Hoofdstuk 6. Signalen
Wir alle sind Bestandteile des Seins, wie sehr wir auch etwas anderes glauben mögen. Illusionen Richard Bach
Het brandde en dat betekende dat hij niet meer veel tijd had. Severus Sneep zat rechtop in bed en hield zijn onderarm vast. Het was nacht, hoewel een snelle blik uit het raam liet zien dat het bijna dag werd. Hij schoof de mouw van het nachthemd omhoog, het donkere teken was diep rood en brandde. Zijn meester riep en hem laten wachten was geen goed idee.
Zoekend keek hij om zich heen, op een stoel lagen zijn kleren schoon en mooi opgevouwen. Automatisch begon hij te lopen, aan te kleden en dan een goede plaats vinden om te verdwijnselen, op het kerkhof de volgende plaats te horen te krijgen, weer verdwijnselen, wachten, begroeten, bevelen opvolgen.
Zo simpel was het, altijd hetzelfde schema. De nog altijd jeukende en trillende vingeren negeerde hij toen hij zich aankleedde. Nu geen tijd verliezen. Plotseling een geluid vanuit een dichtbij staande fauteuil, hij zag Albus Perkamentus die hem bezorgt aankeek.
"Hij roept. Niet waar?" Het was een feit, geen vraag.
Sneep knikte.
"Wij hadden werkelijk niet veel tijd meer", meende Perkamentus bezorgt.
Hoofdschuddend dacht hij, nee veel tijd was het niet, het moest genoeg zijn.
"Als je hulp nodig hebt of wilt praten. Ik zal Hagrid zeggen dat hij je doorlaat. Ik ben hier."
Weer een knik, als antwoord. Sneep stopte. Hij voelde dat er nog meer was en zijn korte wachten werd niet teleurgesteld.
"Probeer Hagrid uit de weg te gaan. Hij mag je niet."
Sneep knikte, ditmaal langzamer. Hij begreep het.
Stil als een roofdier op jacht verliet hij de vertrekken van de directeur, voor enkele dagen was het zijn thuis geweest. Terwijl hij de trappen afsloop voelde hij een steek, diep in zich. Het was alsof hij iets verliet wat hij heel erg graag had. Net voor de waterspuwer stopte hij en keek nog een keer om. Het waren bijzondere dagen voor hem geweest, iemand verzorgde hem voor de eerste keer in zijn leven, iemand heette hem welkom zonder vragen of vorderingen te stellen, iemand bood hem hulp, zonder achtergrond gedachtes. Zo veel nieuwe gedachtegangen, zo veel nieuwe gevoelens die hij mocht ontvangen. Hij draaide zich om, maar zijn meester riep en hij moest volgen.
De ademhaling had zich veranderd. Perkamentus had de roep van Voldemort vroeger opmerkt als Sneep. Voordat het branden gekomen was, had de frequentie zich verhoogd en toen was Sneep wakker geworden. Met bedroefdheid volgde Albus Sneep hoe hij zich bewoog, automatisch zonder eigen wil en van angst gedreven. Helemaal in het begin had iets als pure angst in zijn ogen weerspiegelt. Daarna waren ze troebel geworden, leeg.
Ik zal nooit als Voldemort zijn, dacht de directeur en de dingen die zich voor zijn ogen afspeelde, bevestigden hem in zijn gedachten.
Hij bood zijn beschermeling hulp aan, meer kon hij niet doen. Sneep had dan wel geknikt maar, was dat werkelijk Sneep geweest? Of deed hij dit, omdat Perkamentus het van hem verwachtte? Sneep liep door de deur verdwenen. Of hij hem ooit weer zou zien, dat wisten alleen de sterren.
"Veel geluk jongen", mompelde hij.
Zo snel het kon verliet Sneep zijn oude school, hij snelde over het gras en was in het verbodenbos verdwenen, voordat de zon haar eerste zonnestralen op het kasteel wierp. Zweinstein was beschermd, beschermd voor de ogen van dreuzels en hun techniek en ook tovenaars die zonder uitnodiging zomaar op het grondstuk van het kasteel wilden opdoken. Verdwijnselen was op dit grondstuk niet mogelijk, Sneep moest diep het bos inlopen, voordat de druk verdween. In een klein dalletje was de druk plotseling verdwenen. Hij sloot toen zijn ogen en ordende zijn gedachten.
Op het volgende moment was het dal leeg en Sneep stond op een oud dreuzelkerkhof. Direct ging hij op een van de grafkelders af. Het lage gebouw was hem persoonlijk verstop, hier bewaarde hij zijn tweede dooddoeneruniform. De grafkelder was al oud en de verf bladerde er reeds vanaf, de smeedijzeren deur piepte toen hij ze opende. De zon scheen door een klein venster, hoog boven in het dak. Sneep greep achter een stenen sarcofaag en trok er het zwarte gewaad met capuchon en het masker vandaan. Hij wierp het gewaad om en ging naar buiten, de deur liet hij open. Nu moest hij alleen nog het teken vinden. Voldemorts dienaars lieten altijd tekens achter, om aan te geven waar de volgende bijeenkomst plaatsvond.
Sneep wandelde over het kerkhof en keek uit naar een krijtteken. Veel tijd had hij niet meer. De tekens verdwenen na een uurtje weer en behoede de dooddoener die niet kwam. Hij had een slecht gevoel, het was laat, was hij te laat? Met een licht twijfelende blik keek hij naar de grafkelders en de grafstenen. Waar was het? Daar glinsterde iets, op een grafsteen. De stenen kraakten onder het gewicht van zijn schoenen toen hij op de grafsteen af rende, daar was het nog zwakjes te herkennen. Het was op het oude landgoed van Malfidus. Het symbool verdween voorgoed, maar er was daar niemand meer die het kon zien.
Hij dook op het grasveld voor het oude landgoed weer op. Het oude grijze gebouw, zag er al veraf afwijzend uit en als men er zo kort voor stond, kon men de kou die het uitstraalde bijna letterlijk voelen. Sneep bibberde zachtjes. Waarom was hem voorheen nooit opgevallen? Met een paar stappen over het grasveld en de oprit stond hij voor het portaal. Met het masker nog steeds in zijn hand, betrad hij het gebouw. Een klein wezentje kwam op hem af gedribbeld. Dobby, de huiself van Malfidus. Huiselven waren niets waard, zelfs minder dan hij. Met een blik van diepste verafschuwing keek hij het kleinkind grote wezentje aan. Het hinkte erg en had een arm gebroken, de vleermuisachtige oren hingen naar beneden.
"Meneer. Ze zitten in de grote Salon. Meneer", zei Dobby met een diepe buiging en het puntje van zijn neus raakte bijna de grond.
Sneep had de neiging om het wezen met een zwaai van zijn toverstaf tegen de eerst volgende muur aan te gooien, maar toen hij in de grote ogen keek, die reeds helemaal rood en van het huilen uitzagen, hield hij zich in. Voor velen in de tovenaarswereld was hij niet meer waard dan deze huiself, maar toch had hem iemand uit deze wereld geholpen. Daarom nam hij genoegen met het opzij schoppen van de huiself en snelde naar de salon.
Er waren al rond de twintig dooddoeners aanwezig, enkele praatte zachtjes met elkaar andere knikten hem kort toe.
"En Gifmixer. Weer daar?" hoorde hij een verleidelijke stem achter zich.
Hij draaide zich om en keek in de grijze ogen van een vrouw. Het was Elorie, Zei kreeg altijd de opdrachten, waar het om folteren en informatie ging. Onder de dooddoeners ging een gerucht de ronde, ze zal brutaler en roekelozer zijn als elke man. Voldemort moest de zieke geest van deze vrouw vroeg herkend hebben, want ze had persoonlijk les van hem gehad. Nog nooit had ze gefaald.
"Hij heeft geroepen", zei hij strak.
"En wij gehoorzamen", fluisterde ze en kwam steeds dichter bij.
Toen werd er een deur opengetrapt en de rustige stem van Lucius Malfidus was te horen: "Onze meester."
Met het zacht ritselen van hun gewaden, stelden zich de aanwezigen in een halve cirkel om een troonachtige stoel op. Lucius Malfidus snelde naar zijn plaats en een ander persoon stond plotseling in de deur.
Ze vielen allemaal op de knieën en maakten een diepe buiging. Hun meester was gearriveerd.
Lord Voldemort gleed op de stoel af en liet zich koninklijk er op neerzakken. Direct werd het enkele graden kouder om hen heen en zal er in deze ruimte ergens een vonkje warmte zijn geweest dan was dit nu volkomen verdwenen.
"Mijn Dooddoeners welkom", siste de stem van Voldemort zachtjes.
Een voor een kropen ze naar voren en kusten de zoom van Voldemorts gewaad, niemand waagde het om op te staan. Toen was Sneep aan de beurt, hij kroop naar voren en kuste het gewaad. Plotseling voelde hij de dunne hand van Voldemort op zijn schouder.
"Ik dacht dat ik jou niet meer zal terug zien, Gifmixer", fluisterde Voldemort. "Kijk mij aan!"
Sneep keek op, ieder ander zal geschrokken teruggetrokken zijn, maar niet hij. Voldemort was bijna geen mens meer, hij had weliswaar een lichaam van een mens, maar was dun en zijn gezicht was sneeuwwit. De koude handen boorden zich letterlijk in Sneep.
"Jij bent sterker dan ik dacht. Geen fouten meer Sneep, Geen geheimen!" De stem siste als die van een slang.
"Ja heer." Zei Sneep vernederend.
"Herinner je altijd eraan je bent van mij!" Voldemort raakte Sneeps gezicht met een vinger aan. Kou trok door tot in zijn botten.
"Ja heer."
Een handbeweging en Sneep gleed terug naar zijn plek en hield zijn blik naar beneden gericht. Hier was zijn plaats, hier was zijn meester. Maar diep van binnen verlangde hij terug naar Perkamentus en zijn kantoor.
Toen de laatste dooddoener Voldemort begroet had, liet de Heer ze allemaal wachten, op de knieën met het hoofd naar beneden, en niemand sprak een woord. De minuten streken voorbij, alleen de adem van Voldemort was te horen. Sneep gebruikte deze momenten als mogelijkheid om tot rust te komen. Zijn meester was hier en in zijn buurt voelde men zich sterk, men was meer als anders, iets bijzonders. Maar deze keer wilde deze kunst van meditatie niet zo veel helpen, hij was onrustig. De sterkte wilde niet komen en het bijzondere gevoel dat hij altijd in de buurt van Voldemort had kwam maar niet. Wat was er met hem aan de hand?
Toen sprak Voldemort, het was een hees fluisteren: "ik heb wat interessante informatie ontvangen. Ik wil dat jullie het controleren."
Niemand bewoog zich.
"Jullie" Voldemort wees op de drie dooddoeners naast Sneep, "gaan morgen nacht de familie Mac Ginters een bezoek brengen." Het waren dreuzels en de buren van de Dillarts. Ik wil weten waar de Dillarts nu zijn."
"Ja heer", mompelden de drie stemmen.
"Jullie anderen houden jullie oren open. Het ministerie wordt actiever, elk beetje informatie, al is ze nog zo klein en onbelangrijk, wordt DIRECT gemeld", zei de donkere heer. "ik duld het niet als mij informatie onthouden."
Sneep voelde letterlijk de brandende blik van Voldemort op hem rusten.
Voldemort ging staan en verdween uit de kamer. Wat warmte keerde terug en zijn dienaars wachtte enkele secondes voordat zij opstonden.
Zonder verdere woorden te wisselen verdwenen ook zei. In groepen, of alleen verlieten ze de salon, buiten hoorde men het zachte jammeren van de huiself. Sneep nam niet de moeite om het huis te verlaten, hij verdwijnselde, nog altijd op zijn knieën, direct vanuit de salon.
Wir alle sind Bestandteile des Seins, wie sehr wir auch etwas anderes glauben mögen. Illusionen Richard Bach
Het brandde en dat betekende dat hij niet meer veel tijd had. Severus Sneep zat rechtop in bed en hield zijn onderarm vast. Het was nacht, hoewel een snelle blik uit het raam liet zien dat het bijna dag werd. Hij schoof de mouw van het nachthemd omhoog, het donkere teken was diep rood en brandde. Zijn meester riep en hem laten wachten was geen goed idee.
Zoekend keek hij om zich heen, op een stoel lagen zijn kleren schoon en mooi opgevouwen. Automatisch begon hij te lopen, aan te kleden en dan een goede plaats vinden om te verdwijnselen, op het kerkhof de volgende plaats te horen te krijgen, weer verdwijnselen, wachten, begroeten, bevelen opvolgen.
Zo simpel was het, altijd hetzelfde schema. De nog altijd jeukende en trillende vingeren negeerde hij toen hij zich aankleedde. Nu geen tijd verliezen. Plotseling een geluid vanuit een dichtbij staande fauteuil, hij zag Albus Perkamentus die hem bezorgt aankeek.
"Hij roept. Niet waar?" Het was een feit, geen vraag.
Sneep knikte.
"Wij hadden werkelijk niet veel tijd meer", meende Perkamentus bezorgt.
Hoofdschuddend dacht hij, nee veel tijd was het niet, het moest genoeg zijn.
"Als je hulp nodig hebt of wilt praten. Ik zal Hagrid zeggen dat hij je doorlaat. Ik ben hier."
Weer een knik, als antwoord. Sneep stopte. Hij voelde dat er nog meer was en zijn korte wachten werd niet teleurgesteld.
"Probeer Hagrid uit de weg te gaan. Hij mag je niet."
Sneep knikte, ditmaal langzamer. Hij begreep het.
Stil als een roofdier op jacht verliet hij de vertrekken van de directeur, voor enkele dagen was het zijn thuis geweest. Terwijl hij de trappen afsloop voelde hij een steek, diep in zich. Het was alsof hij iets verliet wat hij heel erg graag had. Net voor de waterspuwer stopte hij en keek nog een keer om. Het waren bijzondere dagen voor hem geweest, iemand verzorgde hem voor de eerste keer in zijn leven, iemand heette hem welkom zonder vragen of vorderingen te stellen, iemand bood hem hulp, zonder achtergrond gedachtes. Zo veel nieuwe gedachtegangen, zo veel nieuwe gevoelens die hij mocht ontvangen. Hij draaide zich om, maar zijn meester riep en hij moest volgen.
De ademhaling had zich veranderd. Perkamentus had de roep van Voldemort vroeger opmerkt als Sneep. Voordat het branden gekomen was, had de frequentie zich verhoogd en toen was Sneep wakker geworden. Met bedroefdheid volgde Albus Sneep hoe hij zich bewoog, automatisch zonder eigen wil en van angst gedreven. Helemaal in het begin had iets als pure angst in zijn ogen weerspiegelt. Daarna waren ze troebel geworden, leeg.
Ik zal nooit als Voldemort zijn, dacht de directeur en de dingen die zich voor zijn ogen afspeelde, bevestigden hem in zijn gedachten.
Hij bood zijn beschermeling hulp aan, meer kon hij niet doen. Sneep had dan wel geknikt maar, was dat werkelijk Sneep geweest? Of deed hij dit, omdat Perkamentus het van hem verwachtte? Sneep liep door de deur verdwenen. Of hij hem ooit weer zou zien, dat wisten alleen de sterren.
"Veel geluk jongen", mompelde hij.
Zo snel het kon verliet Sneep zijn oude school, hij snelde over het gras en was in het verbodenbos verdwenen, voordat de zon haar eerste zonnestralen op het kasteel wierp. Zweinstein was beschermd, beschermd voor de ogen van dreuzels en hun techniek en ook tovenaars die zonder uitnodiging zomaar op het grondstuk van het kasteel wilden opdoken. Verdwijnselen was op dit grondstuk niet mogelijk, Sneep moest diep het bos inlopen, voordat de druk verdween. In een klein dalletje was de druk plotseling verdwenen. Hij sloot toen zijn ogen en ordende zijn gedachten.
Op het volgende moment was het dal leeg en Sneep stond op een oud dreuzelkerkhof. Direct ging hij op een van de grafkelders af. Het lage gebouw was hem persoonlijk verstop, hier bewaarde hij zijn tweede dooddoeneruniform. De grafkelder was al oud en de verf bladerde er reeds vanaf, de smeedijzeren deur piepte toen hij ze opende. De zon scheen door een klein venster, hoog boven in het dak. Sneep greep achter een stenen sarcofaag en trok er het zwarte gewaad met capuchon en het masker vandaan. Hij wierp het gewaad om en ging naar buiten, de deur liet hij open. Nu moest hij alleen nog het teken vinden. Voldemorts dienaars lieten altijd tekens achter, om aan te geven waar de volgende bijeenkomst plaatsvond.
Sneep wandelde over het kerkhof en keek uit naar een krijtteken. Veel tijd had hij niet meer. De tekens verdwenen na een uurtje weer en behoede de dooddoener die niet kwam. Hij had een slecht gevoel, het was laat, was hij te laat? Met een licht twijfelende blik keek hij naar de grafkelders en de grafstenen. Waar was het? Daar glinsterde iets, op een grafsteen. De stenen kraakten onder het gewicht van zijn schoenen toen hij op de grafsteen af rende, daar was het nog zwakjes te herkennen. Het was op het oude landgoed van Malfidus. Het symbool verdween voorgoed, maar er was daar niemand meer die het kon zien.
Hij dook op het grasveld voor het oude landgoed weer op. Het oude grijze gebouw, zag er al veraf afwijzend uit en als men er zo kort voor stond, kon men de kou die het uitstraalde bijna letterlijk voelen. Sneep bibberde zachtjes. Waarom was hem voorheen nooit opgevallen? Met een paar stappen over het grasveld en de oprit stond hij voor het portaal. Met het masker nog steeds in zijn hand, betrad hij het gebouw. Een klein wezentje kwam op hem af gedribbeld. Dobby, de huiself van Malfidus. Huiselven waren niets waard, zelfs minder dan hij. Met een blik van diepste verafschuwing keek hij het kleinkind grote wezentje aan. Het hinkte erg en had een arm gebroken, de vleermuisachtige oren hingen naar beneden.
"Meneer. Ze zitten in de grote Salon. Meneer", zei Dobby met een diepe buiging en het puntje van zijn neus raakte bijna de grond.
Sneep had de neiging om het wezen met een zwaai van zijn toverstaf tegen de eerst volgende muur aan te gooien, maar toen hij in de grote ogen keek, die reeds helemaal rood en van het huilen uitzagen, hield hij zich in. Voor velen in de tovenaarswereld was hij niet meer waard dan deze huiself, maar toch had hem iemand uit deze wereld geholpen. Daarom nam hij genoegen met het opzij schoppen van de huiself en snelde naar de salon.
Er waren al rond de twintig dooddoeners aanwezig, enkele praatte zachtjes met elkaar andere knikten hem kort toe.
"En Gifmixer. Weer daar?" hoorde hij een verleidelijke stem achter zich.
Hij draaide zich om en keek in de grijze ogen van een vrouw. Het was Elorie, Zei kreeg altijd de opdrachten, waar het om folteren en informatie ging. Onder de dooddoeners ging een gerucht de ronde, ze zal brutaler en roekelozer zijn als elke man. Voldemort moest de zieke geest van deze vrouw vroeg herkend hebben, want ze had persoonlijk les van hem gehad. Nog nooit had ze gefaald.
"Hij heeft geroepen", zei hij strak.
"En wij gehoorzamen", fluisterde ze en kwam steeds dichter bij.
Toen werd er een deur opengetrapt en de rustige stem van Lucius Malfidus was te horen: "Onze meester."
Met het zacht ritselen van hun gewaden, stelden zich de aanwezigen in een halve cirkel om een troonachtige stoel op. Lucius Malfidus snelde naar zijn plaats en een ander persoon stond plotseling in de deur.
Ze vielen allemaal op de knieën en maakten een diepe buiging. Hun meester was gearriveerd.
Lord Voldemort gleed op de stoel af en liet zich koninklijk er op neerzakken. Direct werd het enkele graden kouder om hen heen en zal er in deze ruimte ergens een vonkje warmte zijn geweest dan was dit nu volkomen verdwenen.
"Mijn Dooddoeners welkom", siste de stem van Voldemort zachtjes.
Een voor een kropen ze naar voren en kusten de zoom van Voldemorts gewaad, niemand waagde het om op te staan. Toen was Sneep aan de beurt, hij kroop naar voren en kuste het gewaad. Plotseling voelde hij de dunne hand van Voldemort op zijn schouder.
"Ik dacht dat ik jou niet meer zal terug zien, Gifmixer", fluisterde Voldemort. "Kijk mij aan!"
Sneep keek op, ieder ander zal geschrokken teruggetrokken zijn, maar niet hij. Voldemort was bijna geen mens meer, hij had weliswaar een lichaam van een mens, maar was dun en zijn gezicht was sneeuwwit. De koude handen boorden zich letterlijk in Sneep.
"Jij bent sterker dan ik dacht. Geen fouten meer Sneep, Geen geheimen!" De stem siste als die van een slang.
"Ja heer." Zei Sneep vernederend.
"Herinner je altijd eraan je bent van mij!" Voldemort raakte Sneeps gezicht met een vinger aan. Kou trok door tot in zijn botten.
"Ja heer."
Een handbeweging en Sneep gleed terug naar zijn plek en hield zijn blik naar beneden gericht. Hier was zijn plaats, hier was zijn meester. Maar diep van binnen verlangde hij terug naar Perkamentus en zijn kantoor.
Toen de laatste dooddoener Voldemort begroet had, liet de Heer ze allemaal wachten, op de knieën met het hoofd naar beneden, en niemand sprak een woord. De minuten streken voorbij, alleen de adem van Voldemort was te horen. Sneep gebruikte deze momenten als mogelijkheid om tot rust te komen. Zijn meester was hier en in zijn buurt voelde men zich sterk, men was meer als anders, iets bijzonders. Maar deze keer wilde deze kunst van meditatie niet zo veel helpen, hij was onrustig. De sterkte wilde niet komen en het bijzondere gevoel dat hij altijd in de buurt van Voldemort had kwam maar niet. Wat was er met hem aan de hand?
Toen sprak Voldemort, het was een hees fluisteren: "ik heb wat interessante informatie ontvangen. Ik wil dat jullie het controleren."
Niemand bewoog zich.
"Jullie" Voldemort wees op de drie dooddoeners naast Sneep, "gaan morgen nacht de familie Mac Ginters een bezoek brengen." Het waren dreuzels en de buren van de Dillarts. Ik wil weten waar de Dillarts nu zijn."
"Ja heer", mompelden de drie stemmen.
"Jullie anderen houden jullie oren open. Het ministerie wordt actiever, elk beetje informatie, al is ze nog zo klein en onbelangrijk, wordt DIRECT gemeld", zei de donkere heer. "ik duld het niet als mij informatie onthouden."
Sneep voelde letterlijk de brandende blik van Voldemort op hem rusten.
Voldemort ging staan en verdween uit de kamer. Wat warmte keerde terug en zijn dienaars wachtte enkele secondes voordat zij opstonden.
Zonder verdere woorden te wisselen verdwenen ook zei. In groepen, of alleen verlieten ze de salon, buiten hoorde men het zachte jammeren van de huiself. Sneep nam niet de moeite om het huis te verlaten, hij verdwijnselde, nog altijd op zijn knieën, direct vanuit de salon.
