Hoofdstuk 2.


Beneden in het dal wordt Kim er zich vaag van bewust dat het warmer is geworden. Voorzichtig legt Jukka haar neer in het gras. Als hij iets tegen haar zegt reageert ze niet.

Zo blijven ze een tijdje zitten.

'Jukka?' Roept een man, hij komt nader bij en ziet ook Kim liggen.

Jukka kijkt de man aan.

'Hé Tuomas! Kun je even helpen?' Vraagt hij zijn vriend.

Jukka wijst op Kim en Tuomas gaat naast Jukka zitten in het zachte gras.

'Wat is er met haar?' Vraagt hij met zijn vertrouwde, zorgelijke blik.

'Kim, hier, heeft last van haar suikerspiegel en blijft maar onderuit gaan.' Legt Jukka uit.

Tuomas knikt begrijpelijk, maar kan niks doen.

'Ze is behoorlijk ver van hier… Waar komen jullie eigenlijk vandaan?' Vraagt hij zich hard op af, 'maar een ding is zeker, ze moet iets binnen krijgen!'

Afwezig wijst Jukka naar de bergen.

'Boven … Heb jij niks bij, wat we haar kunnen geven?' Vraagt Jukka.

Tuomas schud zijn hoofd, nee dat had hij niet. In deze conditie kon Kim moeilijk iets eten.

Peinzend kijkt hij rond.

'Misschien sneeuw?' Vraagt Jukka erg overbodig.

Achter hem komt een jong meisje aan gelopen.

'Jukka … suikerspiegel! We hebben iets drinkbaars met suiker nodig …' Schiet Tuomas uit zijn slof.

'Oh …'

Kim zakt alleen nog maar verder weg.

'Uh-oh'

Dan ziet Tuomas het meisje staan.

'Hé meisje, kun je helpen? Heb je toevallig geen limonade bij of iets dergelijks?' Vraagt hij aan haar.'

'Kim, Kim, Kimmetje toch!' Mompelt ze bijna onhoorbaar, terwijl ze een pakje limonade uit haar tas haalt en het rietje in het gaatje prikt.

Voorzichtig port ze het rietje tegen Kim's lippen.

'Kijk, die heeft hersens!' Stoot Jukka uit.

Heel langzaam glijdt het rietje in de mond van Kim.

'Ik heet trouwens Iris.' Verkondigt het behulpzame meisje, als Kim eindelijk zelf het pakje leeg kan drinken.

Als Kim het pakje leeg heeft legt ze het naast zich en valt in slaap in Jukka's armen. Tuomas lacht bescheide.

'Tuomas … en dat zijn Jukka en Kim.' Vertelt Tuomas.

'Ik denk dat je haar beter plat kan laten slapen, en trouwens haar ken ik al. We zijn vriendinnen.' Vertelt Iris.

Voorzichtig legt Jukka Kim's hoofd tussen de grassprieten. Dan staat Tuomas op.

'Wat doen jullie hier eigenlijk en hoe komt ze zo belabberd?' Vraagt Iris aan Tuomas zonder hem aan te kijken.

Verlegen antwoordt Tuomas: 'Weet ik veel, maar ik vond Jukka met haar, ze was er toen al slecht aan toen.'

Iris glimlacht breed.

'Ik weet het wel … tenminste … waar we vandaan komen. Ik kwam Kim tegen in de bergen, in de sneeuw.'

Bezorgt staart hij weer naar de bergen. Ze waren niet ver van de bergen verwijderd maar hier was het tenminste warm, misschien dat de warme zon Kim goed zou doen.

'Wat zullen we nu doen?' Vraagt Tuomas naar een lange stilte.

Iris haalt haar schouders op, op hetzelfde moment als Jukka.

'Komen we ver mee!' Merkt Tuomas droog op, maar rond zijn mond speelt een glimlach. 'Mag ik er op wijzen dat zowel Kim en ik een snel dalende suikerspiegel hebben en dat hier geen eten is. Eten zou jullie trouwens ook gen kwaad doen!' Hij trekt een wenkbrauw op.

Verlegen legt Iris haar hand op Tuomas' schouder.

'Ja, dat klopt. Kunnen we op dropkrijtjes en pringels leven?' Vraagt ze aan Tuomas.

Tuomas kijkt geamuseerd naar Iris. 'Ik denk 't niet. Vroeg of laat moeten we hier weg. Als Juk Kim wil dragen, nu of anders wanneer ze wakker is.'

'Waar zijn we?' Vraagt Jukka zich stilletjes af.

'Nou op een enorme grasvlakte die ik niet leuk vind.' Zegt Iris met een onder toon van: I HATE THIS!

Begrijpelijk knikken Jukka en Tuomas.