VII
Aire moest bukken om niet met zijn hoofd tegen de deurpost te lopen. Bij het aanzien van Aire vloog een groep kraaien luidkrassend van het dak over de marmeren stadsmuur, die in tegenstelling tot gisteren het felle zonlicht wel weerkaatste zodat het leek dat de stad op de zon zelf was gebouwd. Aire wist precies waar hij moest zijn en wat hij nodig had. In ieder geval paarden om hun reis te versnellen. Hij wist een uitstekende paardenhandelaar in de hoofdstraat. Hij liep dezelfde weg terug naar de hoofdingang als die ze gisteren hadden gelopen om bij de bibliotheek van Avarion te komen. In een onguur steegje hoorde Aire twee mannen praten.
'Ik hoor dat de koning ziek is.' zei de ene.
'Oh ja? Wat sneu.' Antwoordde de andere sarcastisch. Aire schonk geen aandacht aan de twee mannen en vervolgde zijn weg door de achterbuurt.
Eenmaal aangekomen bij de hoofdingang zag hij diezelfde soldaten die hem en Garion de vorige dag hadden doorgelaten. Toen de soldaten zijn kant op keken schrokken ze hevig en keken snel de andere kant op. Aire vervolgde zijn weg naar de hoofdstraat die scheiding was van het rijke gedeelte van de stad en de achterbuurten. Het was zoals gewoonlijk zeer druk op de hoofdstraat, met als voornaamste reden het mooie weer. Na de hevige regen val van de vorige dag waren veel mensen erop uit getrokken om van het mooie weer te genieten.
Aire stapte een winkel binnen wat eigenlijk meer leek op een stal. Het overgrote deel van de vloer was bezaaid met stro waarop verschillende paarden en knollen onrustig stonden te trappelen.
'Aire ouwe makker,' zei de man achter de toonbank met een overweldigende stem, 'hoest nou?'
'Alsof je dat wat uitmaakt.' zei Aire lichtelijk geamuseerd. 'Ik ben hier om paarden te kopen voor mijn reis.'
'Dan ben je hier aan het goede adres.' antwoordde de man om zich heen kijkend en wijzend naar de vele paarden. Aire bekeek de paarden goed om te zien of ze gezond waren, tot hij het paard achter in de hoek van de stal zag. Het paard was zo wit dat het leek alsof zij licht gaf. Een grote zwarte vlek liep van boven op haar hoofd naar onder. Ze stond zo sierlijk te zwaaien met haar staart dat Aire helemaal geen interesse meer had voor de andere paarden.
'Een hele goeie keuze!' zei de winkelier met een harde stem die Aire deed opschrikken en de paarden deed hinniken.
'De beste op stal!'
'Ik neem deze en die grote knol daar voorin voor mezelf,' zei Aire, 'noem je prijs.'
'Omdat jij het bent mag je ze allebei meenemen voor maar 200 goudstukken.'
'T-tweehonde… Bij jij wel goed bij je hoofd!' was Aire's antwoord. Na even te twijfelen zei hij toch ja en overhandigde de goudstukken aan de veel te dikke winkelier en deze bedankt hem.
Aire nam de paarden mee naar buiten en begon terug te lopen naar de bibliotheek. De grote knol liep druk te snuffelen aan zijn nieuwe eigenaar, terwijl het zowaar lichtgevend in de felle zon, witte paard nog geen kik had gegeven sinds de aankoop.
Zwarte kraaien kwamen luidkrassend overgevlogen en op de marmeren stadsmuur begonnen soldaten heftig te schreeuwen en te doen. Mensen keken op naar de muur en besefte dat er iets ernstigs aan de hand was. Overal begonnen mensen te rennen om zo snel mogelijk naar hun huisje te komen. Aire had echter niet goed door wat er allemaal aan de hand was, totdat de alarmklokken begonnen te luidden.
'snel Aire, kom terug naar de bibliotheek.' Aire had meteen door dat Avarion in zijn gedachten zat. Hij versnelde zijn pas en liep richting de vervallen bibliotheek van Avarion. Toen hij langs de hoofdingang kwam viel zijn mond open. Vanuit de omringende bossen kwamen honderden Schaduw opgerukt, uitgerust met gekromde dolken en afgrijselijke gezichten. Dit had Aire nog nooit gezien.
'Sta niet te treuzelen!' klonk er in zijn hoofd. Aire twijfelde geen moment meer en klom op zijn nieuwe knol. Hij spoorde hem aan tot galopperen en met in zijn andere hand de teugels van het witte paard snelde hij naar de plaats van bestemming.
Avarion stond al buiten met Garion aan zijn zijde, die niet wist wat er allemaal gebeurde.
'Dat zijn twee hele mooie paarden die je daar hebt.' zei Avarion.
'Snel, klim erop!' zei Aire en Avarion zette, met een verbazingwekkende kracht voor zo'n klein oud mannetje, Garion achterop de grote knol en pakte zelf de teugels van het witte paard. Het paard begon meteen te steigeren en probeerde uit alle macht te voorkomen dat Avarion op haar rug ging zitten.
'Bij nader inzien,' begon Avarion, 'denk ik toch dat jij beter dit paard kan nemen.' En hij stapte achteruit. Garion klom van de grote knol en pakte voorzichtig de teugels. Het paard keek Garion met een scheef hoofd aan en knikte toen om te laten merken dat het ok was. Garion klom op de rug van het wonderschone paard en beide dieren reden zo snel mogelijk door de straten van de inmiddels verlaten achterbuurt.
Soldaten kwamen van alle kanten naar de muur toegesneld. Op hun weg naar boven werden aan alle soldaten bogen uitgedeeld. Ze maakten zich gereed en wachtte op het teken van hun commandant. Vuur! Klonk het over de muur. Honderden pijlen vlogen met een enorme vaart door de lucht. Vele Schaduw werden geraakt door een pijl of meerdere pijlen. De Schaduw die werden geraakt vervlogen in stof en waar dat stof op de grond raakte verdorde het gras. Er vlogen nog eens honderden pijlen door de lucht en weer vervlogen Schaduw bij treffen. Het maakte allemaal niets uit, de Schaduw bleven oprukken en voor elke gesneuveld kwam er een nieuwe uit de bossen. De Schaduw kwamen dichterbij en soldaten werden bang, maar ze werden gedwongen stand te houden door eveneens bange commandanten.
De twee paarden met hun berijders galoppeerde door de achterbuurten, op zoek naar een verborgen opening in de muur om de stad te ontvluchten. Avarion hield zich stevig vast aan Aire om niet van de grote te knol te vallen. Garion had geen enkele moeite met het berijden van zijn nieuwe paard. Vol verbazing zat hij met de teugels in zijn hand een verklaring te zoeken hoe het kon dat het paard wist waar ze naar toe gingen en hoe zij kon rijden met iemand op haar rug zonder dat die iemand de leiding nam.
'Wat is jouw naam?' klonk een zachte vriendelijke stem. Garion keek om zich heen hopend iets te zien waar de stem vandaan kwam.
'Garion.' zei hij.
'Mijn naam is Lesia.' klonk de stem weer en weer keek Garion om zich heen om te ontdekken waar de naam vandaan kwam.
'Ik ben je paard gekkie!' Garion keek onder zich waar hij het wonderschone witte paard zag. Het leek alsof Lesia hem uitlachte.
'Hoe komt het dat jij in mijn gedachten kan?' dacht Garion.
'Ik kom uit het land van de elven,' zei Lesia, 'daar kunnen alle dieren met elkaar communiceren door middel van gedachten.' Het land van de elven, daar zou Garion maar wat graag heen willen.
'Stop!' riep Avarion, 'hier is het.' Lesia en de knol hielden halt. Aire stapte van zijn paard en liep richting de muur, waar een grote bos bladeren zich aan de muur had gehecht. Avarion mompelde iets en richtte zijn hand op de bos bladeren. Er verscheen een gat in de muur waar eerst de bladeren hadden gezeten en Avarion liep er doorheen.
'Kom.' zei hij. Aire en Garion volgde hem met de paarden in de hand door het gat. Aan de andere kant kwamen ze uit aan de rand van het bos, waar aan de andere kant de Schaduw de stad belegerde.
De Schaduw klommen met gemak tegen de muur op en de soldaten probeerden tevergeefs de Schaduw tegen te houden. Zodra de eersten op de muur kwamen haalden ze flink uit met hun kromme dolken en maaiden met één slag gemakkelijk drie soldaten neer.
'Terug trekken!' klonk het van boven op de muur en de soldaten verlieten gillend en stervend de muur. De Schaduw hadden geen medelijden en maaide alles neer wat los en vast zat, op zoek naar hun enige doel dat inmiddels de stad al had verlaten.
Het drietal vluchtten de bossen in toen de eerste vlammen de stad in hun greep namen. Al gauw stond de wereldstad Tygo in lichte laaie en klonk er niets dan afgrijselijke kreten en gillende mensen. Dit was al de tweede keer in een maand dat Garion zoiets meemaakte.
'Houd vol Garion,' zei Lesia, 'we zijn bijna veilig.'
'Dat klopt.' klonk Avarion plotseling. 'We komen zo dadelijk bij een aftakking van de Laleire waar we veilig zullen zijn.' Garion keek achter zich en zag Tygo in vlammen op gaan. Het speet hem dat ze niets anders konden doen dan vluchten.
