Hoofdstuk 2: Het begin van het einde

'Maar Perkamentus, daar hebben we toch helemaal geen tijd voor?' zei een vrouw met haar haar op een strakke knot. Ze had een rechthoekige bril op haar neus staan en was zo te zien het soort vrouw dat je niet tegen moest spreken.

'Daar zit wat in, Minerva,' antwoordde Perkamentus. 'Misschien een andere keer dan?' zei Perkamentus met een blik op Sneep. Sneep knikte en leek erg blij om zijn verhaal nog niet te hoeven doen. 'Dan gaan we verder met de agenda. Eerst maar het verslag van Alice Lubbermans over de aanval van de Dooddoeners in –'

'Ook zo benieuwd naar wat Sneep te vertellen heeft?' fluisterde Sirius in James' oor. 'Tuurlijk! Ik heb altijd al willen weten wat iemand beweegt om slechter dan slecht te worden,' fluisterde hij sarcastisch terug. 'Nou, ik wil het wel horen. Kan nog wel eens iets interessants tussen zitten,' fluisterde Sirius weer. James keek hem verbijsterd aan. 'Iets interessants? Secretus?' fluisterde hij nu iets harder. 'Je weet maar nooit,' zei Sirius. Hij zei het alsof hij iets wist dat James niet wist maar graag wilde dat hij erachter zou komen. James wilde vragen wat hij bedoelde maar plotseling ging de deur weer open.

'Sorry d-dat ik zo laat ben!' piepte een jongen met een smal rattengezicht. 'Kom erbij zitten Peter!' riep Sirius hem toe. Perkamentus keek hem even indringend aan en gebaarde toen dat hij maar moest gaan zitten. Peter koos een stoel tegenover Sirius en James. Hij pakte de leuning vast en wilde gaan zitten. 'Peter, je mantel,' merkte James droogjes op. 'Oh, oh ja,' mompelde Peter Pippeling. Hij was vergeten zijn reismantel af te doen en stond nu op om hem op te gaan hangen aan de kapstok die langs de deur stond. Toen hij zich weer omdraaide keek hij recht in het gezicht van Serverus Sneep.

Zijn gezicht werd plotseling erg wit en keek strak naar de grond. Hij liep met een zo groot mogelijke boog terug naar stoel en fluisterde toen tegen James en Sirius: 'Wat doet h-hij hier?' James mompelde iets onverstaanbaars. 'Hij is lid van de Orde,' mompelde Lupos alsof het doodnormaal was. 'Wat? H-hij? Maar hij is...hij is...' 'Een Dooddoener ja,' maakte Sirius zijn zin af. 'Hij gaf het zelf toe, maar hij is nu een spion, als je hem tenminste moet geloven...'

Nerveus keek Peter in het rond. 'Je hoeft niet zo angstig te doen Peter, hij vliegt je hier echt niet aan met al die leden van de Orde erbij,' merkte Sirius sarcatisch op. 'Ik b-ben niet bang van h-hem hoor!' zei hij iets te snel. Sirius haalde zijn schouders op en deed alsof hij luisterde naar wat Perkamentus vertelde. James keek naar Lily, die een paar stoelen verder zat en probeerde haar aandacht te trekken. Alleen Lupos keek Peter nog steeds indringend aan. Peter, die echt luisterde naar wat Perkamentus zei, had niets in de gaten.

Een tiener met vettig haar zat alleen in een donkere slaapkamer terwijl hij zijn toverstok op het plafond richtte en vliegen naar beneden schoot. Hij woonde sinds zijn vader zijn moeder had vermoord bij de enige zus van zijn moeder in huis. Niet dat hij veel van haar zag; ze was altijd op haar werk. Hij zag haar alleen bij het avondeten, als hij dat niet kon vermijden. Hij mocht haar niet, ze was zo anders dan zijn moeder altijd geweest was. Zijn vader zag hij niet meer. Hij zat in een cel in Azkaban, waar hij ook thuishoorde, vond hij.

Het was nu zomervakantie en over een paar weken zou Serverus terug gaan naar Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocuspocus. Hij zou aan zijn derde jaar beginnen. Veel vrienden had hij daar niet. Hij was een einzelganger. Niemand scheen hem te begrijpen, maar niemand had dan ook hetzelfde als hem meegemaakt. Het grootste deel van zijn vrije tijd bracht hij door met lezen. Hij had de halve bibliotheek al uit. De saaie boeken met spreuken als blusbezweringen en gniffelspreuken had hij opgegeven. Hij ging voor de moeilijkere boeken, zwarte magie. Dat was veel interessanter om te lezen. Ooit zou hij die spreuken gebruiken om wraak te nemen op zijn vader, voor wat hij zijn moeder en hemzelf had aangedaan.

Het neerhalen van de vliegen begon hem al snel te vervelen. Hij wilde iets doen, iets groots, iets indrukwekkends, maar hij wist niet wat. Hij stond op en begon door zijn kamer te ijsberen. Het was al laat op de avond en zijn tante sliep. Opeens liep hij naar de deur van zijn kamer en gooide die open. Hij had geen idee wat hij zou gaan doen, maar hij moest zijn kamer gewoon even uit. Hij liep door de woonkamer recht naar de voordeur. Die gooide hij ook open en hij rende de straat op. Op dit late tijdstip was die helemaal verlaten. Of leek dat maar zo? Daar aan het eind van de straat zag hij kleine lichtjes, of verbeeldde hij zich dat maar?

Hij begon te rennen. De lichtjes werden duidelijker, ze waren zeker afkomstig van toverstokken, dat kon niet anders. Hij werd nieuwsgieriger en rende nog wat sneller. Toen hij dichterbij kwam, kon hij stemmen horen. Hij begon langzamer te lopen tot hij achter een grote conifeer tot stilstand kwam en het gesprek afluisterde.

'Waar is Vleesschouwer nou weer? We kunnen niet de hele avond blijven wachten!' 'Hij komt wel, wacht nou gewoon even!' De tweede stem klonk niet echt overtuigend. Het was een lage mannenstem, zo te horen van een man op leeftijd. Even zei er niemand iets. Toen hoorde Sneep plotseling voor hem een mantel ritselen. Hij drukte zich dieper in de conifeer om niet gezien te worden. 'Ah, Vleesschouwer! Ben je daar eindelijk!' 'Ik werd opgehouden,' antwoordde Vleesschouwer kort. 'Wat nou 'opgehouden'? Je weet al een week dat je hier moest zijn, en dan kom je nog te laat!' 'Maar - ' 'Geen gemaar, kom de volgende keer op tijd. Een tweede keer te laat komen kun je je niet veroorloven.' De man die schijnbaar Vleeschouwer heette ging er niet meer tegenin. 'Oké, als iedereen er eindelijk is kunnen we beginnen. Weet iedereen wat hij moet doen?' Sneep hoorde een zacht instemmend gemompel. 'Nou kom op dan!' Sneep hoorde voetstappen die zich van de groep verwijdden. Even daarna hoorde hij nog een aantal paren voetstappen de eerste volgen. Hij waagde het nu om langs de struiken waarin zich had verstopt te kijken. Hij zag 5 of 6 personen in zwarte mantels de straat in lopen. Ze hadden de kap van hun mantel over hun hoofd. Op het moment dat Sneep zijn hoofd terug wilde trekken, keek een van hen over zijn schouder. Sneep keek recht in de ooggaten van een donker masker. Achter de ooggaten zag hij twee heldergrijze ogen.

'Hé!' riep de man. 'We worden achtervolgd!' Onmiddelijk draaide hij zich om en liep op de struiken af waarin Sneep zich had verstopt. Sneep drukte zich geschrokken weer terug in de struiken, en trok zijn zo snel hij kon zijn toverstok. Hij hoorde snel voetstappen dichterbij komen. Hij probeerde zich zo veel mogelijk verdedigingsspreuken te herinneren die hij in zijn boeken had gelezen. Opeens werd er hard aan zijn mantel gerukt. Hij keek weer in de heldergrijze ogen achter het masker.

'Dus jij dacht dat we je niet zouden zien?' zei die terwijl de anderen zich nu om hem heen verzamelden. Sneep zei niks, maar keek hem strak aan, hij wachtte op zijn kans. 'Tong verloren jongetje?' zei een van de oudere mannen lachend. De anderen lachten om deze opmerking. Dit was zijn kans.

Snel haalde Sneep zijn toverstok tevoorschijn. 'Crucio!' Een van de mannen viel gillend van de pijn op de grond. Sneep hield zijn toverstok op hem gericht en genoot zichtbaar van het pijnlijke gegil. Even keken de anderen geschrokken toe, maar al snel stuurde een van de mannen een vloek op hem af. Sneep verweerde zich echter snel met een Schildspreuk. De mannen met de zwarte kappen hadden nu allemaal hun toverstok getrokken en omcirkelden Sneep. Hij kon nu niet meer vluchten.

'Nu kom je niet meer weg jongetje!' zei de man met de heldergrijze ogen. Opeens dacht Sneep aan een stuk dat hij een paar maanden geleden in een boek had gelezen. Verdwijnselen, hij had het nog nooit geprobeerd, maar dit zou een goed moment zijn om het voor de eerste keer te proberen. Terwijl de mannen op hem afkwamen met een toverstokken op hem gericht probeerde hij zich zo veel mogelijk te herinneren van wat hij gelezen had. Toen hij zag dat de eerste zijn toverstok ophief, Verdwijnselde hij. Hij concentreerde zich zo goed als mogelijk op dat moment. Hij kneep zijn ogen dicht en wachtte af.

'Avada Kedavra!' klonk het plots achter hem. Sneep rolde over straat, hij durfde zijn ogen niet open te doen. 'Waar is hij?!' klonk het opeens achter hem. Sneep deed zijn ogen open en zag dat hij zich achter het groepje mannen bevond. Het was hem gelukt!

Snel probeerde hij overeind te komen en weg te rennen, hij hield zijn blik op het groepje mannen gericht. Hij wilde net wegrennen toen iemand hem vastgreep. 'Dat was een indrukwekkend staaltje toverkunst voor zo'n jong jochie.' Hij keek weer recht in de heldergrijze ogen. 'Dom, maar indrukwekkend.' Hij keek hem nu onderzoekend aan. Sneep wist dat hij nu niet meer kon ontkomen. 'Ik ben Lucius, Lucius Malfidus,' zei de man met de heldergrijze ogen. Hij stak zijn hand uit naar Sneep. Sneep pakte deze vast. 'Serverus Sneep.'