I. Een lied voor Lórien

Als er reizigers op het pad waren geweest, hadden zij in het woud de kleine rode lichten kunnen zien. De lichten van de nachtelijke Woudfeesten van de Elven.

Een ieder wist dat wanneer een ziel van het pad afweek hij voor altijd in Demsterwold verdwaald zou raken en van honger zou sterven. Of erger nog: opgegeten zou worden door de angstaanjagend grote giftige spinnen die hongerig rond kropen op zoek naar slachtoffers. Dit gold natuurlijk niet voor de Elven zelf. Zij kenden alle wegen van het woud en konden onmogelijk verdwalen in hun eigen land. Wat de spinnen betreft, die waagden zich nauwelijks in de buurt van Elven want naast het feit dat de Schone Lieden pijl en boog droegen, hadden zij ook magische krachten. Het zou niet de eerste keer zijn dat een spin van de Grote Kolonie in steen werd veranderd door de toverkunst van een Elf. Wanneer de rode lichten kwamen, kropen de spinnen meestal weg in hun bomen en bleven daar tot het feest en de nacht voorbij waren. Zo ook deze keer toen de lichten werden ontstoken.

Het waren er zo'n vijftien. Allen gekleed in het groen van de bossen. Kransen van witte bloemen sierden het honing-kleurige haar van de meisjes en zilveren juwelen prijkten op het voorhoofd van de jongens. Het waren jeugdige Elven – hoewel alle Elven hun jeugd voor eeuwig behielden - dit waren jonge Elven. Nog geen tweehonderd jaar geleden geboren.

Ze zongen liederen bij het vuur, aten geroosterd vlees en bosvruchten en dronken een zoete wijn die helder goud van kleur was. De wijn droeg een sterke geur van bloemen. Ze waren gezeten op lage horizontaal hangende boomtakken of op de zanderige grond rond het grote kampvuur.

Een reizige Elf sprong op van zijn plek dicht bij het vuur en ging hoog op een van de vaten wijn staan. De andere Elven juichten en klapten hem enthousiast toe.

'Verblijd ons met een lied, meester Legolas!' riep Ludanor, een lange Elf met witblond haar dat hij in een vlecht over zijn schouder droeg.

'Een lied, meester Legolas!' herhaalde een meisje, Eluna genaamd vanaf haar plek op een lage boomtak van een dikke notenboom.

De kreet werd al gauw door de andere Elven over genomen.

Legolas knikte lachend. Hij kon dit verzoek natuurlijk niet negeren. Hij begon met zuivere stem te zingen.

Het vuur in uw ogen

Het roze van uw wangen

Het zoete van uw stem

Niets meer is nodig om mij te doen zweven

Ziet u dan niet?

Oh schone Dochter van het Woud!

Voelt u dan niet?

Het verlangen in mijn blik!

De streling van uw lied wanneer u zingt

De schittering van uw gouden haar wanneer u danst

De zachtheid van uw lippen wanneer u in mijn oor fluistert

Niets meer is waar ik naar verlang

Ziet u dan niet?

Oh schone Dochter van het Woud!

Voelt u dan niet?

Het verlangen in mijn blik!

'Ziet gij het dan niet, Lórien van het Woud?' fluisterde Eluna geheimzinnig in het oor van haar vriendin die naast haar op de tak aandachtig naar het lied van Legolas luisterde.

'Ssssssh!' siste Lórien terug. 'Heb eens het fatsoen naar een ander te luisteren.'

'Hij zingt toch voor u, Vrouwe!' giechelde Eluna, haar opmerking negerend. 'Zijn ogen hebben u het hele lied nog niet eenmaal verlaten!'

Lórien schrok op en haar wangen kleurden een diep rood. 'Breng me niet in verlegenheid met dergelijke onzin!' beet ze Eluna kwaad toe.

Ze gaf de Eluna een venijnige duw gaf.

Eluna liet een verbaasde gil en viel naar achter van de boomtak met een plof op de grond. Ze bleef lachend liggen.

Ondertussen was Legolas bij het laatste deel van zijn lied gekomen en zong het zonder zijn blik van de blozende Lórien af te houden uit.

Ziet u dan niet?

Oh schone Dochter van het Woud!

Voelt u dan niet?

Het verlangen in mijn blik?

Wanneer u heeft gezien

Oh Lórien!

Wanneer u heeft gevoeld

Stil dan het verlangen in mijn blik!

Legolas sprong terug op de grond en maakte een sierlijke buiging. Toen richtte hij zich op Lórien die als versteend terug staarde. Haar mond hing open in verbazing. De Elven klapten uitbundig voor zijn lied en Eluna riep luid vanaf haar plek op de grond; 'Heb ik het u niet zo gezegd, Vrouwe?' waarna ze weer in lachen uitbarstte.

Maar Lórien antwoordde niet. Ze was zo geschrokken van zijn openlijke aanzoek dat ze met een lenige zwaai van de tak af sprong en snel het bos in vluchtte.

'Wacht, Vrouwe!' riep Legolas, verbaasd omdat zij er als een opgejaagd hert vandoor ging. Natuurlijk wist hij dat Lórien een verlegen ziel was maar dit had hij niet verwacht.

'Ge laat haar toch niet gaan, waarde heer?' vroeg Eluna die eindelijk van de grond was opgestaan en opgehouden was met lachen. Ze klopte het zand van haar groene kledij.

'In geen eeuwigheid, Vrouwe Eluna.' antwoordde Legolas. 'Ik zal haar achterna gaan.' En met die woorden verdween ook hij in het duister van de bossen.

Ook al was het in de bossen zo donker dat nog geen nachtdier iets voor ogen had kunnen zien Lórien rende behendig tussen de bomen door. Elven hadden ogen zo scherp dat zij mijlen vooruit konden zien en zelfs in het zware donker van Demsterwold konden zij met gemak hun weg vinden. Lórien stopte uiteindelijk met rennen op een open plek in het donkere woud. Ze keek omhoog naar het bladerdak ver boven haar. Het duurde niet lang voor ze de luide roepen van Legolas door het bos hoorde echoën. Haar hart klopte in haar keel van spanning terwijl ze zich achter de dikke stam van een heel grote oude boom verstopte.

Legolas stopte bij de grote boom en plaatste zijn hand er plat tegenaan zodat hij er met zijn gewicht tegen kon leunen. 'Waarom verbergt u zich, schone Vrouwe?' vroeg hij.

'Uw lied heeft mij in vervoering gebracht, heer Legolas.' sprak Lórien bijna fluisterend vanaf de andere kant van de boom. 'Maar spreek niet van liefde wanneer het niet uit uw hart komt.'

'Sta mij toe, Vrouwe.' Legolas stapte om de boom heen en bleef aan haar zijde staan. 'Om te antwoorden waar ik in uw ogen kan kijken.'

Lórien draaide haar hoofd opzij en keek hem diep in zijn ogen. Ze bloosde verlegen.

Legolas hief met een groots gebaar zijn arm en toen die weer neerkwam verschenen er duizenden vuurvliegjes boven hun hoofden die het bos verlichtte en Lórien aan fonkelende sterren deed denken. En Legolas begon met zachte stem een lied.

Sta mij toe schone Vrouwe

Hier onder een hemel van vuur

Sta mijn ogen toe uw schoonheid te aanschouwen

Hier onder een hemel van vuur

Sta mijn handen toe uw schoonheid te beroeren

Hier onder een hemel van vuur

Sta mijn lippen toe uw schoonheid te beminnen

Hier onder een hemel van vuur

Sta mij toe schone Vrouwe

'Verleid mij niet met mooie woorden, meester Groenblad.' Gebood Lórien. 'Wanneer u vertrekt met het opkomen van de zon.'

'Dat is niet wat ik verlang,' fluisterde Legolas en reikte een hand uit waarvan de vingertoppen haar wang licht raakten. 'Ik wens de eeuwigheid met u te delen, Vrouwe Lórien.'

Als om de daad bij woord te voegen haalde hij het zilveren juweel van zijn voorhoofd. Hij wachtte geduldig op haar antwoord. Lórien keek lang naar hem op. Ze staarde in zijn hemelsblauwe ogen die intens in de hare keken. Tenslotte nam ze haar bloemenkrans af. Legolas legde het zilveren juweel op haar gouden krullen en kroonde haar zo tot de zijne voor de eeuwigheid. Een kleine groene steen was in het zilver gesmeed en glinsterde als een ster op haar voorhoofd. Hij kuste de groene steen, maakte een diepe buiging en kuste toen de rug van haar elegante hand. 'Wanneer u mijn juweel aanvaard zal ik de eeuwigheid met u delen zonder van uw zijde te wijken. Laat mij dan uw geluk en bescherming zijn.'

'Met trots draag ik uw juweel, zolang u het mijne draagt.' Lórien nam haar ketting af. Het juweel was van het fijnste goud met een prachtige glazen steen gesmeed in de vorm van een elfje met vleugels. Ze rees op haar tenen om de ketting om zijn nek te leggen. Ze kuste het glazen elfje en maakte toen een buiging en kuste zijn hand zoals hij gedaan had. 'Laat mij uw geluk zijn.'

Na deze woorden ontmoetten hun lippen elkaar in een passionele kus. Met een licht gebaar van Legolas' hand vlogen de vuurvliegjes weg en waren ze in duisternis gehuld. Daar in het donker van Demsterwold bewees hij zijn liefde aan haar.