IX
De achtervolging duurde een eeuwigheid voor Garion's gevoel. Hij wist niet eens wat ze achtervolgenden, laat staan waarom. De zon zakte al weg achter de bomen, maar de schaduw in de lucht bleef goed zichtbaar. Lesia galopeerde zo snel ze kon om de schaduw bij te houden. De knol van Aire en Avarion was nergens te bekennen. Waarschijnlijk stond hij ergens uitgeput te rusten.
Garion en Lesia wisten niet van ophouden en voor hen verscheen een grote poort, alleen een poort, die hier blijkbaar al eeuwen had gestaan, te zien aan de aangetaste stenen en de begroeiing. Garion vroeg Lesia te stoppen en hij stapte af om het bouwwerk te bezichtigen. Hij was de schaduw al weer vergeten, totdat deze met enorme vaart vlak boven de poort over hun hoofden scheerde. Garion schrok en kon zich nog net overeind houden ondanks de enorme windvlaag die de schaduw meebracht. Wankelend stond hij voor de enorme stenen poort. De schaduw vloog nog een keer over en deze keer kon Garion zijn evenwicht niet bewaren. Hij viel naar voren en waar zijn handen in de opening van de poort kwamen verdwenen zij ter plekke in een waas van fel gekleurde ringen, ringen zoals die op water verschijnen wanneer je er een steen in gooit. Geschrokken stond Garion op en schuifelde naar achter. Hij keek naar zijn handen. Ze zaten nog steeds aan zijn arm en waren helemaal niet verdwenen.
Langzaam liep Garion naar de poort. Hij keek om zich heen of de schaduw er nog was, maar hij zag niets. Langzaam strekte hij zijn arm en raaktte de opening aan. Waar zijn vingers de opening raaktte verschenen opnieuw gekleurde ringen en zijn vingers verdwenen in het niets. Achter hoorde hij Lesia onrustig met haar hoeven trappelen.
'Niet doen.' waarschuwde Lesia, maar Garion wilde weten wat er met deze poort aan de hand was en hij drukte zijn hele arm door de opening. Meteen daarna stapte hij helemaal door de opening. Garion was verdwenen, de gekleurde ringen die Garion's lichaam omringde verdwenen ook langzaam.
Garion wist niet wat hij zag. Waar aan de andere kant de nacht al bijna begonnen was, leek het hier wel alsof het altijd licht was geweest. Garion stond op een heuvel met achter zich diezelfde poort waar hij door was gekomen. Alleen aan deze kant zag de poort eruit alsof hij gister gebouwd was. Garion keek om zich heen en zag een wereld zoals die alleen in dromen voorkomen.
Uitgestrekte groene velden met talloze riviertjes lagen voor hem en onder in het dal van de berg waar de poort stond, lag een groot bos. Garion kon aan de rand van het bos een paar huisjes zien liggen, wat leek op een dorp.
'Kijk uit!' klonk Lesia's stem in zijn hoofd. Garion draaide zich om en op datzelfde moment kwam de schaduw met een enorme vaart door de poort gevlogen. Garion kon nog net op tijd bukken, maar hij werd meegesleurd door de windvlaag die de schaduw met zich meebracht. Hij viel over de rand van de berg en rolde naar de beneden over de harde rotsen.
Met een harde klap viel Garion neer, maar hij had meer het gevoel dat hij zweefde. Voorzichtig openende hij zijn ogen. Hij zat op de rug van de schaduw die eigenlijk een draak was. De draak had een gevaarlijke kop met honderden vlijmscherpe tanden en gele ogen. Op de kop zaten grote stekels die overliepen in steeds kleinere stekels als je dichter bij de romp, waar Garion lag, kwam. Het lichaam van de draak was bedekt met robijn rode schubben die af en toe filkkerde in het felle zonlicht. Achter het lichaam zwiepte sierlijk een staart van zeker vijf meter lengte en met op het einde vier enorme stekels waarmee de draak flink zou kunnen uithalen.
Langzaam verloren ze hoogte, totdat ze vlak boven de boom toppen vlogen. Garion probeerde te gaan zitten, maar door de snelheid van de draak werd hij plat tegen de romp gedrukt. Een open plek naderde waar de draak zijn vleugels opklapte zodat ze als een baksteen naar beneden vielen en vlak boven de grond klapte de draak zijn vleugels weer uit, waardoor ze net niet ter pletter vielen. Garion viel met een smak op de koude bosgrond en kreunde van de pijn. Alhoewel…., hij voelde eigenlijk helemaal niets.
Garion stond op en keek naar de draak, maar die was verdwenen. Verward keek hij om zich heen.
'Heb je er van genoten?' zei een stem. Vanachter de bomen kwam een lange brede man te voorschijn. Zijn haar stak alle kanten uit en hij was gekleed in een soort van gewaad met een robijn rode kleur en een grote riem om zijn middel. Hij keek vriendelijk naar Garion, maar die wist niet hoe hij moets reageren.
'Wees maar niet bang.' zei de man vriendelijk.
'Wie bent u?' vroeg Garion. De man liep naar hem toe en hielp hem overeind.
'Ik ben Ra'tok, ik ben het hoofd van de Dra'ak (draak op zn turks XD).
'Dra'ak?'
'De drakenclan die in dit gebied heerst.'
'Drakenclan?' vroeg Garion verward, 'Waar ben ik beland?'
'Je bent hier in het heilige land.' zei Ra'tok met een eerbiedige toon. Garion bekeek Ra'tok nog eens goed. Was dit een droom?
'Nee Garion, dit is geen droom.' zei hij. Was Garion nu de enige die geen gedachten kon lezen!
Aire en Avarion proberen contact met Garion te maken. Ze waren achter geraakt, omdat Lesia zo hard was gegaan dat de oude knol het niet bij kon houden.
'Waar hangt die knul uit,' zuchtte Avarion, 'dadelijk wordt hij aangevallen door de Schaduw.'
'Ik denk dat ze de draak tot het uiterste hebben gevolgd.' zei Aire.
'Wat bedoel je?" Aire keek Avarion aan en vertelde hem over de legende van de draken.
'Lang geleden, nog voor de "echte wereld" er was,' begon hij, 'was er het heilige land. In dit land, wat geschapen zou zijn door de goden, heersten de draken boven alles. Tenmiste dat dacht men. In werkelijkheid waren de draken net als ieder ander mens, alleen zij hadden de gave om zich te transformeren in draken. Net zo als de goden had elke draak zijn eigen element en gaves.
Op een zwarte dag in de geschiedenis van het heilige land, gebeurde er iets verschrikkelijks. Het kwaad was opgestaan. Tot op die dag had er geen kwaad bestaan en alles wat in die richting werd vernietigd door de drakenclans. Zo werd eeuwen lang de vrede bewaard. Maar op die dag, die zwarte dag was het kwaad dan eindelijk geboren in het lichaam van Zar'ta.'
'Zar'ta?' vroeg Avarion.
'Zar'ta was eens het hoofd van de Dra'ak, de leidende drakenclan, maar hij faalde om zijn geliefde te redden van een gruwelijk dood. Sindsdien was hij niet meer te troosten en kon hij alleen nog maar praten over zijn geliefde.'
'Wat was er dan gebeurt met zijn geliefde?'
'Zar'ta was samen met Kil'na aan het wandelen, totdat een overweldigende windvlaag haar van de berg blies. Haar leven hing letterlijk aan een zijden draadje, maar Zar'ta kon haar niet redden. Zij viel meters naar beneden om daar op een grote spitse steen te vallen. Zar'ta vervloekte de goden en dat was het moment waarop zijn goedheid op de proef werd gesteld. Sinds die dag begon hij zich af te zonderen van de rest en begon hij het heilige land steeds meer te haten.
Hij is nooit meer terug gekomen naar het dorp en heeft tot die ene zwarte dag rond gezworven door het heilige land, zijn wraak te bedenken jegens de goden.
'Wat gebeurde er dan op die dag?'
'Zar'ta deed hetgene dat verboden was door de goden zelf. Hij verliet het heilige land en vertelde de bevolking daar buiten over het land. Hij vertelde de mensen dat het heilige land slecht was en dat de drakenclans hen zouden komen vermoorden. Hij zette de bevolking op tegen het heilige land en leidde hen naar binnen. De mensen vermoorden alles wat ze tegenkwamen, maar werden uiteindelijk verslagen door de goden zelf. Ze spraken een vloek uit over de mensen en deze werden verbannen uit het heilige land.'
'Wat hield de vloek in?'
'De mensen werden verandert in Schaduw…'
En zo eindigde de legende over het heilige land. Aire en Avarion reden weer verder om Garion en Lesia te vinden en Garion bleef verward en alleen met Ra'tok achter in het heilige land.
