Hoofdstuk 12
Zodra
Sneep James en Sirius niet meer hoorde, kwam hij uit de nis en liep
snel in de richting waaruit James en Sirius zojuist waren gekomen.
Hij kwam al snel bij de uitgang, die tegenover de ziekenzaal uitkwam.
Hij keek even om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand hem
uit de geheime gang zag komen, maar de gang was totaal verlaten. Snel
klom hij achter het wandtapijt vandaan en liep naar de deur van de
ziekenzaal. De deur stond op een kier zodat Sneep net naar binnen kon
kijken. Zachtjes sloop hij dichterbij zodat niemand hem zou horen, en
voorzichtig keek hij door de kier om te zien wie er in de ziekenzaal
waren.
Hij zag maar een klein gedeelte van de ziekenzaal, een
leeg bed en het raam daarachter. De middagzon scheen door het raam en
het zonlicht viel op het lege bed.
"Ik help nog even een
paar leerlingen en dan zal ik je wegbrengen," hoorde Sneep
madame Plijster zeggen. Iemand humde instemmend en Sneep hoorde
voetstappen zijn richting opkomen. "Wie laat hier dan ook steeds
die deur openstaan!" riep madame Plijster geïrriteerd.
Sneep dook snel weg voor madame Plijster bij de deur was. De deur
werd met een harde knal dichtgegooid en de voetstappen verwijderden
zich daarna weer van de deur. Sneep haalde opgelucht adem. Als zijn
vermoeder juist was, zou madame Plijster zo dadelijk Remus Lupos gaan
wegbrengen, en hij wist waarnaartoe. Vanavond zou hij achter het
geheim van Lupos komen. Hij zou niet achter madame Plijster en Lupos
aan kunnen lopen. Het risico was te groot dat hij ontdekt zou worden,
en bovendien had hij al zijn schoolspullen nog bij zich die erg in de
weg zouden zitten. Hij bleef nog even bij de ziekenzaal staan, voor
hij besloot terug te gaan naar de leerlingenkamer. Hij moest ongezien
binnen zien te komen om zijn spullen daar te dumpen, en ongezien weer
weg zien te komen met de spullen die hij nodig had. Lucius Malfidus
mocht hem absoluut niet zien, zijn hele plan zou in het water lopen.
Terwijl hij richting de leerlingenkamer van Zwadderich liep
werkte hij zijn plan verder uit. Hij kon het beste tijdens het
avondeten de leerlingenkamer van Zwadderich binnengaan, dan zou er
niemand zijn. Hij wist dat Lucius altijd pas laat in de Grote Zaal
verscheen, hij zou dus de tijd hebben om zelf snel wat te eten en
daarna naar de leerlingenkamer te gaan zonder Lucius tegen te komen.
"Zul je
altijd zien, als je denkt dat er iets gaat gebeuren, gebeurt er weer
niks," zei Sirius terwijl hij verveeld tegen een blikje trapte.
"Ach, we zijn er nu toch bijna, en zo is het veel gezelliger,"
zei Remus schouderophalend terwijl ze de straat waar Lily woonde
inliepen. "Ik vind nog steeds dat ik niet zo'n patrouille nodig
heb, jullie hadden met Lily mee moeten gaan, niet met mij," zei
James. "Je kunt het gewoon niet hebben dat Lily met haar
vriendinnen weg ging," zei Sirius grijnzend. "Ik weet toch
hoe slecht je tegen dat meidengeroddel kunt." James sloeg met
zijn hand tegen de achterkant van Sirius hoofd. "Leugenaar,"
zei hij grijnzend. Sirius wreef over zijn achterhoofd en bedacht net
een manier om James terug te pakken toen hij opeens tegen een
stilstaande Remus op botste. "Hé! Kijk es uit!" riep
Sirius die nu ook op zijn voorhoofd een bult had.
"Ssst!"
siste Remus en hij legde een vinger op zijn lippen ten teken dat ze
stil moesten zijn. "Wat is er?" fluisterde James plotseling
bezorgd terwijl Remus hen gebaarde dat ze zich achter een hoge heg
moesten verschuilen. "De lampen zijn uit bij Lily, dat is al
vreemd, en ik dacht dat ik iemand in een gewaad rond haar huis zag
sluipen," fluisterde hij zo zacht hij kon. "Waar wachten we
dan nog op? Er op af!" zei James die meteen wilde wegrennen,
maar Remus hield hem tegen. "We moeten de Orde waarschuwen voor
we erop af gaan, en er moet iemand op de uitkijk blijven staan, voor
het geval er meer dan één is," zei hij
fluisterend. "Ik blijf wel hier en waarschuw de Orde," zei
Sirius en hij gebaarde dat de andere drie moesten opschieten.
James
wachtte geen moment en ging zo snel als hij kon, gebukt rennend onder
de heg door, richting Lily's huis. Remus en Peter konden hem met veel
moeite bijhouden. "Wacht James!" riep Remus zo zacht
mogelijk. "We moeten bij elkaar blijven!" James bleef even
gebukt gaan wachten en fluisterde, "schiet dan ook op!" "Ik
snap dat je zo snel mogelijk naar binnen wilt gaan, maar we moeten
niets overhaast doen, eerst nadenken dan pas doen," fluisterde
Remus. James knikte kort en liep verder, maar Remus betwijfelde of
hij ook echt had gehoord wat hij had gezegd. Bij het huis van Lily
aangekomen hielden ze weer even stil, en James gebaarde dat ze door
de achterdeur naar binnen zouden gaan. Ze liepen het donkere, smalle
steegje in dat naar de achterdeur leidde, James voorop, gevolgd door
Remus en als laatste Peter. Bij de deur die naar de tuin van Lily
leidde, hielden ze weer even stil.
Alle drie bleven ze muisstil
staan, het was duidelijk dat er iemand was aan de andere kant van de
deur waar ze nu stonden. Ze konden zachten voetstappen horen, en een
geluid dat klonk als het ruisen van een mantel. James wachtte geen
moment meer en stampte de deur open en richtte zijn toverstok op het
eerste dat hij zag bewegen. "IMPEDIMENTA!"
Een figuur
in een zwarte mantel vloog naar de andere kant van de tuin waar hij
hard tegen een met klimop begroeide muur terecht kwam. Daar zakte hij
half in elkaar en bleef bewegeloos op de grond liggen met zijn mantel
over zijn gezicht geslagen. James rende op hem af en gooide de mantel
aan de kant zodat hij kon zien wie het was.
Toen hij de grote
haviksneus en het donkere vette haar zag, werd hij zo kwaad dat hij
niet meer uit zijn woorden kon komen. "JIJ! Jij - ik wist - ik
had moeten weten - jij!" Remus en Peter kwamen nu ook op hem
toegelopen en moesten James vasthouden om te voorkomen dat Sneep
meteen te lijf zou gaan. Ondertussen kwam Sneep weer bij van de
enorme klap.
"Ongelofelijk nietsnutten!" zei hij zodra
hij zag wie het hem hadden aangedaan. "Dankzij jullie -"
James begon te lachen. "Eerst Lily proberen aan te vallen,
en dan ook nog proberen ons de schuld te geven? Denk maar niet dat je
hier mee weg zult komen, Secretus!"
"Ik probeerde Lily
helemaal niet aan te vallen, ik probeerde juist -"
"-
Ons tegen te houden?" maakte een zware stem Sneeps zin af.
Allevier keken ze vliegensvlug om. Ze waren omsingeld door een stuk
of 5 figuren gehuld in donkere mantels met kappen, Dooddoeners.
Hoewel hun gezichten bedekt waren, was het toch overduidelijk dat ze
grijnsden achter hun kappen. "Jullie maken het ons zo wel erg
makkelijk," zei de voorste Dooddoener.
