II. Een ontmoeting met de Koning
Lórien ontwaakte op de plek waar zij de vorige nacht was neergelegd door Legolas. Hij lag naast haar met zijn arm om haar naakte dijen rustend. Zijn ogen waren geopend maar voor zover Lórien kon zien sliep hij nog. Elven konden met open ogen slapen. Zij lieten de wakende wereld overgaan in de mysterieuze droomwereld van de Elven.
Lórien wreef zich in haar ogen en rekte zich uit. Het daglicht herriep haar vreselijk op het feit dat zij nog steeds naakt was. Ook al was het zeer onwaarschijnlijk dat iemand hen hier zo zou vinden sinds het Demsterwold onmetelijk groot was, het scheen haar toe dat ze beter op haar gemak zou zijn wanneer ze kleding droeg. Toen ze omhoog wilde komen verstrakte de grip om haar dijen en maakte dat ze niet weg kon. Ze keek naar Legolas om en vond een luie glimlach op zijn knappe gezicht.
'U bent nog schoner bij daglicht.' Sprak hij, zijn stem zwaar van slaap.
'Het zou goed kunnen Legolas, dat mijn schoonheid nu niet alleen voor uw ogen is.'
Legolas trok haar terug naast zich en kuste haar lippen genegen. Toen zuchtte hij diep en rekte zich met veel geluid uit. 'Het ziet ernaar uit dat u gelijk krijgt.' grijnsde hij met een blik op de sneeuwwitte duif die gehaast aan kwam vliegen.
Lórien trok zojuist haar shirt over haar hoofd toen de kleine witte duif op een tak vlak voor hen neerzeeg. Ze gleed snel haar broek aan en knoopte een groen ceintuur om haar smalle middel. 'Bericht van de Koning?' vroeg ze verbaasd toen ze het kleine gouden muntje om de nek van de duif opmerkte – Elven spraken de taal van dieren daarom gebruikte de Koning vaak duiven om berichten door zijn woud te sturen -
'Het spijt mij zeer u op dit moment te moeten storen.' sprak de duif.
Legolas lachte luid en opgewekt terwijl hij zijn tijd nam zich aan te kleden. 'Waar het een bericht van de Koning betreft Daro mijn vriend, is het toegestaan al het mooie te onderbreken.' zei hij.
'En het is een zeer dringend bericht, Meester Groenblad.' Sprak Daro. 'Ik kom met een bericht voor Lórien, Dochter van het Woud. De Koning wenst u zo snel mogelijk te spreken.'
'Bericht hem dat ik zo spoedig naar het paleis zal komen als mijn benen mij dragen kunnen.' Antwoordde Lórien.
Daro knikte enkel en snelde terug naar het paleis met het nieuws voor de Koning.
Niet veel later kwamen Lórien en Legolas bij het paleis aan. Na het wachtwoord in hun hoofd gesproken te hebben gingen de magische deuren voor hen open en sloten zich met een luide klap toen ze erdoor waren. Ze haasten zich door de gangen want de Koning hield niet van wachten en kwamen zo bij de deuren van de troonzaal waar twee wachters statig voor stonden.
'Vrouwe Lórien, de Koning verwacht u.' sprak een van de wachters, Sila genaamd.
'Maar u heer Legolas? Ik geloof niet dat u ook ontboden bent.' zei Bregolin, de wachter die bij de andere deur stond.
'Dat is waar,' knikte Legolas. 'Niettemin wens ik de Koning te zien.'
'Gaat uw gang. Ik betwijfel echter of u mag blijven. De Koning houdt een besloten bespreking. Zelfs de Koningin was niet toegestaan aanwezig te zijn.' Vertelde Sila. Toch openden zij de deuren naar de troonzaal en Lórien trad binnen met Legolas aan haar zijde. De deuren werden achter hen dichtgetrokken en de mensen in de zaal vervielen in stilte toen Lórien en Legolas op een knie neerzegen.
'Uwe majesteit wenst mij te spreken.' Sprak Lórien hoffelijk.
'Lórien, Dochter van het Woud. Sta op en spreek. Waarom word u vergezeld door Legolas Groenblad van het Demsterwold?' beval de Koning streng maar met vriendelijke ondertoon.
Lórien rees en antwoordde. 'Heer Legolas heeft mij gevraagd hem mee te nemen.'
'En waarom?' vroeg de Koning.
Legolas stond ook op en sprak beleefd: 'Vrouwe Lórien en ik hebben kort geleden de Eed afgelegd. We zijn in de echt verbonden. Daarom ben ik van mening dat wat haar toekomt mij ook aangaat.'
De Koning leek blij verrast want hij zei: 'Het schijnt mij toe dat geen paar in mijn Koninkrijk schoner is dan jullie. Kom beide en neem plaats. Hier moet op gedronken worden!' gebaarde hij hoffelijk naar twee lege plekken aan de lange rechthoekige tafel.
'Dank u, mijn Koning.' zeiden zij in koor voordat ze aan de tafel plaats.
Er zaten een aantal vreemde lieden aan de rijkelijk gedekte tafel. Er waren vier Dwergen met lange baarden en grimmige gezichten. Ook was Gandalf de Grijze er, gezeten naast de Koning. Verder waren er nog vijf andere Elven. Het glas werd geheven op het paar en de Koning sprak een zege over hen uit. Lórien bloosde in verlegenheid en wilde het liefst achter Legolas wegkruipen. Het grootste deel van het gezelschap vond dit erg vertederend vond. De Dwergen vonden dergelijke onzin niet amusant en eerder bespottelijk. Volgens hen waren Elven maar rare vogels. De Elven dachten op hun beurt dat Dwergen niets anders dan saaie en vooral humeurige lieden waren.
'Nu dan de rede van uw bezoek, Vrouwe Lórien.' sprak de Koning uiteindelijk. 'De schatkaarten van Lune zijn sinds eeuwen terug gevonden en met goed geluk bij mij terechtgekomen. Omdat u een van de weinigen bent die Hoog Elfs spreekt, wil ik u om een gunst vragen.'
– Lórien werd geboren in Lothlórien, vandaar ook haar naam. Ze kwam ter wereld met de hulp van Galadriel de Vrouwe van het Woud zelve. Galadriel zegende de pasgeboren Elf en schonk haar de kunde van Hoog Elfs wat maakte dat ze het de taal beheerstte in spraak en geschrift. -
'Deze lieden zijn allen welwillend en dapper, maar ze hebben u nodig om de kaart te lezen en als begeleiding op hun queeste.'
Lórien zweeg een lange tijd. Ze was een echte Elf en hield daarom van reizen en avontuur maar wilde ze Legolas achterlaten nu hun liefde zo pril was en er nog zoveel voor hen te ontdekken viel?
'Als ik zo vrij mag zijn, mijn Koning.' zei ze tenslotte en vroeg toen zakelijk; 'Wat word ik er zelf beter van?'
'U krijgt uw deel van de schat. Wat u zelf uit mag kiezen natuurlijk.' antwoordde de Koning.
'Ik wil de kaart zien voor ik mijn beslissing neem.' kondigde Lórien aan.
De Koning knikte en beval twee dienders plaats te maken op de tafel waarna Gandalf Lórien de kaart aanreikte en ze hem over de tafel uitrolde. Ze bekeek hem aandachtig. Het was een lange tocht die haar tot dicht bij de Grijze Havens voerde. Alle Elven die Midden Aarde verlieten gingen via die Havens.
- In donkere tijden werd er slag geleverd in de Wouden achter de Blauwe Bergen. Elven die op weg waren naar de Grijze Havens werden het Woud van Forlindon in gedreven door Orks die hun van al hun waardevolle bezittingen afhandig wilden maken. Veel van de Schone Lieden werden gedood maar nog veel meer Orks. De geesten van de gestorven Orks dolen nu in het woud van Forlindon zo zegt de legende. Ze blijven op aarde om de schatten die zij overmeesterd en verborgen hadden voor de Elven te beschermen en bewaken. Ook werd er nog steeds gestreden tussen goed en kwaad want de geesten van de Schone Lieden bleven ook in de wouden. Wanneer zij streden waren vanaf de Blauwe Bergen angstaanjagende witte lichtflitsen te zien. -
Lórien voelde een sterke drang om haar volk te wreken en terug te nemen wat hen toe behoorde. Het zou geen makkelijke queeste worden. Eerder een heel gevaarlijke. Toch wilde ze de strijd graag aangaan.
'Graag zou ik u ook om een gunst vragen, majesteit.' kondigde Legolas aan.
'Voelt u vrij te spreken, vriend.' antwoordde de Koning.
'Ik vraag u mij verlof te geven mee te gaan op deze queeste.' zei Legolas. 'Ik heb Vrouwe Lórien gezworen haar te beschermen en ik zou geen waarde Elf zijn wanneer ik die belofte brak.'
'Als dat is wat u wilt zal ik u er niet van weerhouden.' was het antwoord van de Koning en hij vervolgde: 'Een belofte is er niet om gebroken te worden.'
Lórien keek naar Legolas op en glimlachte. Er was nu niets meer dat haar ervan weerhield om te gaan. Daarom sprak zij: 'Ik aanvaard de queeste en alle gevaren die mij toekomen. Toch heb ik nog een laatste vraag wat betreft mijn medereizigers. Wie zullen mij naast Legolas gaan vergezellen op deze tocht?'
'Handir, Eol en Galad namens mij.' verkondigde de Koning met een handgebaar naar de drie hoge Elven. Lórien kende hen vrij goed, zoals elke Elf elkaar placht te kennen. Sommige Elven kenden elkaar beter dan andere maar iedereen wist elkaar minstens bij naam te noemen in het Demsterwold.
Toen stonden de vier Dwergen op en bogen kort naar Lórien.
'Muin, uw dienaar.' Sprak degene met de groene puntmuts.
'Ruin, uw dienaar.' Sprak de tweede, ook met een groene puntmuts. De twee schenen broers sinds zij veel van elkaar weg hadden, zoals hun naam ook.
'Tharo, uw dienaar.' Sprak de derde, hij droeg een blauwe puntmuts.
'Ori uw dienaar.' Sprak de laatste van de Dwergen. Zijn muts was van zilver.
'Dwergen als reisgenoten? Maar die zijn zo saai!' riep Lórien lachend uit.
De andere Elven en Gandalf lachten hartelijk mee.
De Dwergen, die er de humor toch echt niet van in konden zien, bromden tussen hun baarden en gingen weer zitten. Het was voor hen nog altijd een raadsel waarom Elven er behagen in schenen te scheppen om anderen te sarren en malle grapjes te maken.
'Ik ben bang dat er niets anders op zit, Vrouwe.' Lachte de Koning. 'Heer Muin heeft de schatkaart namelijk in de Blauwe Bergen gevonden. Hij heeft daarom als geen ander recht op zijn deel van de schatten.'
'Dat lijkt mij niet meer dan eerlijk.' Stemde Lórien in. Toen richtte ze zich op Gandalf. 'Wij zijn u reeds veel verschuldigd na het redden van onze Wouden van de Zwarte Heerser, Mithrandir. Ik neem aan dat u daarom ook meegaat voor een deel van de schatten.'
Gandalf lachte. 'Nee Vrouwe, ik heb geen belang bij de schatten van Lune. Toch zou ik graag meereizen. Althans voor een deel van de weg. Ik heb nog zaken te regelen in streken waar uw reis u langs voert. En ook zou ik graag zien dat de Wouden van Forlindon in rust verkeerden.'
'Het is mij een grote eer en een opluchting van uw gezelschap te mogen genieten op een deel van deze queeste. De weg schijnt altijd minder lang wanneer er een Tovenaar is die hem volgt.' zei Lórien. 'Wanneer vertrekken wij?'
'Wij zullen morgen vroeg vertrekken. Laat ons nu van dit voortreffelijke feestmaal genieten en plezier maken.' Gandalf hief zijn glas waarop de anderen meteen volgden.
Die dag werd er gegeten, gedronken, gelachen en vooral veel gezongen en gedanst tot laat op de avond. Toen werden er bedden opgemaakt in de mooiste vertrekken van het paleis waar de gasten konden overnachten zodat zij de volgende dag fris en uitgeslapen op weg konden gaan.
