Hoofdstuk 6

Toen James, Lily, Sirius, Remus en Peter eenmaal naar huis gingen, was de zon al uren onder. Ze liepen tezamen over de donkere wegen. Sinds Voldemort en zijn Dooddoeners meer en meer macht kregen, ging niemand meer alleen over straat, laat staan 's avonds in het donker.

'James en Sirius, loop eens wat door!' zei Lily een beetje geïrriteerd. 'Lily, we hebben morgen toch geen dienst, we hebben tijd genoeg!' 'Maar toch ben ik het liefst zo snel mogelijk thuis, ik heb de hele avond al last van een vreemd soort voorgevoel...' 'Hormonen,' fluisterde James tegen Sirius die begon te lachen. Lily sloeg haar ogen ten hemel.

'James Potter, als jij niet weer teveel gezopen had, was ik wel naar huis Verschijnseld. Als je niet erg vindt, ben ik graag zo snel mogelijk thuis, dus zou je alsjeblieft door kunnen lopen?' James leek nogal overrompeld te zijn door Lily's woorden en nu was het haar beurt om te lachen. 'Wat nou weer?' 'Je zou je gezicht nu eens moeten zien.' James liep naar Lily toe en sloeg een arm om haar schouder. 'Daarom ben je toch op me gevallen,' fluisterde hij in haar oor.

'Daar gaan we weer,' mompelde Sirius achter hen. 'Ik denk dat we ze maar weer alleen moeten laten,' mompelde Remus tegen Sirius. 'Goed idee,' zei Sirius. 'Hé James! Wij gaan hier de andere kant op, we zien jullie morgen wel weer!' 'Oké, tot morgen,' riep James zonder achterom te kijken. Sirius, Remus en Peter liepen een steegje in dat naar de hoofdweg leidde. Het was er nog donkerder dan op straat en er lag allerlei rotzooi op de grond. Sirius struikelde bijna over iets dat op de grond lag. 'Waarom kunnen die Dreuzels hun rommel nou nooit opruimen?' 'Omdat zij die niet gemaakt hebben.' De kille stem kwam achter hen vandaan. Vliegensvlug draaiden Remus en Sirius zich om. Vier figuren in zwarte gewaden stonden voor hen. Alle vier hadden ze hun toverstok getrokken en op hen gericht. Sirius zag nu waarover hij bijna gestruikelt was; voor hem lag een bewegeloos lichaam met het gezicht naar de grond gericht.

'Sirius Zwarts, een keer zonder Potter, wat een verrassing,' zei een van de Dooddoeners op een sarcastische toon. 'Denk maar niet dat je dat nog na kunt vertellen,' antwoordde Sirius meteen. De Dooddoeners begonnen te lachen. Sirius keek Remus niet begrijpend aan, Remus keek op dezelfde manier naar Sirius. 'Ik denk dat je er maar aan moet wennen dat je zonder je geliefde Potter bent,' zei de Dooddoener die het verst van hen af stond, 'morgen zullen hij en z'n modderbloedje er niet meer zijn.' Sirius trok vliegensvlug zijn toverstok en vuurde een regen van vloeken op de vier Dooddoeners af. Remus volgde zijn voorbeeld en Peter kwam onhandig achter hen aan. De Dooddoeners waren hier echter op voorbereid en hun schildspreuken weerden het grootste deel van de vloeken af. 'Je zult toch echt sneller moeten zijn, Zwarts.' De stem kwam Sirius bekend voor, hoewel hij hem op dat moment niet kon plaatsen. 'IMPEDIMENTA!' De vloek die Remus afvuurde raakte de Dooddoener recht op zijn borst en hij vloog hard tegen de muur achter hem, waar hij bewegeloos bleef liggen. 'Dank je, Remus,' zei Sirius grijnzend.

De drie overgebleven Dooddoeners keken even aarzelend naar de bewusteloze Dooddoener. 'Jullie zijn toch al te laat om Potter te redden,' zei een van hen. Hij pakte de bewusteloze Dooddoener vast en Verdwijnselde. De andere twee volgden zijn voorbeeld. Sirius, Remus en Peter waren weer alleen het steegje. 'We moeten naar James en Lily! Snel!' riep Sirius. Hij rende zo hard hij kon het steegje uit en rende in de richting die James en Lily waren gelopen. Remus en Peter renden zo snel ze konden achter hem aan, maar ze konden hem niet bijhouden. Ze zagen hoe Sirius zo'n 10 meter voor hen een hoek omsloeg, en daar stil bleef staan. Remus en Peter haalden hem in en zagen dezelfde ravage als hem. Hoewel er niemand meer te zien was, was er duidelijk sprake geweest van een gevecht. Midden in de straat was een grote krater waar water uit omhoog spoot, op meerdere plaatsen waren inslagen van spreuken te zien en een gedoofde lantaarnpaal hing over de straat. Hoewel hij het bijna niet durfde keek Remus toch omhoog. Hij wendde zijn gezicht meteen weer af, want hij zag wat hij had gevreesd: het teken van de Heer van het Duister. 'Nee,' fluisterde hij en hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht.

Sirius keek nog steeds verlamd naar de enorme ravage. 'Het moet Voldemort zelf geweest zijn,' fluisterde hij. Een traan liep nu over zijn gezicht. 'I- ik denk dat w-we hier beter weg k-kunnen gaan,' fluisterde Peter zacht. 'Ik denk dat je gelijk hebt,' fluisterde Remus, 'we moeten Perkamentus waarschuwen.' Een voor een Verdwijnselden ze, en ze Verschijnselden weer op het Hoofdkwartier van de Orde van de Feniks.

Ondanks het late uur was het er toch een drukte van jewelste. Tovenaars en heksen liepen af en aan, en niemand scheen oog te hebben voor de drie vrienden die zojuist gearriveerd waren. Opeens kwam een man met een verweerd gezicht en een grote hap uit zijn neus op hen aflopen. 'Laat zoals altijd,' zei hij toen hij hen zag staan. 'Wat dachten jullie? Laten we eens een avondje gaan doorzakken? Laten we het eens een avondje rustig aan doen? Ik zeg niet voor niets: Wees waakzaam! Denken jullie dat ik dat voor de grap roep? Nou, wat staan jullie daar te staan? James is hier al minstens 5 minuten geleden aangekomen, ik dacht dat jullie hem wel zouden willen spreken. Ja? Schiet dan op, we hebben niet de hele dag de tijd!' 'Is James hier? Maar we dachten... Maar het teken...' 'Wat dachten jullie nou weer? Geloof niks voor je het zeker weet! Luisteren jullie dan echt nooit naar me? James zit in de keuken, madame Pleister is nog even met Lily bezig, maar die zal zo dadelijk ook wel komen.' Dolleman liep weer verder om een jong uitziende tovenaar die bezig was met een aantal rollen perkament uit te foeteren en Sirius, Remus en Peter wurmden zich tussen de mensenmassa door in de richting van de keuken.

Daar vonden ze James die diep in gesprek was met Perkamentus. Hij had een aantal lelijke schrammen op zijn gezicht, maar zag er verder kerngezond uit. 'Zijn jullie daar eindelijk?' vroeg hij grijnzend toen hij zijn vrienden in de deuropenig zag staan. 'James, je leeft nog!' Sirius rende op hem af en wilde hem omhelzen. 'Wat dacht je dan? Sirius? Wat is er gebeurd?' James zag dat Sirius het serieus meende. 'We werden aangevallen door een Dooddoeners, maar daar gaat het niet om. Toen we jou en Lily achterna gingen, vonden we een enorme ravage, en het teken zweefde boven de straat...we dachten...we dachten dat je er geweest was.'

Even viel er een stilte. 'Dat was ik ook bijna,' zei James. 'Maar gelukkig kon hij op tijd ontkomen,' zei Perkamentus die voor het eerste sprak. 'Ik heb net uitgebreid met James gesproken, en ik denk dat nu wel even alleen zal willen zijn met zijn vrienden. Ik zal meteen even gaan kijken hoe het met Lily gaat.' 'Ze komt er toch wel weer bovenop?' vroeg James bezorgd. 'Zeker weten,' zei Perkamentus en hij liep de keuken uit.

'Maar wat is er dan gebeurd?' vroeg Sirius nu. James keek even naar de grond alsof hij liever geen antwoord zou geven op die vraag. 'Lily en ik liepen gewoon verder nadat jullie waren weggegaan. We sloegen die zijstraat in, en we waren de hoek nog niet om of daar was hij.' 'Voldemort?' Sirius durfde het bijna niet te vragen. 'Ja, hij was alleen en had het duidelijk op ons gemunt. Lily en ik konden nog net op tijd wegkomen.' Er viel een korte stilte. 'Dat dit nou juist vandaag moest gebeuren!' riep Sirius plotseling uit. 'Nu we eindelijk weer eens wat goed nieuws hadden!' 'Dat was het vreemde, Voldemort scheen te weten dat Lily en ik daar waren. Hij wist het gewoon. Maar niemand wist dat we daar zouden zijn, behalve wij dan. We zijn meteen na de vergadering gegaan.'

'Sneep!' riep Sirius. 'Sneep wist het! We kwamen hem tegen toen we weggingen, hij wist het! Hij moet het vertelt hebben aan Voldemort! Ik wist het! Ik wist dat we hem niet konden vertrouwen!'

Een bleek najaarszonnetje scheen door het kleine raampje van de Noordertoren. Het haardvuur brandde hoog en een wierook walm verspreidde zich door het lokaal. Waarzeggerij was een van de saaiste vakken die er bestond volgens Sneep. Het was al laat op de middag en het blokuur Waarzeggerij was al bijna voorbij. Het was al bijna 5 uur en Sneep hield het niet lang meer uit bij de verschrikkelijke leraar die Waarzeggerij gaf. Professor Toffel was een beroemde Ziener en de leerlingen van Zweinstein 'hadden het voorrecht les van hem te hebben', zoals hij maar al te vaak zei.

Zoals altijd staarde hij uit raam over het terrein van Zweinstein. Het bos lag er verlaten bij. Sneep was er na de laatste keer nooit meer in geweest en was dat ook zeker niet van plan. Hij bleef lui uit het raam staren tot iets zijn aandacht trok. Twee personen liepen over het grasveld. Hoewel Sneep het niet goed kon zien, dacht hij madame Plijster te herkennen, de heks van de Ziekenafdeling. Wie met haar meeliep kon hij niet zien. Hij volgde de twee terwijl ze verder liepen. Wat deden ze daar? En waar gingen ze naar toe. Opeens bedacht Sneep zich dat hij zijn verrekijker nog is zijn tas had zitten. Het afgelopen weekend was er een Zwerkbal wedstrijd geweest en hij had hem er nog niet uitgehaald. Zo onopvallend mogelijk probeerde Sneep zijn verrekijker te pakken te krijgen. Het lukte hem zonder dat professor Toffel het zag en hij staarde door de verrekijker door het raam. Het duurde even voor hij de twee personen gevonden had, maar toen kon hij ze ook duidelijk zien. De een was inderdaad madame Plijster. En de ander was niemand minder dan Remus Lupos, de beste vriend van Sirius en James. Hij zag er niet goed uit, hij had donkere wallen onder zijn ogen en leek uitgeput. Maar als hij zo ziek was, wat deed hij dan buiten met madame Plijster? Hoorde hij niet op de ziekenzaal?

Sneep keek even over de verrekijker heen en zag dat ze nu in de richting van de Beukwilg liepen. Wat gingen ze daar nou weer doen?

'SERVERUS SNEEP! Ik probeer hier les te geven! Als je het Verboden Bos zo interessant vindt, kan ik wel wat voor je regelen!' Sneep ging zo snel hij kon weer recht op stoel zitten en staarde naar zijn openliggende boek. 'Sorry professor,' mompelde hij.

De eerstvolgende minuten hield professor Toffel Sneep scherp in de gaten. Zodra Sneep de kans kreeg keek hij weer uit het raam. Hij zag madame Plijster alleen teruglopen naar het kasteel, Remus Lupos was nergens te bekennen.