HOOFDSTUK 3
De Wegisweg
``````````````````````
Ik strijk over de gladde stof van de jurk.
Wat aardig van die man om zomaar een jurk
voor me te kopen.
Hé, ik weet niet eens zijn naam!
Beetje ongemanierd van me.
Ik moet straks toch echt zijn naam vragen.
De stilte in mijn hoofd voelt vreemd aan.
Ik 'voel' niemand meer.
Het is echt griezelig, vooral omdat ik me nu om moet kleden.
Wat als er iemand binnen kwam?
Gelukkig is er een slot op de deur.
Snel doe ik hem op slot en kijk nogmaals de kamer rond.
Ik voel aan de zachte zwarte stof van de nieuwe jurk.
Vertrouwend op het slot van de deur trek ik mijn kleren uit en begin me te wassen.
Ik ben behoorlijk vuil.
Ik dep voorzichtig de blauwe plek op mijn wang.
Die begint gelukkig al te vervagen.
Ik zie dat de man behalve een nieuwe jurk en schoenen ook ondergoed en een panty had gekocht en doe ze aan.
De kleur groen van de panty paste goed bij mijn haarband.
Ik glij in de jurk.
Soepel valt hij in mooie plooien om mijn lichaam.
Ik bekijk mezelf in de grote spiegel.
Voor het eerst kan ik mezelf goed bekijken.
Ik ben niet echt lelijk.
In ieder geval, dat denk ik.
De jurk staat me goed, maar ik moet zo te zien mijn haren nog kammen.
Dat wordt een karwij.
Mijn lange golvend zwarte haren laten zich niet zo gemakkelijk kammen.
Voor de wasbak doe ik zonder er bij na te denken de haarband af en meteen dreunen er gedachten van anderen in mijn hoofd.
Ik grijp de rand van de wasbak om mijn evenwicht niet te verliezen.
Mijn God! Geen wonder dat ik altijd zo'n hoofdpijn had.
Eerst had ik er niet zo'n last van, maar nu ik een tijd met de haarband heb gedaan zijn al die gedachten onverdraaglijk.
Snel doe ik de haarband weer op.
Nou ja, dan moet ik het zo maar proberen te kammen.
Dat ging vrij goed.
Ik ga op het bed zitten en kijk naar de lakschoentjes.
Het zijn mooie schoentjes en ik probeer ze aan.
Ik loop een rondje en ben zeer tevreden.
Ze zitten als gegoten.
Ik bekijk me opnieuw in de spiegel en zie tot mijn verbazing en redelijk knap meisje van rond de 10 jaar.
Ik glimlach en zie voor het eerst dat ik kleine kuiltjes in mijn wangen heb.
````````````````````````````````````````
Een klop op de deur laat me schrikken.
Ik haal het slot van de deur en de man komt binnen.
"Zo." Zegt hij. "Het eten staan klaar."
Hij kijkt me keurend aan. "De kleren passen zie ik."
Ik knik en bedenk me weer hoe serieus de man kijkt.
Hij vermijdt mijn blik.
Op een of andere vreemde manier heb ik het gevoel dat hij bedroeft kijkt, maar ik weet het niet zeker.
Zonder haarband zou ik het zo geweten hebben.
"Kom je?" Vraagt hij, maar ik blijf staan.
"Nou?" Vraagt hij weer.
Ik loop op hem af en steek mijn hand uit.
Ik hoop dat hij begrijpt dat ik kennis met hem wil maken, dat ik wil weten hoe hij heet.
Hij kijkt naar mijn hand.
Zijn ogen zwermen omhoog naar mijn gezicht en ik zie dat hij het begint te begrijpen en schud mijn hand.
"Aangenaam, Ramona Maanlicht, mijn naam is Severus Sneep," zegt hij formeel. "professor Toverdranken aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, hoofd van de afdeling Zwadderich."
Ik schrik.
Een leraar?
Dat had ik niet verwacht.
Hij leek niet op een leraar.
Nou ja, op het beeld dat ik van een leraar had.
Maar als hij het zegt zal het zo zijn.
Ik glimlach naar hem.
Hij kijkt snel weg en loopt de deur uit.
Een beetje verbaasd volg ik hem en doe de deur achter me op slot.
Ik zie dat hij al halverwege de trap is en ga op een holletje hem achterna.
Onderwijl schieten er allerlei vragen door mijn hoofd zoals 'wat is Zweinstein precies?', en 'wat bedoelt hij met afdeling?'.
We komen beneden aan en ik zie een groezelige gelachkamer.
Stampvol met mensen met vreemde puntmutsen op.
Ik zie de kale barman onze kant op kijken en zijn afwaswerk wegleggen. Hij loopt op ons af, werpt wat behoedzame blikken op Severus, wat ik niet zo vreemd vind. Severus heeft zijn dreigende masker weer op. Zou hij dat weten, of is het zijn 'neutrale' blik?
Met een tandeloze glimlach zegt hij tegen mij: "Welkom in de Lekke Ketel, jongedame."
Ik schenk hem een kleine glimlach en dat schijnt voldoende te zijn voor hem, want hij richt zich weer tot Severus.
"Is alles naar wens, professor?" Vraagt hij.
"Jazeker, we zijn alleen wat hongerig." Antwoordt hij met zijn duistere stem. De barman knikt even en gebaart ons hem te volgen. Ik kijk terwijl we naar een tafeltje in een rustige hoek lopen naar de andere mensen in de Lekke Ketel. Ze zien er zo vreemd uit. Ik kijk in het gezicht van een man die me nieuwsgierig in zich opneemt en kijk snel naar de grond.
"Gaat de jongedame dit jaar voor het eerst naar Zweinstein?" Vraagt de barman vriendelijk als we gaan zitten. Ik knik verlegen.
"Dan zit u in hetzelfde jaar als de heer Harry Potter. Misschien krijg je de kans om hem te spreken." Zegt de barman met een klank alsof ik zoiets een eer moet vinden, maar wie is in hemelsnaam Harry Potter?
"Het doen en laten van Harry Potter interesseert ons niet." Zegt hij duister. Ik kijk hem aan. Hij had een vreemde blik in zijn ogen gekregen toen de barman zijn naam zei.
"O, ehm, excuseert u mij." De barman keek geschokt terwijl hij dat zei en ik wordt steeds nieuwsgieriger over wie die Harry Potter nou eigenlijk is. Vragend kijk ik naar Severus. Die kijkt me even aan, maar praat weer verder met de barman.
"Wij hebben eigenlijk grote honger, nietwaar, Ramona?" Vraagt hij en ik knik heftig. Mijn maag was hard aan het knorren. De barman loopt snel weg om ons eten te gaan halen.
"Je vraagt je af wie Harry Potter is?" Vraagt Severus mij. Ik knik.
"Nou, het begint met een tovenaar die slecht werd. Hij wilde steeds meer macht. Zo'n twintig jaar geleden ging hij op zoek naar volgelingen. Helaas kreeg hij die ook. De meeste volgde hem omdat ze zelf ook veel macht wilde, anderen omdat ze bang voor hem waren en anderen om meer… persoonlijke redenen."
Ligt het aan mij of kijkt Severus nu nog gekwelder dan dat hij al deed?
"Hij doodde iedereen die hem tegenwerkte. Hij vermoordde de ouders van Harry Potter, maar toen hij Harry zelf wilde doden, werd de spreuk naar hem teruggekaatst en verdween hij. Harry is dus degene die ons heeft gered van Voldemort. De slechte tovenaar dus." Vertelt Severus. Nu klonk Severus meer sarcastisch, alsof het hem niets kon schelen. Ik geloof niet dat hij Harry zo graag mag. De barman was weer op komen dagen en zet het eten voor onze neus. Heerlijke kippensoep. Severus begint te eten en ik verwacht niet dat hij nog meer zal vertellen. Met een zucht begin ik ook te eten. Severus merkte het en hij keek me aan.
"Het spijt me. Ik weet dat ik je niet echt help. Ik begrijp ook niet waarom Perkamentus mij heeft gevraagd." Hij kijkt weer naar zijn bord met soep. Ik heb het gevoel dat hij zit te liegen. Er is meer, meer dan dat hij mij wilt vertellen. Maar goed. Ik gun hem zijn geheimen.
"Ik kan niet veel langer meer bij je blijven." Ik schrik op van mijn soep. Hoewel hij niet zo spraakzaam is, is zijn gezelschap prettig.
"Ik moet terug naar Zweinstein. Ik moet mijn lessen voor gaan bereiden. We zullen straks wat geld gaan halen en ik zal je de winkels laten zien waar je je spullen kunt gaan kopen, want nu is het te laat om dat nog te doen." Hij begint weer te eten. Ik blijf hem aankijken. Ik wil weten waar hij geld gaat halen. Gaat hij het tevoorschijn toveren. Kunnen ze dat? Hij voelt mijn blik en kijkt me weer aan.
"Je moeder heeft je geld nagelaten. Het staat op de bank, Goudgrijp." Zegt hij kort en eet weer verder. Onzeker eet ik ook verder. Wat hij zei blijft aan me knagen. Het hele diner verder. Moeder. Mijn moeder. Wie was zij? Hoe was zij? Ik weet niet eens haar naam. Soms lijkt het of ik me dingen herinner. Ik ben immers toen ik een jaar was pas naar De Kindervriend gebracht. Ik moet tijdens mijn eerste levensjaren bij haar zijn geweest.
"Kom je?" Vraagt hij en houdt me een nieuwe cape voor. Een mooie groene cape. Ik had niet in de gaten gehad dat we klaar waren met eten en dat hij opgestaan was. Nog steeds met mijn gedachten elders, loop ik achter hem aan. Opeens staan we op een klein, ommuurd binnenplaatsje. Severus pakt een stok – zou dat een tovenstok zijn? – en tikt er drie keer mee op de muur. Tot mijn grote verbazing verscheen er een gaatje dat steeds groter en groter werd, totdat we voor een grote gebogen poort stonden die toegang bood tot een nauw kronkelend straatje met aan weerszijden gebouwen als uit een sprookjesboek. Het zijn winkels. Ik neem aan dat het er overdag volgeladen zal zijn met mensen, maar nu was het er stil.
"Deze straat wordt de Wegisweg genoemd." Zegt Severus en we lopen de straat in.
De lantarenpalen verspreiden een rustgevend licht terwijl we door de verlaten straat lopen. Severus geeft aanwijzingen en ik prent ze allemaal goed in mijn geheugen. Nee, het is anders. Het is alsof hij me er weer aan helpt herinneren, alsof ik het allemaal al ooit heb geweten.
"Daar kun je je ketel kopen," zegt Severus wijzend op een winkel. 'Ketels – Alle Maten – Koper, Roodkoper, Tin, Zilver – Zelfroerend – Opvouwbaar' stond er op een bord voor het raam.
"en misschien vind je het leuk om een uil te kopen. Dat kun je daar, bij Braakbal's Uilenboetiek. Uilen zijn heel nuttig."
Jammer dat de luiken gesloten waren. Ik kan nog een gedempt gekras horen vanuit de winkel.
"Hier kun je je uniform kopen," zegt Severus en wijst op een winkel waarop 'Madame Mallekin, Gewaden voor Alle Gelegenheden' staat. "je schoolboeken bij Klieder & Vlek en bij de Apothekerij een voorraadje basisingrediënten. Koop voor de zekerheid nog wat keveroogjes erbij. Ze zijn zo snel op."
Keveroogjes. Ik prent het in mijn geheugen.
"En de beste zaak voor een toverstok ik Olivander."
Ik zie de winkel nergens, maar Severus schenkt er verder geen aandacht aan, dus loop ik gedwee achter hem aan.
"Oké, we zijn er."
We staan voor een enorm wit gebouw. De grote bronzen deuren stonden nog open en er stond een vreemd wezen naast. Wat in hemelsnaam is dat. Ik kijk van Severus naar het wezen en weer terug. Het was een klein wezen, een kop kleiner dan ik, met een donker gezicht en lange vingers en voeten. Zijn intelligente ogen richten zich op ons en hij zegt met een beschuldigende ondertoon: "Als u snel bent, bent u nog net op tijd om uw geld te halen."
Ik was stil blijven staan om het wezen wat beter te kunnen bekijken. Een kobold. Dat is het. Het woord was zo boven komen drijven uit de verre uithoeken van mijn geheugen.
"Ramona? Kom snel. Je hoorde wat hij zei. We moeten snel zijn voordat de bank sluit."
Ik versnel mijn stap om Severus in te halen.
"Dit zijn kobolden, Ramona." Zegt Severus. Hij had me blijkbaar zien staren naar het wezen. Dat was ook niet echt moeilijk om over het hoofd te zien. Ik voel me rood aanlopen. Ik de bank was het nog vollop licht. Ik loop stilletjes achter Severus aan terwijl we een lange rij met kobolden achter een lang bureau passeren waarvan sommigen enorme edelstenen aan het tellen zijn. We lopen recht op de kobold achter een bureau op een plateau aan het einde van de gang af. Hij keek verstoord op.
"We wensen wat geld te halen uit de kluis van Miranda Maanlicht."
Miranda Maanlicht? Wie is dat? Is dat mijn moeder? Mijn hoofd tuimelt.
"Miranda Maanlicht is tien jaar geleden gestorven." Zegt de kobold zuur.
"Het is voor haar enige dochter, Ramona Maanlicht."
De kobold buigt zich voorover en Severus doet een stapje opzij, zodat hij mij kan bekijken.
"Ik zie wat u bedoelt." Zegt de kobold uiteindelijk, na mij een tijdje te hebben bestudeerd.
"Heeft u de sleutel?"
Het lijkt alsof die vraag voor mij net als voor Severus is bedoelt, die al in zijn zak tast.
"Sterrenhemel." Klinkt een stem en ik schrik ervan.
Ik sla mijn handen voor mijn mond.
Die stem kwam uit mijn mond!
Ik probeer het nog eens, maar hoe harder ik mijn best doe, des te minder geluid er uit mijn mond komt.
Er komt dus eenvoudig gezegd verder niets meer uit mijn mond.
Ik zie dat Severus vol verbazing naar mij staat te kijken en de kobold een beetje zelfvoldaan.
"Juist ja. Dat klopt. Dat is het wachtwoord." Zegt de kobold raadselachtig.
"Zie je, alleen een echte bloedverwant van Miranda Maanlicht zou dat wachtwoord hebben geweten, of kunnen zeggen na mijn vraag. Eigenlijk, zou een bloedverwant het moeten zeggen, als die vraag door mij werd gesteld. Dit bewijst dus dat jij een echte dochter van haar bent."
De kobold ziet dat ik hem nog steeds stomverbaasd aankijk en voegt nog wat toe met een blik op Severus: "Maar als hij het wachtwoord zou proberen te zeggen, zou dat niet lukken, want hij is geen bloedverwant van Miranda."
Severus staat nog steeds stomverbaasd naar mij te kijken.
Ik zie dat hij een envelop in zijn hand heeft.
Ik kijk in zijn ogen en het lijkt alsof hij uit een trance ontwaakt en kijkt de kobold weer aan.
"Geen wonder dat er op deze envelop staat om naar u in het bijzonder te gaan." Zegt Severus.
De kobold knikt en steekt zijn hand uit om de envelop aan te pakken.
Hij maakt hem open en bestudeert de kleine sleutel even.
"Oké, dat is ook in orde. Grijphaak!"
De kobold geeft de sleutel aan mij terwijl er een andere kobold aan komt lopen.
"Zou u mij willen volgen?" Vraagt hij en na nog een blik op de kobold achter het hoge bureau volg ik hem met de sleutel tegen mijn borst aan geklemd.
Miranda Maanlicht.
Dus zo heette mijn moeder.
Wanneer ik heb uitgevonden hoe ik moet praten zal ik het aan Severus vragen.
Ik heb zo'n gevoel dat hij er meer vanaf weet.
Grijphaak houdt een deurtje open en opeens staan we in een smalle stenen gang, verlicht door vlammende toortsen.
Er zaten kleine spoorrails in de vloer.
Grijphaak fluit even en er komt een karretje aangedenderd.
We stappen allemaal in en het karretje schiet vooruit.
De koude wind doet mijn ogen tranen en ik knijp ze stevig dicht.
Ik hoop dat het goed gaat.
Ik kruip dicht tegen Severus aan.
Die slaat zijn armen om me heen.
Ik geloof dat hij voelt dat ik hier niet zo van houd.
Eindelijk stopte het karretje.
"Kluis nummer 961." Zegt Grijphaak en we stappen uit.
Ik sta nog een beetje te wankelen op mijn benen, maar het lukt me Grijphaak de sleutel aan te geven zonder hem uit mijn handen te laten vallen.
Grijphaak maakt de kluis open en wanneer ik naar binnen loop vlammen er toortsen op die een grote ruimte verlichten.
Vol verbazing kijk ik mijn ogen uit.
Ik heb geen idee hoeveel dit geld waard is, maar hier ligt een fortuin.
Overal waar ik kijk liggen stapels gouden en zilveren munten, hopen kleine bronzen muntjes en ik zie zelfs grote edelstenen.
"Ja, je moeder kwam uit een rijk gezin." Hoor ik Severus een beetje meewarig achter me zeggen.
Ik draai me om om hem aan te kunnen kijken.
"Je moeder was nog, ehm, zoals ze dat zeggen, 'zuiver' van bloed. Haar bloedlijn was die van machtige magiërs. Daarom…" Hij kapt zijn zin af en ik zie hem snel de andere kant op kijken.
Daarom? Daarom wat? Waarom? Ik brand van nieuwsgierigheid, maar de blik in Severus' ogen weerhoud me om aan zijn cape te gaan hangen en hem te smeken meer te vertellen.
Hij kijkt zo…. zo verdrietig.
Er is geen ander woord voor.
Ik draai me daarom maar om en loop op het geld af.
Onzeker pak ik een van de grote gouden munten.
Severus komt naast me staan.
"Dat zijn Galjoenen." Legt hij uit. "Een Galjoen is zeventien zilveren Sikkels en één Sikkel is negenentwintig Knoeten. Dat zijn die kleine bronzen muntjes."
Hij ziet dat ik nog te verbaasd ben over die rijkdom én over de informatie over mijn moeder om wat van het geld te pakken en pakt een zak uit de hoek van de kluis.
Hij doet er wat geld in en we gaan weer naar buiten.
We gaan dezelfde griezelige weg in het karretje weer terug en staan weer voor ik het weet buiten.
Ik heb nu een hoop om over na te denken.
Mijn moeder heette dus Miranda Maanlicht en kwam van een lange lijn van 'bloedzuivere' tovenaars.
En daarom…
Verder weet ik het niet en nadat ik weer in mijn zachte bed ben gekropen blijft dat 'daarom' door mijn hoofd spoken.
```````````````````````````
Please review!!
De Wegisweg
``````````````````````
Ik strijk over de gladde stof van de jurk.
Wat aardig van die man om zomaar een jurk
voor me te kopen.
Hé, ik weet niet eens zijn naam!
Beetje ongemanierd van me.
Ik moet straks toch echt zijn naam vragen.
De stilte in mijn hoofd voelt vreemd aan.
Ik 'voel' niemand meer.
Het is echt griezelig, vooral omdat ik me nu om moet kleden.
Wat als er iemand binnen kwam?
Gelukkig is er een slot op de deur.
Snel doe ik hem op slot en kijk nogmaals de kamer rond.
Ik voel aan de zachte zwarte stof van de nieuwe jurk.
Vertrouwend op het slot van de deur trek ik mijn kleren uit en begin me te wassen.
Ik ben behoorlijk vuil.
Ik dep voorzichtig de blauwe plek op mijn wang.
Die begint gelukkig al te vervagen.
Ik zie dat de man behalve een nieuwe jurk en schoenen ook ondergoed en een panty had gekocht en doe ze aan.
De kleur groen van de panty paste goed bij mijn haarband.
Ik glij in de jurk.
Soepel valt hij in mooie plooien om mijn lichaam.
Ik bekijk mezelf in de grote spiegel.
Voor het eerst kan ik mezelf goed bekijken.
Ik ben niet echt lelijk.
In ieder geval, dat denk ik.
De jurk staat me goed, maar ik moet zo te zien mijn haren nog kammen.
Dat wordt een karwij.
Mijn lange golvend zwarte haren laten zich niet zo gemakkelijk kammen.
Voor de wasbak doe ik zonder er bij na te denken de haarband af en meteen dreunen er gedachten van anderen in mijn hoofd.
Ik grijp de rand van de wasbak om mijn evenwicht niet te verliezen.
Mijn God! Geen wonder dat ik altijd zo'n hoofdpijn had.
Eerst had ik er niet zo'n last van, maar nu ik een tijd met de haarband heb gedaan zijn al die gedachten onverdraaglijk.
Snel doe ik de haarband weer op.
Nou ja, dan moet ik het zo maar proberen te kammen.
Dat ging vrij goed.
Ik ga op het bed zitten en kijk naar de lakschoentjes.
Het zijn mooie schoentjes en ik probeer ze aan.
Ik loop een rondje en ben zeer tevreden.
Ze zitten als gegoten.
Ik bekijk me opnieuw in de spiegel en zie tot mijn verbazing en redelijk knap meisje van rond de 10 jaar.
Ik glimlach en zie voor het eerst dat ik kleine kuiltjes in mijn wangen heb.
````````````````````````````````````````
Een klop op de deur laat me schrikken.
Ik haal het slot van de deur en de man komt binnen.
"Zo." Zegt hij. "Het eten staan klaar."
Hij kijkt me keurend aan. "De kleren passen zie ik."
Ik knik en bedenk me weer hoe serieus de man kijkt.
Hij vermijdt mijn blik.
Op een of andere vreemde manier heb ik het gevoel dat hij bedroeft kijkt, maar ik weet het niet zeker.
Zonder haarband zou ik het zo geweten hebben.
"Kom je?" Vraagt hij, maar ik blijf staan.
"Nou?" Vraagt hij weer.
Ik loop op hem af en steek mijn hand uit.
Ik hoop dat hij begrijpt dat ik kennis met hem wil maken, dat ik wil weten hoe hij heet.
Hij kijkt naar mijn hand.
Zijn ogen zwermen omhoog naar mijn gezicht en ik zie dat hij het begint te begrijpen en schud mijn hand.
"Aangenaam, Ramona Maanlicht, mijn naam is Severus Sneep," zegt hij formeel. "professor Toverdranken aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus, hoofd van de afdeling Zwadderich."
Ik schrik.
Een leraar?
Dat had ik niet verwacht.
Hij leek niet op een leraar.
Nou ja, op het beeld dat ik van een leraar had.
Maar als hij het zegt zal het zo zijn.
Ik glimlach naar hem.
Hij kijkt snel weg en loopt de deur uit.
Een beetje verbaasd volg ik hem en doe de deur achter me op slot.
Ik zie dat hij al halverwege de trap is en ga op een holletje hem achterna.
Onderwijl schieten er allerlei vragen door mijn hoofd zoals 'wat is Zweinstein precies?', en 'wat bedoelt hij met afdeling?'.
We komen beneden aan en ik zie een groezelige gelachkamer.
Stampvol met mensen met vreemde puntmutsen op.
Ik zie de kale barman onze kant op kijken en zijn afwaswerk wegleggen. Hij loopt op ons af, werpt wat behoedzame blikken op Severus, wat ik niet zo vreemd vind. Severus heeft zijn dreigende masker weer op. Zou hij dat weten, of is het zijn 'neutrale' blik?
Met een tandeloze glimlach zegt hij tegen mij: "Welkom in de Lekke Ketel, jongedame."
Ik schenk hem een kleine glimlach en dat schijnt voldoende te zijn voor hem, want hij richt zich weer tot Severus.
"Is alles naar wens, professor?" Vraagt hij.
"Jazeker, we zijn alleen wat hongerig." Antwoordt hij met zijn duistere stem. De barman knikt even en gebaart ons hem te volgen. Ik kijk terwijl we naar een tafeltje in een rustige hoek lopen naar de andere mensen in de Lekke Ketel. Ze zien er zo vreemd uit. Ik kijk in het gezicht van een man die me nieuwsgierig in zich opneemt en kijk snel naar de grond.
"Gaat de jongedame dit jaar voor het eerst naar Zweinstein?" Vraagt de barman vriendelijk als we gaan zitten. Ik knik verlegen.
"Dan zit u in hetzelfde jaar als de heer Harry Potter. Misschien krijg je de kans om hem te spreken." Zegt de barman met een klank alsof ik zoiets een eer moet vinden, maar wie is in hemelsnaam Harry Potter?
"Het doen en laten van Harry Potter interesseert ons niet." Zegt hij duister. Ik kijk hem aan. Hij had een vreemde blik in zijn ogen gekregen toen de barman zijn naam zei.
"O, ehm, excuseert u mij." De barman keek geschokt terwijl hij dat zei en ik wordt steeds nieuwsgieriger over wie die Harry Potter nou eigenlijk is. Vragend kijk ik naar Severus. Die kijkt me even aan, maar praat weer verder met de barman.
"Wij hebben eigenlijk grote honger, nietwaar, Ramona?" Vraagt hij en ik knik heftig. Mijn maag was hard aan het knorren. De barman loopt snel weg om ons eten te gaan halen.
"Je vraagt je af wie Harry Potter is?" Vraagt Severus mij. Ik knik.
"Nou, het begint met een tovenaar die slecht werd. Hij wilde steeds meer macht. Zo'n twintig jaar geleden ging hij op zoek naar volgelingen. Helaas kreeg hij die ook. De meeste volgde hem omdat ze zelf ook veel macht wilde, anderen omdat ze bang voor hem waren en anderen om meer… persoonlijke redenen."
Ligt het aan mij of kijkt Severus nu nog gekwelder dan dat hij al deed?
"Hij doodde iedereen die hem tegenwerkte. Hij vermoordde de ouders van Harry Potter, maar toen hij Harry zelf wilde doden, werd de spreuk naar hem teruggekaatst en verdween hij. Harry is dus degene die ons heeft gered van Voldemort. De slechte tovenaar dus." Vertelt Severus. Nu klonk Severus meer sarcastisch, alsof het hem niets kon schelen. Ik geloof niet dat hij Harry zo graag mag. De barman was weer op komen dagen en zet het eten voor onze neus. Heerlijke kippensoep. Severus begint te eten en ik verwacht niet dat hij nog meer zal vertellen. Met een zucht begin ik ook te eten. Severus merkte het en hij keek me aan.
"Het spijt me. Ik weet dat ik je niet echt help. Ik begrijp ook niet waarom Perkamentus mij heeft gevraagd." Hij kijkt weer naar zijn bord met soep. Ik heb het gevoel dat hij zit te liegen. Er is meer, meer dan dat hij mij wilt vertellen. Maar goed. Ik gun hem zijn geheimen.
"Ik kan niet veel langer meer bij je blijven." Ik schrik op van mijn soep. Hoewel hij niet zo spraakzaam is, is zijn gezelschap prettig.
"Ik moet terug naar Zweinstein. Ik moet mijn lessen voor gaan bereiden. We zullen straks wat geld gaan halen en ik zal je de winkels laten zien waar je je spullen kunt gaan kopen, want nu is het te laat om dat nog te doen." Hij begint weer te eten. Ik blijf hem aankijken. Ik wil weten waar hij geld gaat halen. Gaat hij het tevoorschijn toveren. Kunnen ze dat? Hij voelt mijn blik en kijkt me weer aan.
"Je moeder heeft je geld nagelaten. Het staat op de bank, Goudgrijp." Zegt hij kort en eet weer verder. Onzeker eet ik ook verder. Wat hij zei blijft aan me knagen. Het hele diner verder. Moeder. Mijn moeder. Wie was zij? Hoe was zij? Ik weet niet eens haar naam. Soms lijkt het of ik me dingen herinner. Ik ben immers toen ik een jaar was pas naar De Kindervriend gebracht. Ik moet tijdens mijn eerste levensjaren bij haar zijn geweest.
"Kom je?" Vraagt hij en houdt me een nieuwe cape voor. Een mooie groene cape. Ik had niet in de gaten gehad dat we klaar waren met eten en dat hij opgestaan was. Nog steeds met mijn gedachten elders, loop ik achter hem aan. Opeens staan we op een klein, ommuurd binnenplaatsje. Severus pakt een stok – zou dat een tovenstok zijn? – en tikt er drie keer mee op de muur. Tot mijn grote verbazing verscheen er een gaatje dat steeds groter en groter werd, totdat we voor een grote gebogen poort stonden die toegang bood tot een nauw kronkelend straatje met aan weerszijden gebouwen als uit een sprookjesboek. Het zijn winkels. Ik neem aan dat het er overdag volgeladen zal zijn met mensen, maar nu was het er stil.
"Deze straat wordt de Wegisweg genoemd." Zegt Severus en we lopen de straat in.
De lantarenpalen verspreiden een rustgevend licht terwijl we door de verlaten straat lopen. Severus geeft aanwijzingen en ik prent ze allemaal goed in mijn geheugen. Nee, het is anders. Het is alsof hij me er weer aan helpt herinneren, alsof ik het allemaal al ooit heb geweten.
"Daar kun je je ketel kopen," zegt Severus wijzend op een winkel. 'Ketels – Alle Maten – Koper, Roodkoper, Tin, Zilver – Zelfroerend – Opvouwbaar' stond er op een bord voor het raam.
"en misschien vind je het leuk om een uil te kopen. Dat kun je daar, bij Braakbal's Uilenboetiek. Uilen zijn heel nuttig."
Jammer dat de luiken gesloten waren. Ik kan nog een gedempt gekras horen vanuit de winkel.
"Hier kun je je uniform kopen," zegt Severus en wijst op een winkel waarop 'Madame Mallekin, Gewaden voor Alle Gelegenheden' staat. "je schoolboeken bij Klieder & Vlek en bij de Apothekerij een voorraadje basisingrediënten. Koop voor de zekerheid nog wat keveroogjes erbij. Ze zijn zo snel op."
Keveroogjes. Ik prent het in mijn geheugen.
"En de beste zaak voor een toverstok ik Olivander."
Ik zie de winkel nergens, maar Severus schenkt er verder geen aandacht aan, dus loop ik gedwee achter hem aan.
"Oké, we zijn er."
We staan voor een enorm wit gebouw. De grote bronzen deuren stonden nog open en er stond een vreemd wezen naast. Wat in hemelsnaam is dat. Ik kijk van Severus naar het wezen en weer terug. Het was een klein wezen, een kop kleiner dan ik, met een donker gezicht en lange vingers en voeten. Zijn intelligente ogen richten zich op ons en hij zegt met een beschuldigende ondertoon: "Als u snel bent, bent u nog net op tijd om uw geld te halen."
Ik was stil blijven staan om het wezen wat beter te kunnen bekijken. Een kobold. Dat is het. Het woord was zo boven komen drijven uit de verre uithoeken van mijn geheugen.
"Ramona? Kom snel. Je hoorde wat hij zei. We moeten snel zijn voordat de bank sluit."
Ik versnel mijn stap om Severus in te halen.
"Dit zijn kobolden, Ramona." Zegt Severus. Hij had me blijkbaar zien staren naar het wezen. Dat was ook niet echt moeilijk om over het hoofd te zien. Ik voel me rood aanlopen. Ik de bank was het nog vollop licht. Ik loop stilletjes achter Severus aan terwijl we een lange rij met kobolden achter een lang bureau passeren waarvan sommigen enorme edelstenen aan het tellen zijn. We lopen recht op de kobold achter een bureau op een plateau aan het einde van de gang af. Hij keek verstoord op.
"We wensen wat geld te halen uit de kluis van Miranda Maanlicht."
Miranda Maanlicht? Wie is dat? Is dat mijn moeder? Mijn hoofd tuimelt.
"Miranda Maanlicht is tien jaar geleden gestorven." Zegt de kobold zuur.
"Het is voor haar enige dochter, Ramona Maanlicht."
De kobold buigt zich voorover en Severus doet een stapje opzij, zodat hij mij kan bekijken.
"Ik zie wat u bedoelt." Zegt de kobold uiteindelijk, na mij een tijdje te hebben bestudeerd.
"Heeft u de sleutel?"
Het lijkt alsof die vraag voor mij net als voor Severus is bedoelt, die al in zijn zak tast.
"Sterrenhemel." Klinkt een stem en ik schrik ervan.
Ik sla mijn handen voor mijn mond.
Die stem kwam uit mijn mond!
Ik probeer het nog eens, maar hoe harder ik mijn best doe, des te minder geluid er uit mijn mond komt.
Er komt dus eenvoudig gezegd verder niets meer uit mijn mond.
Ik zie dat Severus vol verbazing naar mij staat te kijken en de kobold een beetje zelfvoldaan.
"Juist ja. Dat klopt. Dat is het wachtwoord." Zegt de kobold raadselachtig.
"Zie je, alleen een echte bloedverwant van Miranda Maanlicht zou dat wachtwoord hebben geweten, of kunnen zeggen na mijn vraag. Eigenlijk, zou een bloedverwant het moeten zeggen, als die vraag door mij werd gesteld. Dit bewijst dus dat jij een echte dochter van haar bent."
De kobold ziet dat ik hem nog steeds stomverbaasd aankijk en voegt nog wat toe met een blik op Severus: "Maar als hij het wachtwoord zou proberen te zeggen, zou dat niet lukken, want hij is geen bloedverwant van Miranda."
Severus staat nog steeds stomverbaasd naar mij te kijken.
Ik zie dat hij een envelop in zijn hand heeft.
Ik kijk in zijn ogen en het lijkt alsof hij uit een trance ontwaakt en kijkt de kobold weer aan.
"Geen wonder dat er op deze envelop staat om naar u in het bijzonder te gaan." Zegt Severus.
De kobold knikt en steekt zijn hand uit om de envelop aan te pakken.
Hij maakt hem open en bestudeert de kleine sleutel even.
"Oké, dat is ook in orde. Grijphaak!"
De kobold geeft de sleutel aan mij terwijl er een andere kobold aan komt lopen.
"Zou u mij willen volgen?" Vraagt hij en na nog een blik op de kobold achter het hoge bureau volg ik hem met de sleutel tegen mijn borst aan geklemd.
Miranda Maanlicht.
Dus zo heette mijn moeder.
Wanneer ik heb uitgevonden hoe ik moet praten zal ik het aan Severus vragen.
Ik heb zo'n gevoel dat hij er meer vanaf weet.
Grijphaak houdt een deurtje open en opeens staan we in een smalle stenen gang, verlicht door vlammende toortsen.
Er zaten kleine spoorrails in de vloer.
Grijphaak fluit even en er komt een karretje aangedenderd.
We stappen allemaal in en het karretje schiet vooruit.
De koude wind doet mijn ogen tranen en ik knijp ze stevig dicht.
Ik hoop dat het goed gaat.
Ik kruip dicht tegen Severus aan.
Die slaat zijn armen om me heen.
Ik geloof dat hij voelt dat ik hier niet zo van houd.
Eindelijk stopte het karretje.
"Kluis nummer 961." Zegt Grijphaak en we stappen uit.
Ik sta nog een beetje te wankelen op mijn benen, maar het lukt me Grijphaak de sleutel aan te geven zonder hem uit mijn handen te laten vallen.
Grijphaak maakt de kluis open en wanneer ik naar binnen loop vlammen er toortsen op die een grote ruimte verlichten.
Vol verbazing kijk ik mijn ogen uit.
Ik heb geen idee hoeveel dit geld waard is, maar hier ligt een fortuin.
Overal waar ik kijk liggen stapels gouden en zilveren munten, hopen kleine bronzen muntjes en ik zie zelfs grote edelstenen.
"Ja, je moeder kwam uit een rijk gezin." Hoor ik Severus een beetje meewarig achter me zeggen.
Ik draai me om om hem aan te kunnen kijken.
"Je moeder was nog, ehm, zoals ze dat zeggen, 'zuiver' van bloed. Haar bloedlijn was die van machtige magiërs. Daarom…" Hij kapt zijn zin af en ik zie hem snel de andere kant op kijken.
Daarom? Daarom wat? Waarom? Ik brand van nieuwsgierigheid, maar de blik in Severus' ogen weerhoud me om aan zijn cape te gaan hangen en hem te smeken meer te vertellen.
Hij kijkt zo…. zo verdrietig.
Er is geen ander woord voor.
Ik draai me daarom maar om en loop op het geld af.
Onzeker pak ik een van de grote gouden munten.
Severus komt naast me staan.
"Dat zijn Galjoenen." Legt hij uit. "Een Galjoen is zeventien zilveren Sikkels en één Sikkel is negenentwintig Knoeten. Dat zijn die kleine bronzen muntjes."
Hij ziet dat ik nog te verbaasd ben over die rijkdom én over de informatie over mijn moeder om wat van het geld te pakken en pakt een zak uit de hoek van de kluis.
Hij doet er wat geld in en we gaan weer naar buiten.
We gaan dezelfde griezelige weg in het karretje weer terug en staan weer voor ik het weet buiten.
Ik heb nu een hoop om over na te denken.
Mijn moeder heette dus Miranda Maanlicht en kwam van een lange lijn van 'bloedzuivere' tovenaars.
En daarom…
Verder weet ik het niet en nadat ik weer in mijn zachte bed ben gekropen blijft dat 'daarom' door mijn hoofd spoken.
```````````````````````````
Please review!!
