Begin november begon het te vriezen. Jen had het niet gemakkelijk.
Vooral 's nachts sneed de kou door tot in haar botten, waardoor ze niet kon
slapen. Jen maakte snel de beslissing om zolang het koud zou blijven overdag te
slapen, en 's nachts wakker te blijven, om zichzelf zo toch warm te kunnen
houden.
Liesl bracht Jen ook een deken mee van zilver elfenstof.
Erg warm was deze niet, maar Jen apprecieerde toch alle hulp die ze kreeg. Veel
nachten zat ze boven in de beukwilg, samen met Liesl
te kletsen over de brieven die ze van de jongens uit Zweinsveld
kreeg terwijl Silver onder stond te grazen en de
beukwilg heen en weer wiegde, wat Jen erg kalmerend vond, vooral als zij er
zelf in zat. En ook al had ze geregeld honger en bleef de koude duren, ze was
toch tevreden.
Het was volle maan en de beukwilg had Jen weer in zijn kruin gezet. Jen keek wachtend de bomen in, op zoek naar het zilveren licht van Liesl. Ze hoorde weerwolven huilen en in de verte kon ze de rook zien die van Hagrid's hut opsteeg. En dan was er Zweinstein zelf. Het magische kasteel. Jen kreeg het alleen al warm door naar de verlichte ramen te kijken van het gebouw. Ze zou er alles voor geven om eens te zien hoe het kasteel er vanbinnen uitzag.
De maan kroop omhoog aan de hemel en Jen voelde de koude wind in haar gezicht snijden. Jen droeg de zilveren elfendeken van Liesl als een mantel om zich heen. Ze voelde in haar zak dat ze een spies meehad en hoopte dat ze hem niet hoefde te gebruiken, ook al had ze zo goed als niets meer van de vampiers gehoord na het incident met de beukwilg.
Jen sloot haar ogen en dutte langzaamaan in…
"Word wakker! Jen! Snel! Jen, komaan!"
Jen opende haar ogen en zag het zilveren licht van Liesl's vleugels voor haar gezicht op en neer flitsen.
"Wat?", mompelde Jen nog een beetje slaapdronken.
"Jen haast je! Er zit iemand bij je hut! Snel! Komaan!"
Jen was meteen wakker en floot op haar vingers.
"Silver!", riep ze luid terwijl ze naar Silver zocht. "Waar is Silver?"
"Ergens aan het grazen veronderstel ik?", gokte Liesl.
Jen sprong uit de beukwilg.
"Is het een vampier?"
"Waarschijnlijk wel. Ik ben meteen naar hier gekomen toen ik zag dat je niet in de hut was. Hij zag er erg duister uit. Wees voorzichtig. Als hij op zijn eentje jou durft te zoeken, moet hij wel erg veel lef hebben…"
"Zoek jij Silver! Ik zal met hem afrekenen!", riep Jen, en ze spurtte het bos in terwijl Liesl de andere kant opflitste, op zoek naar Silver.
Jen spurtte zo snel ze kon naar de hut. Als ze op haar snelst liep, kon ze er binnen de vijf minuten zijn. Jen had al haar spies in de aanslag en probeerde niet over de takken in het donkere bos te struikelen. Toen ze haar hut had bereikt verlangzaamde ze en probeerde ze haar ademhaling onder controle te houden. Zo stil als ze kon sloop ze achter enkele struiken door en trachtte ze te kijken of ze de vampier zag. Ze zag dat het touwladder van de hut nog steeds verstopt achter de struiken was. Ze kroop voorzichtig dichterbij en toen zag ze hem.
Hij zat slechts vijf meter van haar af, met zijn rug naar haar toe, en als Jen niet beter wist, leek het alsof hij bezig was met de paddestoelen. Jen gromde zo diep in haar keel dat hij het niet kon horen en langzaam kwam ze recht tussen de struiken. Zonder een blad aan te raken of een takje te breken liep Jen naar hem toe, nog stiller dan een kat. Ze had haar spies in haar hand en naarmate ze naderde zag ze dat hij enkele paddestoelen had uitgetrokken. Boos zette ze nog een paar geluidloze stappen dichter… Nog twee meter… Eén meter…
-knak-
Jen slikte en probeerde haar voet niet te bewegen. Stom takje. Ze zag dat hij ook plots niet meer bewoog. Jen nam stil adem en op het moment dat ze de spies door zijn rug wou rammen…
"EX-PELLIARMUS!"
Voordat Jen wist wat er gebeurde schoot een rode straal op haar af en met een luide gil knalde ze enkele meters verder tegen een boom terwijl haar spies een tiental meters van haar af viel.
Jen kreunde van de pijn en de man kwam een paar stappen dichter, met zijn toverstaf nog steeds in zijn hand.
"Jij bent geen vampier…", zei de man met een diepe, maar toch verwarde stem.
Jen kwam op haar handen en voeten recht.
"Jij kennelijk ook niet…", zei Jen terwijl ze het stof van haar rok klopte.
Ze keek de man aan en zag dat hij ook nog niet erg oud was. Toch zeker niet ouder dan 30. Hij had diepzwarte ogen en al even zwart haar tot in zijn nek, maar hij leek wel erg boos.
"Ben je gek? Zo luid schreeuwen? In het verboden bos ook nog? En wat dacht je wel niet, zo op me afsluipen! Voor hetzelfde geld had ik een veel zwaardere spreuk op je uitgesproken!"
Jen had verontwaardigd haar mond open hangen.
"Ik? Ik gek? Jij bent degene die in mijn tuin mijn paddenstoelen zit te…"
"Jouw paddenstoelen? Heb jij mijn paddenstoelen zitten opvreten?"
"De jouwe?"
"Ja, de mijne! Enig idee hoe oud die dingen zijn? 28 maanden! Het gaat weer jaren duren eer ik weer nieuwe kan kweken!"
De man blies boos door zijn lange neus en Jen slikte.
"Sorry.", verontschuldigde ze zich. "Dat wist ik niet. Er zijn toch nog een aantal over? Maar jij bent niet degene die hier zat te verhongeren van de honger!"
De man keek Jen plots met open mond aan.
"Jij bent die dreuzelmeid!"
Jen keek de man boos aan.
"Heb je de hele tijd hier in het Verboden Bos gewoond?", vroeg hij.
Jen knikte. De man leek verrast en stak zijn toverstaf terug in zijn zwarte gewaad.
"Wel, nu niet meer. Jij gaat terug naar waar je vandaan kwam. Meekomen."
"Nee!", zei Jen fel.
"Je zou wel wat beleefder mogen zijn.", zei de man nijdig.
"O ja, waarom?"
De man gromde tussen zijn tanden door en haalde zijn toverstaf weer uit zijn gewaad en richtte die op haar hoofd.
"Omdat ik een toverstaf heb, en jij toevallig niet. Hup, voor mij op. Je weet Zweinstein liggen?"
Jen had geen tijd om te panikeren omdat ze plots een geluid hoorde wat haar vreemd was in het verboden bos. Het leek alsof ze een heleboel dingen hoorden klikken.
"Wat is dat?", vroeg Jen ademloos.
De man draaide zich om.
"Oh nee…", zei hij terwijl hij met grote ogen het bos inkeek en zijn toverstaf liet zakken. "Dit is niet goed… Helemaal niet goed… Ze moeten je gegil gehoord hebben…"
"Ze?", vroeg Jen, die niet wist wat zou komen.
"Snel! We moeten hier weg!", zei de man en hij trok Jen bij haar arm mee, weg van de hut, maar het geklik werd er niet zachter op.
Plots slaakte Jen weer een hoge gil. Een gigantische spin, misschien wel 1 meter hoog, viel voor haar en de man neer. De harige poten bewogen zich snel naar hen toe.
"Arania Exumai!", riep de man en een blauwe straal raakte de spin, die meteen oploste in het niets. "Wil je alsjeblieft ophouden met zo luid te gillen?", siste de man. "Spinnen zijn supergevoelig voor hoge tonen!"
Jen kon niet antwoorden en wijsde voor zich uit. In de verte zag ze nog een tiental reuzenspinnen razendsnel naderen.
"Terug!", fluisterde ze hees. "Terug!"
Deze keer greep zij de verstomde man bij zijn mouw en trok ze hem mee, terug naar de hut. Snel zocht ze de touwladder en klom ze eraan op. De man greep ook de touwladder vast en zwaaide met zijn toverstaf.
"Wingardium Leviosa!"
Razendsnel vloog de touwladder met Jen en de man erop naar boven en sprongen ze beiden bij de hut eraf.
"Araniae Exumae!", riep de man en een viertal stralen schoten naar beneden en losten evenveel spinnen op. De spinnen krioelden over elkaar en lieten niets heel van de paddestoelentuin met hun grote poten.
Jen had haar kruisboog erbij gehaald en schoot zo snel ze kon de pijlen naar beneden, geen enkele pijl zijn doel missend.
"Araniae Exumae!", bleef de man ontelbare keren herhalen.
"Het zijn te veel!", zei Jen paniekerig terwijl ze nog een pijl aanspande. "Dit halen we niet!"
Plots hoorden ze luid gehinnik en Silver stormde tussen de honderden spinnen in, die plots allemaal wegschoten tussen de struiken.
"Snel!", zei Jen, en ze klom een stuk naar beneden, waarna ze meteen naar beneden sprong. De man volgde haar voorbeeld en schoot ondertussen nog een paar stralen naar de spinnen die langzaam wegvluchtten.
Jen aaide Silver over zijn hoofd.
"Ben ik blij dat jij er bent Silver. Komaan," zei Jen terwijl ze zich naar de man draaide. "We moeten hier weg!"
Silver blies terwijl de man dichterbij kwam.
"Hij heeft het niet zo op vreemden.", zei Jen terwijl ze op Silver's rug sprong.
De man keek de eenhoorn twijfelend aan. Plots hoorden ze weer geklik van tussen de struiken.
"Ik heb het ook niet zo op eenhoorns.", zei de man. "Maar het ziet er niet naaruit dat we momenteel een keus hebben."
Jen stak haar hand uit en hielp de man op Silver te klimmen. Enkele spinnen kwamen van onder de struiken vandaan.
"Araniae Exumae!", riep de man terwijl hij probeerde te mikken op de galopperende Silver.
Silver schoot als een pijl tussen de bomen door met de twee mensen op zijn rug en Jen keek voortdurend achter zich en mikte dan een pijl op de spinnen waarvan er maar steeds meer en meer leken te komen.
"Ze blijven maar komen!", kreunde Jen terwijl ze merkte dat ze nog maar 6 pijlen over had.
"Nee, denk je echt?", zei de man ironisch. "Araniae Exumae! Zeg tegen je eenhoorn dat hij wat sneller gaat!"
Jen draaide zich om zodat ze de spinnen beter in het oog had.
"Ja tuurlijk, hij zit hier toch maar een herfstwandelingetje te maken!", zei Jen lastig en al even ironisch tegen de man terwijl ze haar haren achter haar oren stak. "Wil je liever wandelen misschien?"
Als een klap voelde Jen een dikke, laaghangende tak in haar rug terwijl Silver doorspurtte. De man botste keihard tegen haar en beiden gleden ze van Silver af, die even snel door bleef rijden. Ze vielen naast elkaar op de bosgrond.
"Silver!", riep Jen luid terwijl ze half rechtkwam.
De man sprong terug recht en bleef de spreuk tientallen keren herhalen terwijl de spinnen hen omsingelden. Jen kwam pijnlijk terug recht en zag plots een spin tussen de bomen heen naar beneden glijden.
"Kijk uit!", waarschuwde ze de man, maar voordat deze wist waar hij moest kijken sprong de reusachtige spin op hem.
"Aaah!"
De man smakte tegen de grond en de toverstaf rolde over de droge bosgrond uit zijn handen. Jen sprong er meteen naar toe en greep de toverstaf.
"Araniae Exumae!", riep ze luid.
Uit de toverstaf schoten een tiental helderblauwe stralen, enkele naar boven, waar zich nog meer spinnen schuil hadden gehouden, naar de spin die de man had neergehaald, en naar enkele spinnen die hen omsingelden.
De man lag met zijn gezicht op de grond en zijn armen over zijn hoofd op de grond.
"Komaan!", riep Jen. "Araniae Exumae!"
Jen sloot haar ogen voor het felle licht en kon met moeite de toverstaf vasthouden omdat hij steeds harder begon te trillen terwijl tientallen stralen eruitschoten. Plots voelde ze een pijnlijke brandsteek in haar handen en liet ze de toverstaf los en greep ze naar haar hand.
De man kwam recht en raapte de toverstaf terug op. Jen keek naar de blaren die steeds roder kleurden op haar hand. Niet dat ze tijd had om daar al haar aandacht aan te besteden. Met haar linkerhand probeerde ze te mikken met haar kruisboog, maar de pijl schoot over een tiental spinnen heen.
"We zijn er geweest…", zei Jen terwijl ze met haar rug tegen de man stond en de spinnen nu langzaam en sluw als aansluipende tijgers hen op maar een paar meter afstand naderden.
"Enige laatste woorden?", zei de man droog, terwijl hij met zijn toverstaf nog steeds voor zich uit op de spinnen probeerde te mikken.
"Jij zal ze ook niet kunnen verder vertellen, dus heeft het een reden dat ik ze zeg?"
"Goed punt.", knikte de man.
Plots hoorde Jen Silver hinniken en hoefgetrappel naderen.
"Silver!", riep Jen luid, maar opeens begon de grond te daveren.
Jen en de man hielden hun adem in terwijl plots een dertigtal eenhoorns kwamen aangestormd door de bomen en steigerden boven de spinnen, die klikkend terug het bos invluchtten. De eenhoorns achtervolgden de reuzenspinnen en Jen lachte luid.
"Haha!! Pak dat aan vieze, harige, achtpotige monsters! Haha!"
Jen sprong opgelucht rond Silver heen, die vrolijk steigerde.
"We hebben ze verslagen, Silver! We hebben ze verslagen! Wat een avontuur!"
Jen draaide zich om om haar vreugde te delen met de vreemdeling, maar botste meteen tegen hem op. Jen hield haar adem in. Met zijn armen dreigend over elkaar gevouwen en een woedende blik in zijn ogen keek hij Jen aan.
"Het avontuur eindigt hier."
Jen slikte.
"Maar…"
"Niets te maren.", zei de man terwijl hij zijn toverstaf terug op haar mikte. "Wees blij dat je niet dood bent."
"Das ook niet dankzij jou!", zei Jen boos.
De man keek Jen uitdagend aan.
"Als jij me niet tegen die boom had doen knallen met die toverspreuk, had ik niet zo gegild en waren die stomme reuzenspinnen nooit gekomen!"
"Je kan hier gewoon niet blijven.", zei de man. "Je weet niet hoe gevaarlijk het hier is."
"Ik denk dat ik het beter weet dan jou! Reusachtige spinnen, vampiers, weerwolven, vleesetende planten… Ik ben er op voorbereid."
"Ja dat zag ik ja.", zei de man kortaf. "Het enige wapen dat je hebt is die kruisboog van je, en ik wil je die wel eens effectief zien gebruiken met je linkerhand."
Jen beet nijdig op haar lip.
"Jouw spreuk trof anders wel meer spinnen toen ik hem uitsprak!", beet Jen de man bitsig toe.
Jen staarde hem boos aan en even dacht hij diep na.
"Dat is inderdaad wel… Vreemd.", gaf hij peinzend toe. "Laat me je hand zien."
"Waarom?"
"Dan kan ik hem genezen. Tovenaars kunnen niet gemakkelijk andermans toverstaffen gebruiken. Ze hebben er een nodig die op maat wordt gemaakt voor hen. Deze is voor mij gemaakt, niet voor jou.", zei hij kalm terwijl hij langzaam met de toverstaf boven de wonde op Jen's hand schoof en daar een gele straal de huid geneesde.
Jen keek de man aan.
"Maar als ik een dreuzel ben…"
De man keek haar terug aan en stopte zijn toverstaf in zijn mouw. Jen's hand tintelde en ze voelde geen pijn meer.
"Dan is er iets mis met je, denk ik. Ik heb nooit geweten dat het mogelijk was voor dreuzels om spreuken uit te spreken, en naar mijn weten is dat ook onmogelijk. We gaan naar Perkamentus."
De man stapte voor Jen uit en Jen moest snel wandelen om hem bij te houden. Silver bleef Jen op de voet volgen.
"Het schoolhoofd van Zweinstein?", vroeg Jen een beetje verrast.
"Al van gehoord?", vroeg de man verrast terug.
"Ja, tuurlijk! Ik heb ook een paar weken in Zweinsveld gewoond… Voordat…"
Jen zweeg. De man leek wel geïnteresseerd, maar zei verder niets. Jen zuchtte.
"Ik wil niet dat mijn geheugen gewist wordt…"
"Als het ministerie je vindt, zullen ze geen uitzonderingen maken.", zei de man simpel.
"Zou jij willen dat ze met jouw herinneringen knoeiden? Ik kan me niets vreselijkers voorstellen! Dat ze mij in een gevangenis gooien, oke, dat ze me terug naar huis sturen, daar kan ik misschien nog mee leven, maar mijn geheugen wissen? Er is niets mensonterenders dan dat!", zei Jen snel.
De man keek Jen zijlings aan terwijl ze door het bos stapten.
"Kijk, eeuh… Hoe heet je ook weer?"
"Jen.", zei Jen. "Jen Lovsky."
"Kijk, juffrouw Lovsky, ik weet dat…"
"Jen.", onderbrak Jen hem. "Niet juffrouw Lovsky."
De man draaide met zijn ogen.
"Wat maakt het uit hoe ik je noem? In een paar minuten weet je er toch niets meer van!"
Jen werd bleek.
"Eeuhm. Dat was maar een grap.", verontschuldigde de man zich.
"Weet je, jij zult nog eens iemand doden met die ironie van je!", zie Jen gepikeerd. "Wie ben jij trouwens?"
"Professor Severus Sneep. Toverdrankmeester aan Zweinstein.", stelde hij zich koel voor.
"Wel dan, toverdrankmeester Sneep, er…"
"Professor Sneep.", zei hij. "Niet toverdrankmeester Sneep."
"Wat maakt het uit hoe ik je noem? In een paar minuten weet ik er toch niets meer van!", zei Jen serieus.
Severus keek haar met grote ogen aan en Jen grijnsde.
Ze hadden het amper gemerkt maar ze waren aan de rand van het bos gekomen. Severus keek naar Silver.
"Waarom volgt hij je?", vroeg hij.
"Hij heeft mijn bloed gehad.", zei Jen. "Volgens Hagrid blijft hij me daarom trouw."
"Hagrid? Rubeus Hagrid?", vroeg Severus wantrouwend. "Van waar ken jij Hagrid?"
Jen probeerde niet rood te worden.
"Van in Zweinsveld. Silver is al bij me sinds mijn eerste dag in Zweinsveld. Van toen ik met mijn viavia aankwam in het Oneindige Veld."
"Dus zo ben je in Zweinsveld geraakt… Door een viavia?", vroeg Severus.
"Ja.", antwoordde Jen kort. "In ieder geval, ik heb Hagrid... ooit… bij de Drie Bezemstelen ontmoet."
Jen zweeg. Ze keek naar het kasteel van Zweinstein. Het was nu dichter dan ooit.
"Het is wel mooi he?", zei Jen dromerig.
"Wat?", vroeg Severus.
"Zweinstein. Ik had nooit zo een gebouw gezien. Zo… Magisch."
Jen bleef dromerig naar het kasteel staren en Severus liet haar geen seconde uit zijn blik los.
"Je kan het kasteel zien.", zei Severus peinzend.
"Ja, tuurlijk, ik ben niet blind.", grijnsde Jen.
"Jij bent ook geen dreuzel."
Jen keek Severus aan.
"Als je een dreuzel was, zou je nooit zo dicht bij Zweinstein in de buurt kunnen komen… En dan ook nog eens het kasteel zien zoals het is."
Jen glimlachte.
"Gaan jullie mijn geheugen nu niet wissen?", durfde ze te vragen.
"Dat is een beslissing die professor Perkamentus moet maken.", zei Severus terwijl hij de trappen voor het kasteel opliep.
Silver bleef voor de trappen staan en hinnikte. Jen draaide zich om en liep naar Silver.
"Rustig maar Silver. Rustig.", probeerde ze hem te kalmeren door over zijn hoofd te aaien en plots sprongen er enkele tranen in Jen's ogen. Snel probeerde ze ze weg te vegen.
"Professor Sneep?", vroeg ze stil.
Severus hield de deur van de grote hal al open.
"Ja, juffrouw Lovsky?"
Jen glimlachte omdat hij haar nog steeds zo noemde.
"Kunt u me iets beloven?"
Jen aaide Silver over zijn manen.
"Hangt er vanaf wat.", zei Severus voorzichtig.
"Dat ik afscheid mag nemen van Silver? Als ik van professor Perkamentus terug moet gaan of wordt uitgeleverd aan het Ministerie?"
Jen keek Severus serieus aan en hij staarde terug. Een paar tellen later knikte hij kort.
"Ik zal professor Perkamentus daartoe wel kunnen overhalen, moest het nodig zijn.", antwoordde hij oprecht.
Jen glimlachte en liet Silver los.
Severus hield de deur voor Jen open. Jen stond nog steeds onder aan de trappen. Langzaam wandelde ze naar boven. Ze aarzelde voor ze naar binnen stapte. Een seconde later viel de hoge deur met een zware klap achter haar dicht.
