Hoofdstuk 15. 'Ars Moriendi'

Mein war das Gestern, ich kenne das Morgen

Sarkophagtext, Spruch 335 A

Severus Snape keek nog in de geschrokken ogen van de jongen, toen een volgende spreuk door de kamer schoot, de jongen recht door de kamer vloog en tegen een muur knalde. Er klonk een verschrikkelijk geluid toen de dooddoener tegen de muur geslingerd werd en het bloedspoor, die hij achterliet, vertelde Sneep, dat ook hij niet meer te redden was. De keukendeur werd opengegooid en Sneep keek in de met haat gevulde ogen van een schouwer. Een vloek raakte hem en terwijl hij nog door de kamer geslingerd werd, raakte een tweede spreuk hem. Hij was niet tegen een muur geknald, maar kwam al schuivend voor de voeten van een schouwer terecht, die bij de ingang van het huis stond. Een vormloos parket van zwarte stof met wat menselijks erin.

"Verdomme Peter pas op, tegen wie je dit tuig slingert!" Vloekte de schouwer voor wiens voeten Sneep lag.

"Leeft dat varken nog?" Vroeg Peter.

Sneep merkte hoe hij met de punt van een voet op zijn rug gedraaid werd, hij hoestte en merkte direct hoe zich wat warms in zijn mond verzamelde. Bloed. Wat voor een vloek die tweede of eerste ook was, het had zijn longen verwond.

"Ja, dat ding leeft nog." Er lag zoveel verafschuwing in de stem, dat de woorden van Hagrid hem zelfs als een compliment voordeden.

Vermoeid opende hij zijn ogen en zag boven zich de schouwers staan. Het was een groep van vijf misschien acht schouwers en moordlust stond hen in de ogen. Severus kende deze blik, hij had ze al te vaak bij Voldemort gezien.

"En nog bij bewustzijn ook!" Zei een van hen.

Weer hoestte hij en bemerkte hoe het bloed uit de hoek van zijn mond liep. Toen kwam een nieuw gezicht erbij staan, Frank Lubbermans.

"Kent iemand van jullie dat daar?" Vroeg de schouwer namens Peter. Hij bukte zich en trok grof het hoofd van Sneep naar achteren. Nu merkte de dooddoener ook dat er iets warms over zijn rechter helft van zijn gezicht liep.

"Nee te veel bloed, Maar wie doet dat wat? Laat ons eerst Ben naar buiten brengen, het was alleen een verstijfspreuk, die hem geraakt had."

Peter liet het hoofd los en Sneep kreunde zachtjes.

"Zouden we niet een heler halen?" Vroeg Frank Lubbermans.

"Frank, voor dat daar hebben we geen heler nodig. Dat het maar sterft." Een van de schouwers klopte Frank Lubbermans op zijn schouder.

Dit was Frank Lubbermans live, altijd bezorgt en altijd direct op weg een heler te halen, maakt niet uit om wie het gaat. Hij leek veel op Perkamentus, dacht Sneep terwijl hij de gezichten boven zich bekeek.

"Kom laten we naar die anderen kijken", Zei Peter uiteindelijk en verdween met de andere schouwers uit Sneep blikveld. Alleen Lubbermans stond daar alsof hij vast geroest was en keek op Sneep neer.

"Tevreden?" Kuchte Sneep tussen twee brandende ademhalingen door en spuugde nog meer bloed.

Frank schudde bedrukt zijn hoofd, terwijl de anderen schouwers een van de jonge dooddoeners identificeren konden. Zo hoorde Sneep een naam. Daniel de Wit. Direct brandde er een discussie over de familie de Wit los, of Daniel alleen gehandeld had, of dat zijn hele familie aanhangers van Voldemort zouden zijn. Het tapijt onder Sneep kleurde zich langzaam bloedrood. Iedere ademteug was een gevecht en iedere beweging een kwaal, die iedere foltervloek te boven ging. Toen hoorde en voelde hij voetstappen, een nieuwe groep mannen betraden het huis.

Verdomme Peter wat voor een zweinstal was dit hier?" Vroeg een voor Sneep welbekende stem. Dwaaloog Dolleman, onder de dooddoeners was hij de meest gevreesde schouwer die het ministerie had. Dolleman was hardnekkig en had een gevoel voor Voldemorts plannen. Enkele dooddoeners hadden zelfs het vermoeden, dat hij gedachten kon lezen, wat natuurlijk onzin was. Gedachtelezen kon geen enkele tovenaar zelfs Voldemort niet.

"Ach Dolleman wind je niet zo op!" Zei Peter terug. "Het ministerie heeft ons de vrije hand gegeven, dus waarom zullen we het niet uitbuiten?"

Weer voetstappen en voor een ogenblik kon Sneep een blik op Dollemans gooien. De schouwer was tamelijk klein en in het bruine haar waren al enkele grijze haren te ontdekken, het gezicht toonde een sterke uitdrukking en een lang litteken trok zich over de linker wang.

"Wij mogen dan wel de onvergefelijke nu gebruiken, maar niet om zo een rotzooi te maken!" Zei Dolleman streng.

Sneep hoestte en hij zag Dolleman weer.

"Verdomme deze hier leeft nog!" Direct liet hij zich naast Sneep op de knieën vallen en deze merkte hoe zijn gewaad werd opengetrokken.

"Dat ziet er niet goed uit. Heeft iemand al een heler geroepen?" Alastor keek om zich heen, maar niemand antwoordde hem. Alleen Lubbermans schudde zacht zijn hoofd. "Nee."

"PETER!" Brulde Dollemans. "DAT IS MOORD! "

"JA EN!?" , Brulde deze terug. "DIE MOORDEN OOK!"

Dolleman sprong op zijn voeten en draaide Sneep de rug toe, Lubbermans verdween en kwam met een dreuzels-eerste-hulp-kistje terug.

"GA EN HAAL EEN HELER!" Schreeuwde Dolleman tegen zijn collega's.

"Jij kunt me wat", Riep Peter en hij stampte de kamer uit.

"Peter. Dat kan je jouw baan kosten" , zei Dolleman poeslief.

De voetstappen stierven weg. "Dat zou jij nooit durven!"

"Stel mij niet op de proef en nu haal een heler!" Dolleman draaide zich weer om en wierp een blik op Lubbermans.

Alastor Dolleman was woedend. Hij was absoluut tegen de onvergefelijke vloeken geweest. Hij wilde niet, dat de schouwers, de politie van de tovenaarswereld, dezelfde vieze trucjes gebruikte als de dienaars van Voldemort. Niet genoeg, dat de dooddoeners, die hij gevangen had, na enkele dagen verdwenen, nu ook nog deze zweinstal erbij. Het kleine huis van de Lubbermans kon vergeleken worden met een slachtveld en de nog levende dooddoener zou sterven, als hij niet gauw hulp zou krijgen. Hij had eerst helmaal niet gemerkt dat deze nog leefde, het gezicht zat onder het bloed, men kon nog maar net zien dat er een menselijk gezicht achter verborgen was en onder het hoopje zwarte kleren lag al een behoorlijke plas bloed. Toen had de dooddoener gehoest en Alastor zag dat deze man, tegen ieders verwachtingen in nog leefde. Toen kwam Lubbermans, een van de nieuwe schouwers, met een eerste-hulp-kistje van dreuzels, die men zo vaak in de dreuzels-auto's vond. Het was weinig, maar alleen al het gebaar liet hem zien, dat Lubbermans niet in het groepje van Peter paste.

"Geef alstublieft eens hier Lubbermans", zei Alastor rustig en nam het kistje aan.

"Het is niet veel meneer", Meende Frank Lubbermans voorzichtig.

"Het is meer dan Peter bereid was om te doen, Lubbermans." De oudere schouwer zag hoe Lubbermans beschaamd naar de grond keek. "He Frank, het is niet jouw schuld oké?"

De jonge schouwer knikte.

"Goed en help me. Nu alleen nog maar hopen maar, dat de helers snel komen." Dollemans haalde drukverbanden uit het kistje en drukte ze op de borstkast van de dooddoener. Een combinatie-vloek had de op de grond liggende man geraakt en een diepe snee ging recht over zijn borst. Een slagader was op de hoogte van het sleutelbeen geraakt, want uit deze diepe wond vloeide het meeste bloed. Dollemans was verwonderd das deze hier überhaupt nog leefde of nog kon ademen, want de ribben zagen er ook niet goed uit.

"Verdomme. Verdomme", Vloekte hij zacht en drukte een doek tegen de wond bij het sleutelbeen, maar het was gewoonweg teveel bloed.

Daar, het diep hoesten en rochelend, bloed, dat in dunne straaltjes uit de mond liep. Long ook beschadigt. Kon deze hier überhaupt nog gered worden?

"Nu niet opgeven jongen", zei hij tegen de dooddoener. "Hulp is onderweg,"

Deze diepzwarte ogen, die hem aankeken, een ongelooflijke blik, verwondering.

"Waarom?" Vroeg de verwonde met moeite.

"Niet praten", zei Dollemans ruw en naar de voordeur riep hij: "WAAR BLIJFT DIE HELER?"

Diepe scherpe ademhaling, een licht bibberen, wat nu het hele lichaam bereikt had. De huid, die nog te zien was, werd bleek en bijna doorzichtig. Die blik. Verdomme waar was die heler?!

"Niet opgeven."Dollemans greep naar nog een drukverband en gooide de doorweekte aan de kant.

Lubbermans staarde hem alleen aan, het was zeker de eerste keer, dat hij zoiets zag. Arme jongen, Dollemans had hem dat graag onthouden.

"Waarom ben je hier Lubbermans?" Vroeg Dollemans.

"Peter meende het was belangrijk dat ik dat hier zie", Antwoorde deze zachtjes, "Meende het was grappig."

"Grappig?!" Snoof Dollemans walgend. "Jongen, jij hoort hier niet thuis. Zeker niet nu en al helemaal niet, omdat dit alles in jouw huis gebeurd is."

Hij voelde hoe het drukverband onder zijn hand weer doorweekte, waarom hield die bloeding niet op? Wat was het voor combinatie-vloek geweest? De ogen van de dooddoener werden glazig en schenen hen niet meer te zien.

Sneep gleed weg. Een onaangename kou raakte hem en de stemmen werden een keer zachter dan weer harder. Het ademen viel hem steeds zwaarder, hij zakte verder in zich in elkaar. Het beeld, dat hij zag, werd onduidelijk.

Dollemans stem naast hem. "Ik ga eens kijken waar de helers blijven. Druk dit hier stevig op de schouder."

De grond beefde lichtjes toen Dollemans ging, Lubbermans die het doek vasthield, streek hem zacht enkele haren uit het gezicht.

"Ik wilde dit niet", Mompelde Frank.

Sneep had het gevoel steeds verder in de grond te zakken, des te langer hij daar lag des te gevoeliger reageerden zijn zintuigen. De geluiden werden intensiever, directer, de kleuren lichter en de geur sterker.

'Is dit zo als men sterft?' Dacht Severus verwonderd en draaide zijn hoofd. Bij de ingang stond een andere schouwer en fluisterde zijn partner iets toe, de naam Voldemort viel en Sneep luisterde.

"Verdomme nog drie minder."

"De laatste tijd verliezen wij er gewoon te veel. Voldemort zal niet blij zijn."

Schouwers en dienaars van Voldemort? Sneep keek ze aan, voor korte tijd werd zijn zicht duidelijk en hij bekeek de gezichten. Op het volgende moment werd het hem pijnlijk bewust gemaakt, dat hij deze informatie mogelijk niet meer zijn Heer brengen kon. De druk van de verdwijnselbescherming lag nog steeds op het huis en kon hij niet verdwijnen.

"Waarom is nog steeds deze bescherming over het huis?" Vroeg Dollemans stem.

"Die lost pas over een paar minuten op. Die was voor een half uur werkzaam."

"De helers komen er niet doorheen, hoe ver hebben jullie hem überhaupt gelegd?"

"Over het hele dorp. Vervloekt, Dollemans kijk ons niet zo aan, het was een behoorlijk stuk werk geweest. Zo een grote spreuk houden nu eenmaal een tijdje!"

"EEN HALF UUR?! ZIJN JULLIE WAANZINNIG?! WAT WAS ALS IEMAND VAN JULLIE GEWOND WAS?!" Brulde Dollemans en Sneep draaide weer zijn hoofd. De schouwers gromden maar wat en er was maar een licht geschokte collega, niets dringends.

Dit gesprek ging hem niets meer aan. Zelfs als hij nu verdwijnseld was, hadden hem de schouwers na korte tijd misschien gevonden. Hij moest ze kwijt raken, maar hoe? Misschien vond men hem in het bos en misschien had hij nog genoeg tijd om een bericht voor Perkamentus achter te laten. De schouwers waren niet meer allemaal aan de kant van het ministerie. Nog terwijl hij nadacht en om elke ademtrek vocht kwam Dollemans naar hem toe. De oudere schouwer zag er bedroefd en ten diepste teleurgesteld uit.

"Het spijt me", Mompelde hij tegen Sneep.

Deze hief zijn hand op, wilde Dollemans vertellen, dat het niet erg was, dat hij sowieso sterven wou, dat hij er alleen om treurde, niet meer zijn Heer te kunnen waarschuwen. Alastor Dollemans nam de met bloed besmeurde hand voorzichtig en hield die vast. Severus wilde het zeggen, alles, maar er kwam alleen een gorgelend geluid over zijn lippen.

"Heel rustig, het is bijna voorbij", zei Dollemans zachtjes.

Voorbij. Sterven. Geen pijn meer. Geen oproepen van Voldemort meer. Rust. Rustig mijn Hart, ik heb je niet meer nodig. Rustig mijn long, ik heb je niet meer nodig. Rustig mijn geest, want bijna ben je vrij.

Dollemans hield de hand vast, deze was ijskoud. De helers zouden niet meer op tijd komen. De jongen stierf en hij kon er niets meer tegen doen. Het ademen werd dieper, maar met steeds langere afstanden, steeds langer.

"Dadelijk is het voorbij."Dollemans hield de hand vast, op zijn minst zou deze hier niet alleen sterven. Als hij naar Peter zou zijn gegaan, dan was deze dooddoener jammerlijk alleen gelaten en zonder waarde gestorven.

Een laatste bibberende ademhaling en dan het lange uitademen, tot alle lucht uit longen geglipt was. De blik in de zwarte ogen brak en de dooddoener staarde in het niets. De hand werd in de zijne slap en leveloos, Alastor legde hem zachtjes neer. Het was voorbij. Voorzichtig drukte hij de ogen van de dooddoener dicht, maakte het gewaad dicht en trok het recht. Ook deze magiër had zijn waarde, die men niet schaden zou.

"Het spijt me jongen, Het spijt me zo zeer", zei Dollemans tegen de dode.

Met deze woorden hielp hij een te diep geëmotioneerde Lubbermans op de benen.

"Kom Lubbermans, hier is NU niets meer aan te doen."Alastor Dollemans maakte het licht achter zich uit en gaf het gruwelijk beeld over aan de duisternis.

Opmerking van de (originel) auteur: Ars Moriende betekent zoveel als de kunst van het sterven. (Ze wist niet zeker of het zo goed vertaald is.)