Hey trouwe lezers! steekt tong uit Dit is het nieuwe hoofdstuk, ik hoop dat t net zo leuk is voor jullie (zo niet leuker!) als de eerste! Zoals je misschien al verwachtte heb ik gevoel voor drama, dus verwachte de sfeer van hoofdstuk één in de rest van het verhaal, al gooi ik er nog wat meer filosofische waarde doorheen in de latere hoofdstukken. Het totall heeft er waarschijnlijk 5, misschien 6, dus geniet ervan ;)
Hoofdstuk 2
Legolas
Het is nacht, en ik zit op een talan in een boom, terwijl ik over mijn land uitkijk. Het is er nu stil en vredig, maar toch kan ik me niet ontspannen.
Ik hou niet van de nacht. Sinds ik met het Reisgenootschap ben mee geweest beklemd de nacht me, een herinnering aan die dagen toen ik ook een reden had om me zorgen te maken, kijkend naar elke schaduw, wat zomaar geen schaduw kon blijken te zijn…
De stilte beklemt me. De stilte die ik niet meer zie als rust, maar als stilte voor de storm. Het inhouden van je adem, voordat alles losbarst. Ik ben altijd alert als het nacht is, en het maakt me gek.
Maar hier, in het Demsterwold, houd ik van de nacht. Hier beklemd de stilte me niet, omdat er geen stilte is. Fluisterende Elfenstemmen doorbreken die, met liederen over goede tijden, verre landen, waarvan ik een gedeelte heb gezien, maar nog meer niet, en het spreekt tot mijn verbeelding.
En hier in het Demsterwold zijn schaduwen niet meer die beklemmende schaduwen die het eerst waren, maar hier zijn het afspiegelingen van de bomen, die baden in het bleke licht van de maan en de sterren. Het licht sijpelt door het bladerdak heen, waardoor er een mysterieus blauw en zilver licht hangt, met een soort glitterende onwerkelijkheid.
Elke keer als ik zo kijk vanaf mijn talan fascineert het me, en houd het me bezig. Maar het boeit me niet meer zo als het deed voor ik op reis ging.
Zij, daarentegen, houdt wel van de nacht. Het fascineert haar, net als de nachten in het Demsterwold mij fascineerden. Ze houdt van de stilte, kan er wel van genieten. En bovenal houdt ze van het risico. Het doorbreekt voor haar de sleur van veiligheid, en even kon ze ontsnappen uit haar veilige leven.
Ze leefde altijd op tijdens de nacht, haar bleke, tere kwetsbaarheid was verdwenen, en maakte plaats voor een schoonheid en doorzettingsvermogen die ik bewonder. Met haar voelde ik me veilig.
Nu is het nacht, en ik denk aan haar.
De rust die de nacht haar bracht heb ik nooit gevonden, en ik zal die nooit vinden. Want toen ik naar Minas Tirith reisde zag ik de Zee, waar de Vrouwe van het Woud mij al voor gewaarschuwd had. Vanaf nu zal ik nooit meer rust hebben in Midden–Aarde, op een talan in een boom. Want dat had ik altijd wel.
Ik houd van bomen. Ze zijn het voorbeeld van groei, van ontwikkeling. Door groei verbeteren, tot ze boven alles uitstijgen. Maar ik houd vooral van bomen door hun herinneringen. Bomen zijn oud, en dragen herinneringen mee van wat vele Elfen, Dwergen en Mensen allang vergeten zijn.
Maar ik zag de Zee, en ik wil haar net als mijn vader Thranduil bevaren. Maar er is iets wat mij tegenhoudt, waar ik me zorgen om maak.
Ik maak me zorgen om haar.
Ik kan haar hier niet achterlaten, zonder bescherming, zonder dat ik ook maar iets van haar zal horen. Ik kan haar hier niet zomaar achterlaten.
Ik ben hier gebleven onder het mom van verplichtingen. De verplichting om het Rijk van mijn vader te regeren voor de overgebleven Boselfen, de Elfen die, net als ik, besloten om te blijven. In ieder geval nog even. Hij heeft het voor mij achtergelaten, en ik zal het niet laten vergaan. Want alles in Midden-Aarde dat van de Elfen is vergaat, daarom willen zoveel Elfen er weg. Vele van ons reizen dan ook naar de Zuidelijke Havens, de havens van Dol Amroth.
Dol Amroth is een haven die ooit is gemaakt door de Boselfen. Misschien niet de plaats waar je die zou zoeken, de voornaamste plek van Boselfen is hier, in het Demsterwold, of in het schone Lórien, een plaats waar ik één keer ben geweest.
Dol Amroth is vernoemd naar Amroth, de zoon van Celeborn en Galadriel uit Lórien. Hij regeerde aan het begin van de Dere Era over Lórien, en was verliefd op Nimrodel, een Boself.
Nimrodel woonde bij de watervallen van de rivier die zij haar eigen naamhad gegeven, in een talan in de bomen, een idee die de Elfen van Lórien later hebben overgenomen. Ze was gelukkig daar, totdat de Dwergen het Kwaad wekten in Moria, hun eigen mijnen.
Ook vele Elfen waren geschrokken daardoor, en zo ook Nimrodel, die vluchtte uit haar woonplaats naar het Westen. Maar ver kwam ze niet, want ze werd tegengehouden door Fangorn, dat in die tijd veel dichter tegen Lórien aanlag.
Amorth had gehoord van de vlucht van Nimrodel, en reisde haar achterna. Bij Fangorn vond hij haar, en ze hadden een lang gesprek. Daar beloofde Nimrodel dat zij met Amroth zou trouwen als hij haar naar een plek kon leiden die veilig was., waar hij mee in stemde.
Amroth verliet samen met Nimrodel en haar metgezellinnen Lórien, en liet het bestuur over aan Galadriel. Ze reisden naar de havens in het Westen, de zuidelijke, maar onderweg raakten zij elkaar kwijt.
Alleen kwam Amroth aan in de havenplaats die toen nog geen Dol Amroth heette. Daar waren alle huizen al leeggehaald, en de weinige Elfen die nog over waren woonden op het laatste vaarbare schip, wat vast lag in de haven.
De Elfen waren blij dat Amroth kwam om hun kleine groepje te vergezellen, maar die wilde niet vertrekken, niet voordat Nimrodel er was.
In die tijd heersten er grote stormen aan de Westkust van Midden-Aarde, en zo was er ook een op die nacht. Het sloeg alles kapot, maar niet het Elfenschip, omdat die waren gebouwd op zulke stormen. Wel raakte het schip los van de kust, en in de ochtend werd Amroth wakker met Midden-Aarde als een streek aan de horizon.
Omdat hij Nimrodel niet achter wilde laten sprong Amroth van het schip af, om terug te zwemmen naar de kust. Kustwachten zagen hem vechten met de Zee, zijn blonde haar scheen in de zon.
Maar Amroth verdronk, en hij is daarna nooit meer in Midden-Aarde terug gezien.
Ook niemand weet wat er met Nimrodel is gebeurd, maar haar metgezellin, Mitherellas wel. Zij kreeg na de reis met Nimrodel onderdak aangeboden door Imrazôr, die uit Númenór kwam. Zij trouwden met elkaar, en kregen een zoon, Galador, die Dol Amroth stichtte.
Imrahil en zijn voorouders zijn nakomelingen van Galador, en regeren dus al generaties lang over de stad. Ik wist dat, en ik was dan ook niet verbaasd om Imrahil aan te treffen in Minas Tirith, maar des te verbaasder was ik toen ik zijn nicht ontmoette.
Zij heeft een indruk op me gemaakt die ik niet goed uit kan leggen, haar beeldschone, kwetsbare verschijning tussen al die legeraanvoerders. Ze heeft in die paar dagen een indruk op me gemaakt die onomkeerbaar is.
Zij heette Ervinai, en was geen Elf en ook geen Mens, iets wat ik niet verwacht had toen ik voor het eerst oogcontact met haar had. Als ik dat van tevoren had geweten, had ik in kunnen zien in wat voor gevaar ik mezelf begaf.
Maar voordat ik het wist hield ik van haar, en houd ik nog steeds van haar.
Daarom vind ik geen rust meer, en al helemaal geen rust in de nacht. En ik heb niet het idee dat dat komt door mijn verlangen naar de Zee.
Nu is het nacht, en kijk ik naar de sterren. En ik hoop dat zij ze ook ziet.
Heeeeel erg bedankt voor de vorige reviews! Maak me blij, en stuur er meer! Pwetty please?
