Hoofdstuk 2: Stop
Es bedarf nur eines Augenblicks, etwas zu berichtigen, jedoch das Unrecht währt lange.
(Der redekundige Oasenmann)
Severus Sneep zag er verrast uit, toen de deur met een knal openvloog. Op zo'n vroeg bezoek had hij werkelijk niet gerekend. Met vermoeide ogen bekeek hij zijn ongenode gast aan. Ja, hij kende deze man en hij vreesde hem meer dan alle anderen. De oude man tilde dreigend zijn toverstaf op, zijn blauwe ogen zochten naar iets vertrouwt, bekeken hem, drongen door tot in zijn ziel. Toen sprak hij, ongeloofwaardig, bijna onmogelijk om te begrijpen wat hij zegt.
"Severus?"
Sneep schrok. In zijn hand had hij een glas gevuld met de groene vloeistof. Hij hield het vast, alsof het zijn enige houvast was in deze rare situatie. Een houvast, die vrede beloofde. De ogen van de ander wandelde van zijn gezicht, naar het glas en verschoten van schrik.
"Severus!" Ditmaal niet ongeloofwaardig, maar geschrokken. Voorzichtig kwam hij dichterbij. Severus liep langzaam achteruit, hij vreesde de oude man nog steeds.
Albus Perkamentus, Directeur voor de hogeschool voor hekserij en hokus spokus was gewoonweg geshockeerd. Voor hem stond een van zijn voormalige leerlingen. Hij herkende de jonge man die daar stond en zijn eigen dood in handen hield. Perkamentus neus verraadde welk brouwsel in de ketel loerde. Het was bekend onder de naam "koude dood". Het glas in de handen van zijn voormalige leerling zag er nog ongebruikt uit, hoewel het gift er al in schemerde. Hij was dus nog niet te laat gekomen.
Albus keek in de koude lege ogen. Vroeger waren ze eens vol levenslust geweest, maar nu glansde twijfel in hen.
Albus Perkamentus begreep waarom hij hier was en hij klonk droevig toen hij de naam herhaalde. Wat was er van Severus Sneep geworden? Voorzichtig kwam hij dichterbij hem.
Paniek en angst laaiden in zijn ogen op en hij deed een stap terug.
Het perkament waaide van de tafel en lande zachtjes voor de voeten van Perkamentus. Langzaam tilde hij het op en zette zijn bril goed. Wat hij daar las verraste en shockeerde hem tegelijkertijd, namen, een veelvoud aan namen en plaatsen. Aan enkele namen waren plaatsen en datums erbij geschreven. Het handschrift werd, des te verder hij las, onzekerder.
Sneep was in de tussentijd met de rug tegen de muur gelopen. In het begin kon Perkamentus geen wijs uit de namen, weer las hij de lijst door. Het was stil in de ruimte, alleen het zware ademen van de man aan de muur was te horen en het zacht knetteren van de vlammen onder de ketel. Perkamentus stond onbewegelijk, men zou hem voor een standbeeld hebben aangezien, verstart van schrik. Zijn lichaam, ja dat was tot stilstand gekomen, maar zijn geest niet. Na een halve eeuwigheid keek hij op en begreep wat hij daar had gelezen.
Sneep was tot aan de kerkermuur teruggelopen. Vermoeid leunde hij ertegen, het gif nog altijd in zijn handen. Bijna zou er rust zijn en hoefde hij zijn oude mentor niet meer in zijn ogen te kijken. Hij had genoeg van die verwijtende blikken.
Zijn voormalig schoolhoofd stond gewoon daar en las Sneeps bekentenis, zijn weten, wat hij niet mee het graf in wou nemen. Heel lichtjes bibberden zijn handen en hij wist, hij had niet veel tijd meer. Toch gaf hij de oude man tijd, hij zal rustig kunnen begrijpen wat hij daar las, en ergens was Sneep blij om te zien dat zijn geweten in goede handen lag. Perkamentus zal er voorzichtig mee omgaan.
Het maandlicht wandelde langzaam door de ruimte en verlichte nu de directeur. Zoals het hoorde hij in de schaduw, in het duister en Perkamentus in het felle licht. Eindelijk keek Albus Perkamentus op en tilde met vragende blik het stuk perkament op. Het lange wintergewaad ritselde zachtjes bij deze beweging, maar voor Severus was het een ongewoonlijk hard geluid. Hoewel hij niet gesproken had, begreep Sneep de geluidloze vraag en knikte langzaam. Perkamentus liet de hand met het stuk perkament weer zakken. Daar stond hij nu, in de ene hand zijn geweten, in de andere nog altijd zijn toverstaf. Sneep was tevreden met zichzelf, hij keek gedachteloos in het glas met het gif. Rust.
Een dooddoener, een van zijn begaafdste leerlingen was een vijand. Was een aanhanger van de zwarte magiër, die de tovergemeenschap in angst en gruwel liet leven. Sneep behoorde tot zijn dienaars. Het had wat tijd gekost, maar uiteindelijk hadden de namen, de plaatsen en de datums een betekenis voor hem. Het waren de namen van slachtoffers, oude bekenden, die reeds overleden waren, en van hun moordenaars, maar wat hem verwarde waren de namen van levenden geweest, het waren de toekomstige slachtoffers met hun toekomstige moordenaars. Hij hield het hele weten van een dooddoener in zijn handen, een onmeetbare schat. Met dit weten kon hij vrienden en voormalige leerlingen waarschuwen, hun aanraden onder te duiken, ze veilige plaatsen toewijzen. Maar voor welke prijs? Was het mogelijk?
Het knikken van Sneep had hem zekerheid verschaft, het was werkelijk alles, meer kon hij hem niet mededelen en nu wilde hij gaan. Alleen aan de rand bemerkte hij het maandlicht, waarin hij nu stond. Het gif glinsterde in het glas en de jonge man tilde het langzaam op.
Het was tijd. Sneep tilde het glas op en was ergens diep in zichzelf blij dat hij niet alleen was. Wel vreesde hij Perkamentus ,maar toch was dit de enige persoon, waar Severus in nabijheid met rust kon sterven. Het bibberen werd heviger. Hij wilde hier niet meer zijn. Er was voor hem geen enkele reden meer om te blijven leven. Zijn opdracht was vervuld. Met een lichte glimlach zette hij het glas aan zijn lippen.
"Jongen, niet..."
Verrast nam hij het glas weg, hij had nog niet eens zijn lippen nat gemaakt. Wat? Jongen niet? Verdomme hij was een vijand, iemand die Perkamentus zal moeten haten. Hij was sowieso verbaasd, dat de directeur hem niet zelf had gedood.
Waarom niet? Eén vijand minder! Perkamentus zal blij moeten zijn, het was zijn geluksdag. Met dat stuk perkament kon hij vele levens redden en hij had èèn zorg minder. Maar de man legde het perkament op de tafel en stopte zijn toverstaf terug in zijn gewaad. Hij stak zijn hand uit.
"Jongen zo moet het niet eindigen."
Daar vreesde Severus al voor. Hij had het zien aankomen. Perkamentus was altijd beleefd, behulpzaam en goed, probeerde altijd het onmogelijke.
Perkamentus zag de verwarring, maar hij zag ook het verlangen. Zo moest het toch werkelijk niet eindigen? Er was nog altijd hoop, men kan het tij nog steeds keren. Hij bood Severus Sneep zijn handen aan, waarom hij dat deed wist hij ook niet. Misschien waren er al teveel doden. Al te veel voormalige leerlingen had Albus naar hun graf gedragen. Te veel kinderen. Hij wou niet nog iemand verliezen die hij kende, ook al behoorde hij tot de vijand. Maar de jonge man drukte zich nog dichter tegen de muur, vreesde hem.
Toen zag hij het bibberen, het glas, dat hij zo vast vasthield en de vloeistof erin wiebelde lichtjes. Vragend keek hij in de schaduw. Maar de schaduw keek vol vrees terug. Seconden gingen voorbij, de handen nog altijd voor zich uitgestrekt en in het licht staand. Plotseling een geluid, het glas was uit zijn hand gegleden en op de grond stuk gesprongen. Het lichaam gleed langs de muur omlaag naar de bodem.
Perkamentus sprong naar voren en ving hem op, voordat hij op de grond viel. Hij trok hem in het licht. Het bibberen had Sneep nu volledig gegrepen. Innerlijk hoopte hij, dat Severus bewusteloos zou worden, maar dat deed hij niet. In het maandlicht herkende hij nu de verwijtende blik. Voor Perkamentus was het alsof Sneep hem toe schreeuwde. WAAROM? Waarom heb je me tegen gehouden? Toen eindelijk, naar eindloos lange minuten, verbrak de blik en Sneep was bewusteloos. Perkamentus zat altijd nog in de lichtkegel op de grond., Sneep vast in zijn handen. Hij leefde, maar voor welke prijs? Lande tijd bleef hij op de grond zitten, streek de lange haren uit het bleke gezicht en dacht na. Toen plotseling werd het hem duidelijk, wat hij daar in handen hield. Het was meer dan alleen een lichaam, het was meer dan alleen een voormalige leerling, meer dan alleen een vijand, het was een leven en hij, Albus Perkamentus, was er nu verantwoordelijk voor. Een enkele traan liep over zijn wangen en hij duwde Sneep nog vaster tegen hem aan.
"Geen angst ik zal op je oppassen."
