Een jongen rende over de open vlakte. Gevolgd door een persoon gehuld een glanzend zwart harnas. De jongen struikelde en smakte op de grond. De persoon naderde met zware voetstappen die duidelijk hoorbaar waren.
'Geef me de diamant' klonk zei de persoon.
'Nee nooit!'
Er volgende een lichtflits en een luide knal. De jongen knalde tegen de grond en raakte bewusteloos. De persoon kwam dichterbij en griste de diamant van de hals van de jongen. Hij herenigde de twee delen. Grote donkere wolken verschenen aan de hemel en alles werd zwart….
Een koude wind blies over Garion's gezicht. De zon was al op en straalde zo hard zij kon. Het was een koude morgen ondanks de vergeefse moeite van de zon. Garion opende zijn ogen en keek slaperig om zich heen. Met de slaap nog in zijn ogen ging Garion op zoek naar een beekje om zijn gezicht te wassen. Het viel hem op dat Aire's slaapzak leeg was. Waarschijnlijk was hij al allang op om de omgeving te verkennen. Garion strompelde verder en kwam naar een paar minuten bij een beekje aan dat een aftakking van de Laleire. Een grote rivier die van de ene kant van het continent naar de andere liep en het continent in tweeën splitsten. Het Noorden en het Zuiden.
Een pijnlijke steek overviel Garion in zijn arm en hij kon nog net overeind blijven. Verschrikt keek hij om zich heen, maar zag niets. Een tweede steek raakt zijn bovenbeen en hij zag Aire wegduiken achter een boom.
'Wat heeft dit te betekenen!' bracht Garion met viel pijn uit.
'Verdedig jezelf!' riep Aire terug en hij haalde uit naar Garion met een grote spitse stok. Garion twijfelde geen moment en griste een stok van de grond om zich daarmee te verdedigen tegen Aire. Aire wilde een gevecht? Dan zal hij die krijgen dacht Garion. Hij haalde uit met zijn eigen stok en Aire ontweek de slag met het gemakt als dat je je haar uit je gezicht strijkt.
'Is dat alles wat je kunt!' lachte Aire.
Garion haalde opnieuw uit, maar miste op een haar. Aire kwam met een grote sprong voor Garion te staan en sloeg hem op zijn hoofd. Garion greep naar de pijnlijke plek en viel achterover in het gras.
Kreunend lag hij daar in het gras als een klein jongetje dat een groot onrecht was aangedaan. Aire gooide zijn stok op de grond en stapte op Garion af om hem te helpen.
'Raak me niet aan!' schreeuwde Garion en hij sloeg zijn stok wild in het rond. Aire pakte met gemakt de stok af van de kleine jongen en ging naast hem zitten.
'Als je later diegenen wilt pakken die je dit allemaal hebben aangedaan,' begon hij, 'dan zul je toch echt moeten kunnen omgaan met een zwaard en zeker met een stok.'
'Hoe bedoel je?'
'Ik neem aan dat je je wilt wreken?'
Garion dacht even na en antwoordde toen met een ingetogen knikje.
'Zoals ik gisteren al zei,' vervolgde Aire, 'jij bent niet wie je denkt dat je bent Garion.'
Garion keek Aire aan en probeerde recht op te zitten. De pijn schoot in zijn arm en hij wreef over de pijnlijke plek om deze te verzachten.
'Ik kan je nu nog niet veel vertellen over je verleden en toekomst, maar ik zal je vertellen wie ik ben en wat ik hier kom doen.'
'Zoals je weet kom ik uit het westen. Daar leven verschillende stammen met dezelfde afkomst als ik. Die afkomst stamt namelijk direct af van de reuzen.'
'Maar reuzen bestaan niet meer!' wierp Garion tegen.
'Nee dat klopt, de reuzen waren eeuwen lang de grootste en sterkste wezens op Terradius, maar toen de kwade mensen verschenen was het snel gedaan met de macht van de reuzen. De clans werden een voor een uitgeroeid door de nieuwelingen. Maar een paar reuzen overleefden de zuivering en zij kwamen samen om met de mensen die niet bij de kwaden hoorden een nieuw bestaan op te bouwen. Uiteindelijk kwamen er kruisingen en zo zijn de Westerlingen ontstaan. Zij hebben trouw gezworen om zich te wreken op de kwaden. Ik ben ook een Westerling en ik heb ook gezworen op deze queeste om het kwade te zuiveren.
'Allemaal leuk en aardig, maar wat heeft dit met mij te maken.' vroeg Garion.
'Jij, Garion, bent een afstammeling van een eeuwenoud ras, nog ouder dan de reuzen en de elfen. Een afstammeling van het goede. Ik ben hier om jou de weg te leiden naar de vernietiging van het kwade. Meer kan ik je nog niet vertellen.'
Er viel een lange stilte en Garion zat met één brandende vraag in zijn hoofd.
'Waarom niet.'
'Je moet zelf antwoorden vinden Garion.' antwoordde Aire,'ik ben hier alleen om je te leiden.'
Garion keek boos naar Aire, maar hij weerstond de drang om door te vragen.
Het werd al laat en de zon zakte door de bomen weg achter de horizon. Het werd geleidelijk aan stiller in het bos en schaduwen overvielen de bomen.
'Morgen reizen we verder.' zei Aire.
'Waar gaan we heen?' vroeg Garion.
'Naar Tygo, een grote stad in het Noorden, voorbij de Laleire. Daar slaan we voedsel in en gaan we op zoek naar de man die jou verder kan helpen. Ga nu slapen, morgen wordt een lange dag.' Garion zei niets meer terug. Hij dacht alleen aan zijn bed en hoe hij lekker ging slapen dadelijk. De plekken waar Aire hem geraakt had deden nog steeds pijn en Garion kromp ineen als hij de wonden aanraakte. Aire was al gaan liggen en was blijkbaar al in slaap gevallen. Garion volgde hem meteen naar dromenland.
Geeuwend kwam Garion overeind. Hij voelde zich goed tot hij het gevecht van gisteren herinnerde. De plekken waar Aire hem geraakt hadden waren bont en blauw en deden verschrikkelijk pijn bij elke beweging die hij maakte. Plotseling herinnerde Garion zich nog iets. Hij deze nacht niet gedroomd wat hij altijd droomt, misschien heeft het iets te maken met zijn afkomst. Hij zal het vandaag aan Aire vragen.
Aire zat bij het gebluste kampvuur van gisteravond te kauwen op een droog stuk brood. Toen hij Garion zag gooide hij een stuk naar hem en Garion begon gulzig te eten. Aire staarde naar het gedoofde kampvuur en zei niets. Garion keek hem aan en zag voor hem een grote man met een donker grijze mantel met de kap over zijn hoofd getrokken. Garion zag Aires gezicht niet, maar hij wist dat hij diep in gedachten weg was gezonken. Garion doorbrak te stilte met een vraag.
'Wat gaan we nu doen?' Aire bewoog zijn hoofd in de richting van Garion en keek hem bedenkelijk aan. Garion voelde zich niet op zijn gemak bij deze blik en wende zijn blik af. Aire knipperde met zijn ogen en het leek alsof Aire plotseling uit een diepe slaap wakker schrok.
'We gaan nu naar Tygo.' zei hij, 'Het is vanaf de Laleire drie dagen lopen, maar eerst gaan we je trainen.' Aire pakte dezelfde stok als die hij de avond ervoor had gebruikt en deelde een rake klap uit. Garion sprong op en riep.
'Hier heb ik geen zin in!' Garion sprintte naar zijn slaapzak en griste het zwaard dat hij van Aire had gekregen uit de zelf gemaakte riem en probeerde de stok in stukken te hakken. Wild om zich heen slaand kwam hij op Aire af.
'Je zult toch echt moeten leren met een zwaard om te kunnen gaan.' zei Aire. Terwijl hij dat zei vloog het zwaard uit Garion's hand en viel hij achterover op de grond.
'Regel nummer één,' zei Aire, 'onderschat nooit je tegenstander.' En hij gooide zijn stok op de grond.
Moeizaam kwam Garion overeind en wreef hij over zijn zere plekken. Aire keurde hem geen blik waardig en begon zijn spullen bij een te rapen. Garion zei niets, maar volgde zijn voorbeeld.
'We gaan nu.' zei Aire en hij begon te lopen in de richting van Laleire. Zwijgend gevold door Garion.
