Hoofdstuk 9. Observeren

Das worauf es ankommt, können wir nicht vorausberechnen. Wind, Sand und Sterne, Antoine de Saint- Exupéry

'S middags vond Perkamentus Sneep in kleermakerszit, lezend op de grond. Zodra hij in de deurpost ging staan, legde Sneep het boek terug, stond op en maakte een buiging.

'Verdomme, aan deze onderdanigheid moet ik behoorlijk wennen', dacht Perkamentus bitter. 'Maar IK WIL ME ER NIET AAN WENNEN!'

"Alsjeblief ontspan je, Severus. Je moet niet steeds buigen als ik kom." Hij ging op de jonge man af en raakte hem lichtjes aan op de schouder. "En nu, luister goed naar mij. Niemand mag je hier bij mij zien. Begrepen?!"

Op de lerarenconferentie had hij enkele verontrustende berichten gehoord, vele leraren hadden vrienden op het ministerie en enkele hadden, net als Sneep, over verdwenen dooddoeners verteld. De schouwers overhandigden, hun gevangen aan het ministerie en een tijdje later scheen niemand zich meer te herinneren, of te weten waar ze gebleven waren. Krenck was actiever geworden en daarover maakte Perkamentus zich zorgen. De leider voor zekerheid, was bijna fantastisch als het erom ging dooddoeners te vangen.

De dooddoener keek Perkamentus aan en knikte. "Ja heer."

Albus zuchtte. "Anders krijgen wij beiden meer problemen als ons lief is."

Daar klopte iemand aan de deur en Perkamentus schrok. Hij wilde zich net naar Sneep omdraaien, maar zag hij deze er al niet meer staan. Verwonderd keek hij zich om. Waar was hij? Verdwijnseld? Nee dat ging niet, nog op het grondstuk rond om het kasteel nog IN het kasteel. Weer klopte iemand aan de deur. Nog steeds rondkijkend, ging hij op de deur af en opende ze. Een berg van een mens stond voor hem, Hagrid. Hij moest de verwarde gezichtsuitdrukking van Perkamentus opgemerkt hebben.

"Alles in orde Directeur?", Vroeg de halfreus bezorgt.

"Hoe? Ja, ja alles in orde." Albus liet de terreinknecht naar binnen. "Wat is er?"

"Nou ik dacht dat ik gister nacht iets over het terrein had zien lopen", begon Hagrid twijfelend.

Hagrid, is een levende alarminstallatie. Perkamentus glimlachte. "Ja, hij is hier Hagrid."

Uit de schaduw van de zware gordijnen kwam een persoon te voorschijn. Daar was hij naartoe verdwenen. 'Verdomme die jongen is goed.' Perkamentus kon niet anders, hij bewonderde Sneep. Niet alleen, dat hij in een seconde verdwenen was, hij had ook herkend, dat Perkamentus hem nodig had, om Hagrid te kalmeren.

"Aha", zei Hagrid en zijn keverzwarte ogen vernauwden zich. 'Ik wilde alleen eventjes controleren."

"Zoals je ziet, gaat het ons beiden goed. Anders nog iets?", Vroeg Perkamentus omdat Hagrid twijfelde.

"Ik heb net van twee scholieren gehoord, dat die u ook nog willen bezoeken. Gewoon zo", mompelde Hagrid in zijn baard.

Perkamentus keek de halfreus aan. Hij wou hem waarschuwen, hem voor onaangenaamheden behouden. Hij wierp een korte blik op Sneep, daarbij vond Hagrid het helemaal niet erg wat er met de dooddoener zou gebeuren.

"Bedankt Hagrid."

Hagrid wierp een laatste haatgevulde blik naar Sneep en verdween weer door de deur. Perkamentus keek naar Sneep. Deze stond nog steeds stil bij het raam, wachtend, loerend. Op wie? Of wat?

"Dat zal een lange dag worden", zei hij en Sneep knikte.

Hagrid stampte door de school. De halfreus was woedend en bezorgt, deze combinatie van gevoelen bij hem, waren ongewoonlijk. Aan de ene kant was hij woedend op Perkamentus, hij had dit tuig van de tovenaarswereld in de school toegelaten, aan de andere kant was hij bezorgd. Bezorgd om Perkamentus. Dooddoeners waren onberekenbaar, zoals hun meester Voldemort. Alleen al aan de zwartmagiër te denken maakte Hagrid bang. Hij schudde, nee niet aan die naam denken. Te veel leed en pijn waren ermee verbonden. De schoolbel luidde, deuren werden opengegooid en de leerlingen renden uit de klaslokalen. Hier en daar werd hem een vrolijk "Hallo Hagrid" toegeroepen.

Hagrid lachte en zwaaide de kinderen toe. Hij baande zich een weg door de massa's scholieren. Hij liep via een van de binnenplaatsen, door het portaal, naar zijn hut. Al wat die dooddoener daarboven maar deed verbleekte, hij had werk te doen. Enkele bedden moesten nog afgedekt worden, voordat de eerste sneeuw komt en het nest van een van de hippogrieven moest nog voor de winterstormen gezekerd worden. Zijn hond Thoa kwam op hem afgerend en zijn humeur verbeterde zich razendsnel. De bastaard sprong tegen hem op en blafte.

"Ach Thoa waarom zijn sommige dieren beter dan mensen?", Zei hij tegen de hond en aaide hem over zijn kop.

Met een boomschaar en zijn hond ging hij op weg naar het verboden bos om een paar takken te knippen voor de bedden. De halfreus lachte, toen zijn bruine hond door het bos rende en hem een gevangen muis bracht. Hier in het bos was Hagrid thuis, hij kende het bos beter dan wie dan ook.

Sneep bleef toch door zijn hoofd spoken. Typisch Zwadderich, die leerlingen hadden Hagrid nog nooit zo gelegen, en bovendien is een Zwadderaar er schuldig aan, dat hij van school is gevlogen. Hij vond de omgevallen den en begon de takken ervan af te snijden. Zorgvuldig stapelde hij de takken aan de rand op en bond ze tezamen. Men verpatste niets hier in het bos en als men wat meenam, dan met de grootste voorzichtigheid. De voorganger van Hagrid was niet zo voorzichtig met het bos omgegaan en de halfreus heeft jaren nodig gehad om het bos, in zijn oorspronkelijke wilde toestand terug te krijgen. Deze den was voor Hagrid een geschenk, men gebruikte ze omzichtig en dankbaar.

De stam zou hij later klein zagen en naar zijn huis brengen, hij zou zijn brandhout voor de winter verzamelen. Een centaur, half mens half paard kwam op hem af. De halfreus veegde zijn nat bezwete voorhoofd af en zwaaide Firenze toe.

Firenze was een van de imposantste centauren in het bos, het paardenlichaam had de kleur van goud en zijn haren waren sneeuwwit.

"Ik groet jou Hagrid", zei de centaur en hij keek met zijn blauwen ogen op de halfreus neer.

Hagrid strekte zijn hand uit naar de centaur.

"Hoe gaat het? Zijn er nog nieuwtjes uit het bos?", Vroeg Hagrid beleefd.

De centaur wierp zijn hoofd na achteren en snoof. "Dieren berichten over een nieuw oord, een nieuw revier."

"Zijn de dementors terug? Ik dacht dat ik hun laatste hollen uitgerookt had", zei Hagrid geschrokken.

Hij mocht de dementors niet, in hun nabijheid voelde hij zich altijd hulpeloos en zwak. Deze duisteren wezens zogen het geluk en de vreugde uit iemand, ze waren in het bos niet welkom. Kort geleden had hij een van hun verstopplaatsen uitgerookt en het donkere hol tot instorten gebracht. Dementors hielden niet van rook en al helemaal niet van zonlicht. Hagrid had hun laatste verstopplaats in het bos onbruikbaar gemaakt.

"Nee niemand der duisternis, ofwel..." Firenze sloot kort zijn ogen. "Ze zeggen, ook het is duister. Maar enkel kleine dier gepraat."

Geërgerd stampte hij met zijn hoef. Hagrid knikte begrijpend, ja de klein dieren zeiden veel maar meenden weinig.

"Brandhout voor de winter?", Wisselde Firenze het thema af en Hagrid was hem daar dankbaar voor.

"Ja en met de takken dek ik de bedden af", verklaarde Hagrid en maakte een handbeweging, waarmee hij de takjes ophoopte.

"De sterren voorspellen een strenge winter, Hagrid. Dek de bedden goed af", meende de centaur en wierp daarbij een blik naar de hemel.

"Ik zal ze dik inpakken", verzekerde de terreinknecht.

"Een mooie dag nog, Hagrid", Zei de centaur als afscheid en hij verdween zo plotseling als hij gekomen was.

"Sterrenkijker" mompelde Hagrid, maar gelijk met het woord, kwam een koude wind opzetten. Maar men kon nooit zeker zijn. Hij pakte nog wat meer takjes, floot naar zijn hond, die vlakbij was bezig met een muizenholletje uit te graven. Daarna stampte hij terug naar het kasteel. Het werd laat en hij had geen zin om de bedden in het donker af te dekken, of het nest van een hippogrief in de nacht te zekeren. Dankzij zijn bovenmenselijke krachten, haalde hij het om alle takken in een keer naar de kasteeltuin te trekken en in razendsnel waren alle gevoelige bedden afgedekt. De lichamelijke arbeid weerhield hem ervan, om verder over de dooddoener in Perkamentus kantoor na te denken en zo was hij Sneep bijna vergeten. Tot 's avonds laat.

Het werd donker en Sneep merkte dat het tijd werd om terug naar zijn woning te gaan, des te langer hij bij Perkamentus verbleef des te gevaarlijker werd het voor zijn nieuwe heer. Perkamentus had de rest van de dag doorgebracht met brieven naar zijn andere informanten sturen en komende brieven te beantwoorden. De uilen gaven niets om de tweede persoon in de kamer, ze vlogen door een open raam, gaven hun post af en verdwenen weer.

Sneep wachtte in de schaduw en observeerde alles. Hij durfde het niet, om nog een boek tevoorschijn te halen en te lezen, men ontspande zich niet als anderen werkten. De nacht kwam eraan, maar Perkamentus was in een ellenlange brief verzonken. Met een zwaai van zijn toverstaf maakte Sneep alle kaarsen in de kamer aan. Het werd licht en een tweede zwaai was genoeg om het raam te sluiten. Niet dat Severus last had van de kou, maar de wind deed de oude man zeker niet goed.

Perkamentus keek op. "Oh dank je. Ja dat is veel beter." Sneep boog zich lichtjes, het was de tweede keer op deze dag, dat Perkamentus hem bedankte. Voldemort deed dit zo goed als nooit. Eindelijk, met een zucht, leunde Perkamentus achterover op zijn stoel en legde de lange brief weg. "Je kunt het beste niet te lang blijven", zei hij. "Ik zou je graag langer in mijn nabijheid willen hebben, maar het is te gevaarlijk. Voldemort kan je midden op de dag roepen, wat dan?".

Sneep had dit probleem al uren eerder herkend, maar zweeg. Hij vreesde niet voor de staf, die hij zou ontvangen als hij niet verscheen.

"Je kunt beter gaan en kom weer als er nieuwtjes zijn." Perkamentus klonk bedrukt, maar Sneep kon zich ook vergissen.

Sneep boog zich diep en verdween als een schaduw uit de kamer, zonder zich nog maar een keer om te draaien. Bevel was bevel, hij zal deze ruimtes pas weer betreden, als er nieuwtjes waren.

De scholieren waren reeds in hun slaapvertrekken en zo was het voor hem makkelijk om onopgemerkt door de school te lopen, tot aan het grote portaal van het kasteel. Aan het portaal stopte hij, Hagrid kwam net uit het bos aan gestampt. De halfreus mocht hem niet. Zo maakte hij een flinke boog om de grote man en verdween in het bos.

Hagrid zag de donkere schaduw in het portaal, gebukt, loerend, voorzichtig. Sneep. De halfreus snoof en keek hoe de dooddoener een grote boog om hem heen maakte, om hem uit de weg te gaan. Het was ook beter zo. De terreinknecht had weliswaar de directeur beloofd Sneep met rust te laten, maar een foute beweging, een twijfelde beweging en de dooddoener was zo goed als dood. Een zacht blaffen bracht Hagrid terug in de werkelijkheid. Thoa had honger en keek hem hoopvol aan.

"Kom Thoa we gaan eten", zei Rubeus Hagrid en mompelde richting bos. "Dooddoeners Tuig!"