Eenarrogant kijkende jongen liep met grote passen door de enorme gang van zijn huis, en bleef stil staan voor een spiegel. Niet om zichzelf te bewonderen, al zouden veel mensen die hem zo zagen dat denken. Hij keek recht in zijn kille, emotieloze ogen en zag de wallen eronder. Deze zomer had hem tot nu toe nog niet veel goeds gebracht. Al was zijn vader naar Azkaban gestuurd, hij was al de hele vakantie thuis. Wat was Azkaban zonder zijn bewakers?

Het huis waar de jongen woonde was een van de verzamelpunten van de Dooddoenders. Hij woonde in een groot huis, waar minstens twintig belangrijk gezochte Dooddoenders schuilden. In zijn huis werden mensen gevangen gehouden, gemarteld, vermoord… en hij mocht helpen. Móest helpen. Want hij was de zoon van Lucius Malfidus. Hij moest leren mensen te martelen, tot waanzin te brengen en zelfs te vermoorden. Hij mocht geen gevoelens hebben.

De grote glazen deur werd opengezwaaid, en een kille wind vloog door de hal heen. Met een ruk draaide de jongen zich om, en zijn lippen vormden een smalle streep toen hij zag wie binnenkwam.

'Bellatrix,' zei hij met een lijzige stem. 'Kom je voor mijn vader?' Hij wist dat ze niet voor zijn vader kwam, zij wist dat hij dat wist. Zonder antwoord te geven liep Bellatrix over de stenen vloer naar de derde deur rechts, en liep de trap die daarachter lag af. Stil volgde de jongen haar. Zijn lessen voor vandaag zouden weer beginnen. Want misschien zou hij degene zijn die ervoor zorgde dat de droom van de Heer van het Duister zou uitkomen. Misschien zou hij degene zijn die ervoor kon zorgen dat Harry Potter gevangen werd genomen. Misschien zou hij het belangrijkste worden, na de Heer van het Duister… het maakte niet uit of hij dat wilde.

Het blonde, bijna witte haar van de jongen viel voor zijn ogen toen hij de marmeren trap afliep. Na de laatste trede hief hij zijn gezicht pas op, en een spottende lach verscheen op zijn ongezond witte gezicht. Hij keek naar de gevangenen in de cellen. Zij dachten de wereld te redden door te vechten voor het goede, ze hadden amper door dat ze zo de hel voor zichzelf openden. De jongen dacht er alleen maar aan zichzelf te redden. Want niemand gaf om hem. Waarom zou hij dan zijn best doen het leven van die mensen die hem niet mochten te redden?

Bellatrix liep de gang steeds verder door. De jongen volgde haar. Voorin zaten de minst belangrijke gevangenen, de mensen waar ze geen last van hadden. Verder naar achteren werden de cellen kleiner, en de mensen die erin zaten belangrijker. De mensen die ze niet mochten kwijtraken, waar ze alle informatie uit móesten krijgen. De spottende grijns gleed van het gezicht van de jongen af toen hij zag hoe de gevangenen eraan toe waren. Bloedend, met een krankzinnige blik in hun ogen. Maar wat het meest opviel, en wat de jongen het meest raakte, meer dan die diepe wonden, dat gekrijs, dat hysterische gehuil, was de angst. Het hing als een dikke mist door de ruimte, het verstikte je. De gevangenden kropen angstig zover mogelijk naar achteren toen de jongen en Bellatrix eraan kwamen, sommigen begonnen te huilen. Maar de jongen had geleerd geen emotie's te laten zien, niemand merkte dat hij diep van binnen medelijden met de gevangenen had. Even lukte het hem niet zijn gezicht in de plooi te houden, maar dat was niet meer dan een seconde. Niemand merkte het, niemand zag het. Het gezicht van de jongen bleef daarna strak, niemand wist wat een ontzettende pijn hij vanbinnen voelde dat hij dit moest aanzien. Hij voelde dat hij hier niet meer lang tegen zou kunnen…