide Kenny zich terug om.

"Nee… Nee, er is niets… Ik dacht…"

Supersnel draaide Kenny zich weer om en keek hij rond zich.

"Wat is?", vroeg Jen terwijl ze Kenny met gefronst voorhoofd aankeek.

"Hmmm… Het lijkt wel alsof het hier spookt.", fluisterde Kenny.

Plots hoorde Jen gegiechel uit een van de struiken komen.

"Liesl!", riep Jen luid. "Liesl, kom nu meteen naar hier!"

Kenny zag een zilverachtig licht uit de struiken tevoorschijn vliegen, en Liesl vloog tot tussen Kenny en Jen in.

"Liesl, dat is niet erg beleefd om Kenny zo voor de gek te houden!"

Liesl grijnsde en knipoogde.

"Ik heb hem geen kwaad gedaan hoor."

Jen zuchtte met een glimlach. Kenny keek Liesl met grote ogen aan.

"Dat… een… klein… maar…", probeerde Kenny eruit te brengen.

"Liesl is een elfje.", zei Jen.

"Ja! Dat zie ik!", zei Ken terwijl hij naar Liesl bleef kijken. "Maar elfjes kunnen normaal niet praten!"

Jen keek Kenny vreemd aan.

"Tuurlijk wel. Die wat ik ken hebben tot nog toe allemaal gesproken."

"En ze zien er normaal ook nooit zo uit!", zei Kenny. "Zo menselijk! Meestal zijn het lelijke beesten!"

"Hey!", riep Liesl verontwaardigd.

"Sorry…", verontschuldigde Kenny zich snel. "Maar er zijn maar 4 soorten elfjes, en geeneen ziet eruit als… Liesl, heet je zo?"

Liesl knikte.

"We komen dan ook maar in 2 bossen in heel de wereld voor. Het verboden bos, en het bos van Nottingham. Vroeger waren we met meer, maar de Ierse Feniks heeft velen onder ons verorberd."

Jen slikte.

"Jaiks… Opgegeten door een vogel?"

Liesl knikte.

Kenny keek Liesl nog steeds vreemd aan.

"Echt keivreemd… Ik dacht dat pratende elfjes enkel bestonden in dreuzelsprookjes."

"Nou, kennelijk zijn tovenaars ook niet alwetend.", grijnsde Jen.

Kenny schudde zijn hoofd.

"Ik moet gaan. Jen, ik zie je binnenkort nog wel eens…"

Kenny keek nog eens zijlings naar Liesl, en steeg toen op met zijn bezem.

Jen wuifde hem uit en Liesl keek hem ook na, en giechelde luid toen hij weg was.

"Liesl, dat was echt niet beleefd om hem zo voor de gek te houden! Wat was je eigenlijk aan het doen?"

"Hem in zijn nek aan het kietelen.", giechelde Liesl.

"Niet erg grappig.", probeerde Jen serieus te zeggen, maar ze kon haar glimlach niet onderdrukken.

De zon zakte lager over het bos, en Jen verliet haar hut, samen met de glazen bol die ze de dag ervoren had gekregen van Kenny, en een zak waarin ze haar kruisboog en een deken had steken.

"Spiritus.", mompelde Jen en het vuur in de bol ging aan.

Jen wandelde naar Silver, en de bol volgde haar, alsof het een ballon was die aan een touwtje aan Jen's pols bevestigd was. Silver stond te grazen.

"Silver, ik ga naar Liesl toe vanavond, dus ik ben wel veilig voordat de avond valt. Als je wil mag je naar de andere eenhoorns gaan. Wil je dat?"

Silver keek in Jen's ogen en hinnikte. Enkele tellen later galoppeerde hij door de bomen weg.

Jen verstopte de touwladder weer en wandelde richting Liesl's elfenkamp. Het lag immers maar een kwartiertje daarvandaan, en ze was er al één keertje met Liesl geweest.

Maar Jen wandelde niet slechts een kwartiertje. Ze wandelde twintig minuten… En even later dertig… En naarmate het donkerder werd, raakte ze meer in paniek. Het was moeilijk om zich de weg naar Liesl's kamp te herinneren, maar Jen merkte op dat het ook moeilijker werd om de weg naar haar eigen boomhut terug te vinden!

Langzaamaan begonnen de bomen in het verboden bos minder dik te worden en leek het alsof het bos stilaan aan zijn einde kwam. In de verte hoorde Jen weerwolven. Rillend stapte Jen door en probeerde ze haar voetstappen geen geluid te laten maken in de afgevallen herfstbladeren. Plots hoorde ze luid gekraak en geschreeuw. Het leek alsof iemand veel pijn had. Ze rende dichterbij naar het geschreeuw, en zag plots een reusachtige, bewegende wilg, en een tiental vampieren eromheen singelen. Jen slikte. Zoveel vampieren had ze nooit tesamen gezien. En het was een van die vampieren die zo had zitten schreeuwen.

Plots werd haar aandacht door iets totaal anders getrokken. De wolken schoven voor de maan weg en Jen zag plots een reusachtig kasteel, slechts enkele honderden meters van de grote wilg af. Zelf ging ze achter een boom staan, zodat de vampieren haar niet zouden zien, en keek ze beter naar het kasteel. Ze had nooit zo een prachtig gebouw gezien. Zo een… magisch… kasteel. En Jen wist meteen dat ze naar het kasteel van Zweinstein was aan het kijken. Er schenen nog een heel aantal lichtjes, en Jen had maar al te graag dichterbij willen gaan om het kasteel beter te bekijken. Maar ze wist dat ze niet gezien mocht worden door tovenaars. En als ze gezien zou worden door die vampieren zou het ook niet goed met haar aflopen.

Snel fluisterde Jen 'Suti', en de bol viel gedoofd in haar hand, waarna ze de bol terug in haar tas deed.

Jen keek terug naar de vampiers, en zag eindelijk wat ze waren aan het doen. Zo had Jen nog nooit vampiers zich zien gedragen. Ze probeerden gezamenlijk de boom te vernielen om een of andere reden. Ze hadden grote bijlen vast, Jen kon enkel raden hoe ze daaraan waren gekomen, en ze probeerden in de takken van de wilg te hakken. Eén leidde de boom af, zodat de anderen ergens anders konden aanvallen. Jen keek verschrokken toe. Waarom zouden vampieren zich iets van een wilg aantrekken? Niet dat deze wilg er normaal uit zag. Zijn takken schudden wild en hadden een van de vampiers geraakt, degene die bloedend enkele meters uit het bereik van de wilg zat te schreeuwen van de pijn.

Jen kon niet blijven kijken hoe de vampiers de wilg tot een kleine boomstronk reduceerden, want als ze klaar zouden zijn, zouden diezelfde vampiers terug het bos inkomen, en haar achterna komen. Ze had dus twee opties. Ofwel keerde ze nu meteen terug, naar waar haar hut ook zou liggen, ofwel hield ze de vampiers tegen.

Jen aarzelde geen seconde en een tel later was ze hoog in de boom geklommen, waar ze neerkeek op de vampiers. Ze haalde de kruisboog uit haar tas en spande een kleine pijl aan. Ze zorgde ervoor dat ze stabiel zat en probeerde te mikken op een van de gevaarlijkst uitziende vampiers. Haar eerste schot was meteen raak en de vampier loste in het niets op, net als de pijl die hem had gedood. De andere vampiers leken even van hun stuk, maar hadden niet gemerkt dat iemand een pijl had geschoten, en knikten naar elkaar dat ze niet mochten opgeven.

Jen maakte zich stiekem klaar om nog een pijl af te schieten. Ze mikte op een vrouwelijke vampier en tien seconden later loste ook deze op. Jen grinnikte en zag dat de vampiers steeds banger begonnen te worden voor de boom, maar plots slaagde een mannelijke vampier erin om een lange tak ervan af te hakken en de boom schudde spastisch heen en weer. Jen vond het vreemd, maar het leek alsof de boom echt pijn had. Jen zocht in haar zak naar een nieuwe pijl voor op de kruisboog te leggen, maar merkte op dat er iets ontbrak aan de scene toen ze terug naar de wilg keek. Acht vampiers cirkelden rond de boom, dat klopte… Maar…

Plots knalde Jen naar voren en sloeg haar gezicht tegen de tak waarop ze had gezeten. De gewonde vampier had haar gezien en was nu op haar gesprongen. Ze voelde hoe hij zijn tanden in haar nek zetten, en het leek alsof ze vast zat, behalve als ze…

Jen draaide haar gewicht om, en plots viel zij, samen met de vampier, van de tak af, zij nu bovenop de vampier. Snel nam Jen haar spies uit de mouwen van haar blouse, en gaf ze de gewonde vampier de genadeslag. De andere vampieren hadden haar uit de boom zien vallen, en keken nu allen haar richting uit. Plots vloog er eentje tientallen meters hoog door de lucht en viel hij bijna honderd meter verder in het verboden bos terug neer terwijl een heleboel vogels plots verschrokken naar boven schoten. De wilg had de vampier zo ver weggeslaan.

Twee van de vampiers kwamen op Jen af en Jen zette het op een lopen. Ze rende langs het bos, want ze wist dat ze in het bos geen kans had om hen te ontlopen. En als haar dat wel zou lukken, zou ze waarschijnlijk slechts enkele minuten later weer een of ander gevaarlijk monster tegenkomen dat haar weeral door het bos zou achtervolgen, en zonder Silver of Liesl in de buurt riskeerde ze dat liever niet.

Een van de vampiers besprong haar, en Jen viel weer op de grond. Ze sloeg de vampier snel van haar af en krabbelde weer overeind, maar de vampier deed hetzelfde. Jen keek tijdens het rennen achter haar schouder, en zag dat er nu 4 vampiers haar achtervolgden. Dit zag er niet goed uit.

Plots zag Jen een licht branden. Het kwam van een hut!

Voor een seconde panikeerde Jen. Als ze een tovenaar tegenkwam die haar zou herkennen als Jen Lovsky, zou deze haar uitleveren aan het ministerie. Maar als ze geen hulp kreeg, zou ze in een uur ook een vampier zijn, of gewoon het hapje van de vier bloeddrinkers die haar achterna zaten.

Jen spurtte naar de hut.

"Laat iemand thuis zijn!", prevelde Jen in zichzelf terwijl ze haar laatste spurt inzette. Ze bonkte tegen de deuren van het huis, en wachtte niet tot iemand 'binnen' riep maar gooide de deur open. Snel stapte ze binnen en sloeg ze de deur achter zich dicht, zoekend naar een sleutelgat, waar ze de sleutel snel omdraaide.

"Wat mot dat hier!"

Jen draaide zich snel om, en tegenover haar stond Hagrid, die een meter boven haar uit torende. Toen Hagrid Jen zag viel zijn mond open. Hij herkende haar, ook al zag ze er verwilderd uit met haar haren die in haar gezicht plakten, bloed dat over haar hals liep, bruin stof op haar kleren en armen die volstonden met kretsen.

"Hagrid?", vroeg Jen verrast.

"Jen?"

Hagrid bleef Jen met open mond aankijken, maar voordat hij nog een woord kon uitbrengen, hoorden Jen en Hagrid de vampiers tegen de deur beuken.