HOOFDSTUK 5

De sorteerhoed

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Hoe ging het nou?

Ik stond daar en ineens zei ik 'sterrenhemel'.

Hoe deed ik dat?

Ik proef het woord nog op mijn lippen.

Het heeft iets te maken met ademhaling, dat weet ik, want fluisteren was me al gelukt.

Ik zuig mijn longen helemaal vol lucht en pers het in een keer naar buiten.

Nee, zo moet het niet.

Misschien als ik mijn 'keelspieren' aanspan.

Ik probeer het nog een keer en ik schrik me kapot wanneer er opeens een harde gil uit mijn keel komt.

Misty schrikt op uit haar slaapje en kijkt me gestoord aan.

Beneden zullen ze het wel niet gehoord hebben, want ik hoor het rumoer uit de gelachkamer.

Dus zo voelt het.

Het trilt in je keel.

Ik ga het nog een keer proberen, maar deze keer niet zo hard.

Ik voel mijn keel trillen en zachtjes hoor ik mezelf een noot zingen.

Ik probeer wat uit en hoor dat ik aardig kan zingen.

Ik val met een zucht achterover op mijn kussen en glimlach.

Ik ben trots op mezelf.

Ik heb in één avond leren praten.

Nou ja, praten.

Praten lijkt erop.

Ik ga weer rechtop zitten en kijk Misty aan.

Die kijkt nieuwsgierig terug.

Ze vraagt zich natuurlijk af wat ik in hemelsnaam aan het doen ben.

Ik glimlach naar haar en pak een boek uit mijn hutkoffer.

Het is 'Fabeldieren en waar ze te vinden.'

Ik sla het boek open op een willekeurige pagina en probeer hardop te lezen.

"Dee," ik schud mijn hoofd, "De Alf leeft in Groot-Brittannië en Ierland en wordt soms verward met het Keltische Aardmannetje."

Lees ik met haperingen.

Ik neem me voor om iedere avond stukken hardop te lezen en ik begin meteen.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Na een uur zucht ik en leg het boek opzij.

Het gaat best goed.

Afwezig aai ik Misty.

Het is al 10 uur en ik kleed me om, om te gaan slapen.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

De volgende morgen wordt ik wakker van Tom.

"Opstaan! Het is nu 9 uur. Zo te zien moet je nog enkele dingen opruimen, daarom heb ik je wat vroeger wakker gemaakt. Je taxi is er om 10 uur." Roept hij mijn kamer in en ik sta kreunend op.

Na snel mijn koffer ingeruimd te hebben en mijn kleren aangetrokken ga ik naar beneden om te eten.

Tijdens het eten bestudeer ik mijn kaartje.

King's Cross Station.

De Zweinstein-express vertrekt om 11 uur van perron 9 ¾ .

Hè? Ik verslik me in mijn brood en Tom komt ongerust even kijken en klopt me op mijn rug.

"Gaat het weer?"

Hijgend knik ik en ik kijk weer naar het kaartje.

Ik ben nog zo gewend dat ik niet kan praten dat ik hem het kaartje geef en vragend op het perronnummer wijs.

"Wat is er? Dat is het treinkaartje." Vraagt Tom onbegrijpend.

Ik tik nogmaals duidelijk op het perronnummer en ik zie dat hij het eindelijk begrijpt.

"O, je bedoelt perron 9 3/4 ?"

Ik knik opgelucht.

"Heeft Severus er niets over verteld?"

Ik schudde mijn hoofd.

"Nou, het perron is natuurlijk beschermd zodat er geen dreuzels op kunnen komen." Legt Tom uit. "Het is heel eenvoudig. Je moet gewoon tegen de muur tussen perron 9 en 10 lopen. Niet stoppen en niet bang zijn. Dat is heel belangrijk. Misschien kun je het op een holletje doen als je het eng vind."

Ik glimlach en knik met mijn hoofd om hem te bedanken.

Ik vertrouw mijn pas verworven stem nog niet.

Eerst nog een beetje trainen.

Ik eet mijn bord leeg en kijk op de klok.

Het is tien voor tien.

Ik ga naar boven om mijn koffer te pakken.

Ik doe snel de spulletjes van Misty er in – behalve de mand – en probeer hem naar beneden te sjouwen.

Phoe, wat is die koffer zwaar.

Tom komt me een handje helpen en daar ben ik heel blij mee.

Ik loop weer naar boven en pak het mandje.

Misty springt er snel in – luie kat – en we gaan naar beneden.

Ik betaal Tom en ga naar buiten om op de taxi te wachten.

Ik hoef niet erg lang te wachten en stap in.

"Waar wilt u heen?" Vraagt de chauffeur.

"King's Cross Station, alstublieft." Zeg ik na lang aarzelen met een hese stem.

Dat ging redelijk goed.

"Oké, komt voor mekaar."

De rit gaat vrij rustig en ik sta na een half uur op het station.

Nu op zoek naar perron 9 ¾ .

Ik loop, mijn hutkoffer achter me aan rollend, naar perron 9 en 10 met en zie nog net hoe een kleine, stevige vrouw met heel erg rood haar de muur in verdwijnt.

Dus dat bedoelde Tom.

Ik bekijk de muur even.

Hij ziet er heel solide uit.

Ik neem de mand met Misty stevig onder mijn arm en slik even.

Aarzelend begin ik te rennen, de muur komt steeds dichterbij.

Niet bang zijn.

Ik ben nu heel dichtbij en snel sluit ik mijn ogen.

Even hoor ik niets en ineens een heleboel stemmen.

Ik open mijn ogen weer en zie boven mijn hoofd een groot bord met daarop: Perron 9 ¾. Vertrek Zweinsteinexpress 11 uur.

Ik ben er.

Er staat een vuurrode stoomlocomotief die rook blaast over de hoofden van kinderen op het overvolle perron.

Ik kijk vol bewondering rond.

Overal zie ik opgewonden kindergezichten van alle leeftijden met grote koffers met kooien met uilen die knorrig naar elkaar krasten.

Ik ga snel op zoek naar een rijtuig, want ik zie dat de eersten al helemaal vol zitten.

Terwijl ik langs de grote trein loop kijk ik rond naar alle kinderen om me heen.

Ze staan allemaal te kletsen met vriendjes of zijn afscheid aan het nemen van familie.

De laatste coupé is nog niet bezet en ik zet Misty in haar mandje er vast in.

Ik trek mijn koffer bij me in de trein en doe de deur dicht.

Met een zucht ga ik zitten.

Ik wist niet dat je je zo eenzaam kunt voelen in zo'n drukte.

Ik heb nog nooit vrienden gehad.

Ik weet niet eens hoe ik vrienden moet maken.

Nou ja.

Dat maakt me niets uit.

Ik heb het al heel mijn leven gedaan zonder vrienden.

Ik ga gewoon mijn best doen op school, wat dat ook inhield.

Ik begon te lezen in 'Een Beknopte Beschrijving van Zweinstein'.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~



Ik had het boek net uit toen ik op de gang een hoop gerinkel en gekletter hoorde.

Er komt een opgewekte, mollige vrouw met kuiltjes in haar wangen binnen.

Ze kijkt even verbaasd en vraagt: "Zit je hier helemaal allen, meiske?"

Ik haal mijn schouders op.

"Nou ja, ik bemoei me nergens mee. Wil je wat van mijn karretje?"

Nieuwsgierig sta ik op om naar haar karretje te kijken.

Er ligt een heleboel soorten snoep die ik niet ken; Smekkies in Alle Smaken, Slobbers Beste Bubbelgum, Chocokikkers, Droptoverstokken, Pompoentaartjes, Ketelkoeken en nog veel meer.

Ik heb nog niet zo'n honger, ookal zit ik alweer 1 ½ uur in de trein, dus ik koop een paar pompoentaartjes, een aantal chocokikkers en een doosje Smekkies in Alle Smaken, gokkend op mijn gevoel dat dat de lekkerste zijn.

Ik betaal de mevrouw en bekijk mijn aankopen.

Ik maak het doosje Smekkies in Alle Smaken open en bekijk de inhoud.

Er zaten een heleboel kleine kleurige snoepjes in.

Ik stop een oranje kleurig snoepje in mijn mond.

Wat is dit nou voor rare smaak?

Wortel!

Ik grinnik en probeer een grijs gekleurd snoepje.

Ik zuig even, maar spuug hem meteen weer uit.

Bah! Peper.

Ik leg het doosje maar opzij en probeer een pompoentaartje.

Die smaakt goed.

Ik maak een doosje van een chocokikker open en schrik heftig wanneer er opeens iets uit springt.

Misty kijkt meteen op en volgt de kikker met haar groene ogen.

Ze is me net te snel af en slikt de kikker door.

"Was hij lekker?" Vraagt ik haar met een zachte stem.

Ik had mijn tijd daarstraks natuurlijk ook benut om te oefenen met praten.

Het is nog even wennen, maar het gaat al redelijk.

Misty kijkt me aan en likt nog even.

Zo te zien was hij lekker.

Hé, er zit een plaatje bij de chocokikker, maar er staat niets op, alleen wat tekst.

Waar is de foto?

Nou ja, maakt niet uit.

Er staat op dat Zalazar Zwadderich erop moet staan.

Er staat ook een tekst achterop:

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Zalazar Zwadderich. Één van de oprichters van Zweinstein's Hogeschool

voor Hekserij en Hocus-Pocus. Hij heeft zijn naam aan één van de vier

afdelingen gegeven..

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Ja, dat heb ik gelezen. Zalazar Zwadderich wilde een striktere selectie en alleen kinderen toelaten met 'zuiver' tovenaarsbloed en kreeg ruzie met de andere oprichters, Helga Huffelpuff, Rowena Ravenklauw en Godric Griffoendor.

Nou ja, dan zou ik in ieder geval wel toegelaten worden, als wat de kobold gezegd heeft waar is.

Mijn moeder was van zuiver tovenaarsbloed.

Zou mijn vader dat ook zijn geweest?

Ik zink diep weg in mijn gedachtes en merk niet dat het donker begint te worden.

Ik schrik pas weer op wanneer Misty tegen me aan begint te duwen.

Ik kijk haar aan.

Ze probeert me iets te vertellen.

"Wat is er?" Vraag ik hees.

Ik zie dat ze tegen mijn hutkoffer aan duwt en ik kijk naar buiten.

Het is al bijna donker.

Dan zullen we er wel al bijna zijn.

Er galmde opeens een stem door de trein: "Over vijf minuten arriveren we bij Zweinstein. Laat uw koffers alstublieft in de trein achter. De baggage wordt afzonderlijk naar school vervoerd."

Nu snap ik wat Misty probeert te zeggen en snel doe ik mijn schooluniform aan.

Ik heb hem nog maar net aan als ik de trein vaart voel minderen.

Snel stop ik mijn boeken en het overgebleven eten in mijn hutkoffer en pak Misty op.

Ze zal wel bij me blijven.

Ze hoort niet bij mijn baggage, ze is mijn vriendin.

De trein stopt en aarzelend stap ik uit.

Het is nog best koud en ik pak Misty stevig vast zodat ik haar niet zou kunnen verliezen.

De gang is namelijk overvol, maar iemand had geen moeite om er bovenuit te kunnen roepen: "Eerstejaars! Eerstejaars hierheen."

Ik zie een enorme man met warrig haar en een grote baard die bijna heel zijn gezicht bedekt en stap op hem af.

Hij blijft maar roepen.

Ik ben blij dat hij dat doet en dat hij een lamp bij heeft, anders was ik hem kwijtgeraakt.

"Vooruit, volg mij maar – nog meer eerstejaars? Pas op 't afstappie! Eerstejaars met mij mee!"

Heel voorzichtig volg ik de grote man over een smal, steil pad en heb moeite mijn evenwicht te houden.

Misty klampt zich angstvallig vast.

Ik ben benieuwd wat we gaan doen.

"Zo dadelijk zien jullie Zweinstein voor t eerst'," roept de grote man. "Gelijk om het hoekie."

Mijn vraag wordt snel beantwoord, want het smalle pad kwam plotseling uit aan de oever van een groot, inktzwart meer.

Aan de overkant stond een groot kasteel met talloze torens en torentjes en ramen die fonkelend afstaken tegen de sterrenhemel.

Er klonk een luid 'Oooooh!'

De man wijst naar een vloot kleine bootjes en zegt: "Niet meer dan vier per boot!"

Ik stap in een bootje bij nog 3 jongens en Misty schijnt geen bezwaar te hebben tegen het klotsende water aan weerszijden.

Ze krult zich op op mijn schoot.

"Iedereen aan boord?" Schreeuwt de man weer.

Hij zat alleen in een boot.

Dat mag ook wel voor een man van zijn omvang. "Oké – VAREN!"

De bootjes varen tegelijk weg en glijden stil over het spiegelgladde water.

Het kasteel ziet er prachtig uit.

Ik had nooit verwacht dat een school zo mooi kon zijn.

We naderen een klif en de man waarschuwt ons dat we onze 'koppen omlaag' moeten doen.

We glijden door een gordijn van klimop dat een grote opening bedekte.

Even drijven we door een donkere tunnel en komen dan aan bij een ondergronds haventje, waar ik voorzichtig uitstap en Misty op de grond zet.

Ze rekt zich even uit en kijkt me vermoeid aan.

"Hé, jij daar!" Ik kijk om, maar die roep was niet voor mij bestemd, maar voor een mollige jongen met rode wangen.

"Is dit jouw pad?" De man had de bootjes nog even gecontroleerd en dat was maar goed ook: hij hield een grote pad in zijn handen.

"Willibrord!" roept de jongen opgetogen en steekt zijn handen uit.

Nadat hij hem weer goed opgeborgen had klauteren we door een gang in de rosten omhoog, achter het licht van de lamp van de man aan.

Misty ziet er blij uit dat ze haar poten weer even kan strekken.

Eindelijk komen we uit op een glad, vochtig grasveld in de schaduw van het kasteel.

We lopen het stenen bordes op en ik hou me een beetje afzijdig terwijl de rest samen dromt bij de gigantische eiken deur.

"Is iedereen er? Heb jij je pad nog?" Vraagt de man en bonst drie keer op de deur.

De deur zwaait open en ik zie een lange, zwartharige heks met een groen gewaad.

"De eerstejaars, professor Anderling." Zegt de man tegen haar. Dus dat is Minerva Anderling.

"Bedankt, Hagrid. Ik neem het wel over."

Ze doet de deur wijd open en we stappen naar binnen.

We komen in een enorme hal die word verlicht door toortsen als bij Goudgrijp.

Een grote marmeren trap loopt naar de bovenverdiepingen.

We volgen professor Anderling.

Uit een deuropening rechts komt geroezemoes van honderden stemmen, maar we gaan naar een leeg kamertje, grenzend aan de hal.

Geïnteresseerd kijk ik om me heen.

"Welkom op Zweinstein." Zegt Anderling en ik richt mijn blik op haar strenge gezicht.

"Zo dadelijk begint het banket om het begin van het nieuwe schooljaar te vieren, maar voor jullie plaatsnemen in de Grote Zaal, worden jullie verdeeld over de verschillende afdelingen. Die indelingsceremonie is belangrijk, want tijdens je verblijf hier fungeert je afdeling min of meer als je familie. Jullie volgen lessen met de rest van de afdeling, slapen op de afdelingsslaapzaal en brengen je vrije tijd door in jullie eigen leerlingenkamer. De vier afdelingen zijn Griffoendor, Huffelpuf, Ravenklauw en Zwadderich. Elke afdeling heeft zijn eigen, nobele geschiedenis en heeft opmerkelijke heksen en tovenaars voortgebracht. Tijdens jullie verblijf op Zweinstein leveren eventuele triomfen afdelingspunten op en worden bij overtredingen van de regels punten afgetrokken. Aan het eind van het schooljaar wordt aan de afdeling met de meeste punten een beker toegekend. Ik hoop dat iedereen zijn of haar afdeling eer zal bewijzen. De afdelingsceremonie begint zo, in aanwezigheid van de overige leerlingen en leraren. Ik stel voor dat jullie je een beetje opknappen terwijl jullie wachten."

Ik zie dat ze even afkeurend naar de mantel van de jongen met de kikker kijkt en naar de jongen met vuurrood haar.

"Ik kom jullie halen als we zover zijn." Vervolgt ze. "Maak alsjeblieft geen herrie terwijl jullie wachten."

Ik verwerkt even de informatie die ze daarnet heeft gegeven.

Een afdelingsceremonie.

Wat gaan ze in hemelsnaam doen?

Ik heb in de trein al wat dingetjes geprobeerd.

Misschien kan ik de zweefspreuk doen.

Dan moet ik wel spreken.

Ik ben benieuwd wat Severus er dan van zal zeggen.

Een glimlach speelt even om mijn lippen als ik mezelf herinner aan de eerste keer dat ik had gesproken.

Ik zal alles doen om hier maar naar school te kunnen gaan.

Het ziet er zo ongelooflijk mooi uit.

Ik kijk naar Misty en hurk neer.

"Oké meisje, ik denk dat het beter is als je niet meegaat. Misschien kun je het kasteel alvast gaan verkennen." Fluister ik naar haar en ze kijkt me begrijpend aan, strijkt even met haar kopje langs mijn been en loopt het kamertje uit.

Severus had gezegd dat hij hoofd was van Zwadderich.

Ik hoop dat ik bij die afdeling kom, ookal hebben velen daar niet zo'n hoge dunk van.

Ik had enkele dingen opgevangen uit gesprekken tussen andere kinderen dat Zwadderich de afdeling was van de 'duistere' tovenaars.

Iemand had gezegd dat 'Jeweetwel' op die afdeling heeft gezeten.

Ik heb geen idee wie 'Jeweetwel' is, maar dat maakt me niets uit.

Ik ben hier op school om te leren.

Dat je afdeling als je familie is kan me niets schelen.

Wat heb je nou aan familie.

Ik heb nooit iemand van mijn familie gezien.

Ik heb ze niet nodig.

Ik ga mijn best doen hier op school en zorg ervoor dat ik opgemerkt wordt.

Ik hoor iemand gillen en kijk om me heen wat er te zien is.

Vol verbazing zie ik dat er ongeveer 20 spoken naar door de muur komen drijven.

Wit en doorschijnend zweven ze druk pratend door de kamer.

Ze zijn schijnbaar in een hevige discussie verwikkeld, want geen van de spoken merkt ons op.

De geest van een kleine, dikke monnik zegt: "Je moet vergeten en vergeven, zeg ik altijd maar. We zouden hem nog een kans moeten geven –"

"M'n beste Broeder, we hebben Foppe al meer dan genoeg kansen gegeven. Hij bezorgt ons een slechte reputatie en bovendien is hij niet eens een echt spook – hé, wat doen jullie hier?"

Een spook met een kanten kraag en een kniebroek ziet ons opeens staan.

"Nieuwe leerlingen!" Roept de dikke monnik, die glimlachend omkijkt. "Jullie worden dadelijk ingedeeld, neem ik aan?"

Ik zie een paar kinderen knikken.

"Ik hoop jullie terug te zien in Huffelpuf!" Zegt de monnik. "Dat was mijn afdeling."

"Vooruit, doorzweven!" Hoor ik professor Anderling zeggen. Blijkbaar is ze geluidloos binnengelopen. "De indelingsceremonie gaat beginnen."

De spoken zweven verder door de andere muur heen.

"Ga in de rij staan en volg me." Zegt professor Anderling en we gehoorzamen.

Ik sluit de rij en we lopen de hal door naar de Grote Zaal.

We komen binnen en ik ben onder de indruk van zijn schoonheid.

Er staat vier lange tafels vol met gouden borden en bekers waar alle overige leerlingen aan zaten.

Aan het hoofd van de vier tafels staat de lerarentafel en ik kijk de rij met leraren langs.

Daar zit Severus.

Hij is druk in gesprek met de leraar langs hem.

De zaal wordt verlicht door honderden zwevende kaarsen en ik kijk omhoog.

Volgens 'Een beknopte beschrijving van Zweinstein' moet het plafond behekst zijn.

En inderdaad.

Ik zie de hemel bezaaid met duizenden sterren.

We blijven voor de lerarentafel staan en ik kijk Severus even aan en glimlach even.

Hij neigt even met zijn hoofd en ik richt mijn aandacht op het kleine krukje dat professor Anderling neerzet.

Op de kruk zet ze een ontzettend smerige en oude hoed.

De hele zaal kijkt verwachtingsvol naar de hoed en dus blijf ik ook maar kijken.

Het is even helemaal stil in de zaal, maar ik zie de hoed opeens even bewegen.

Een scheur bij de rand gaat open en de hoed begint tot mijn verbazing te zingen:

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Ik ben misschien wat sjofel

Maar dat is de buitenkant.

Niemand weet zo goed als ik,

Van de hoed en van de rand.

Op gebreide mutsen kijk ik neer,

En ook op hoge hoeden,

Ik ben de sorteerhoed van de school,

En weet meer dan je zou vermoeden.

Al puilen de geheimen uit je hoofd,

De sorteerhoed ziet ze vast.

Dus zet me op, dan zeg ik je,

Wat het beste bij je past.

Misschien hoor je bij Griffoendor,

Bekend om zijn dapperheid,

Ja ridderlijkheid en durf en lef,

Is wat Griffoendors onderscheidt.

Misschien hoor je bij Huffelpuf,

Vind je hard werken oké,

Huffelpuffers blinken uit door trouw,

En hebben geduld voor twee.

En bij het wijze Ravenklauw,

Vinden mensen met verstand,

Die geleerd en bij de pinken zijn,

Altijd wel een geestverwant.

Misschien voel je je pas werkelijk thuis,

Als je naam bij Zwadderich prijkt.

Die sluwe lui schuwen echt niets,

Als hun doel maar wordt bereikt.

Dus raak vooral niet in paniek,

Zet me rustig op je kop,

Al ben ik een hoed, ik heb van jou,

Vast een vrij hoog petje op!

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

De zaal barst uit in een oorverdovend applaus.

Ik hoef alleen de hoed op te zetten en dat is alles?

Dat is makkelijk.

De hoed was ook niet zo lovend over Zwadderich.

Dat maakt niets uit.

Ik wil gewoon bij Zwadderich.

Het wapen spreekt me ook het meest aan – ik had ondertussen de wapenkleden aan de muur staan te bewonderen.

Die van Griffoendor was waarschijnlijk de rood en gouden wapen met een leeuw – de hoed sprak van dapperheid en moed -, die van Ravenklauw was waarschijnlijk de raaf – wat wel logisch klonk – met als kleuren brons en blauw.

De hoed had ook gesproken van sluwheid bij Zwadderich en de twee dieren die over waren waren de das en de slang.

De slang leek mij het meest sluw dus die hoort volgens mij bij Zwadderich.

De kleuren waren zilver en groen.

Groen is mijn lievelingskleur.

"Als ik je naam zeg, zetten jullie de hoed op en gaan op het krukje zitten om ingedeeld te worden." Zegt professor Anderling en ik kijk naar de hoed. "Albedil, Hannah!"

Een meisje met een roze gezicht en blonde vlechten loopt struikelend naar de kruk en gaat zitten.

Ze zet de hoed op en even is het stil.

"HUFFELPUF!" Roept de hoed luid.

De leerlingen rechts juichen en klappen voor Hannah en ze gaat aan de tafel zitten.

De das is inderdaad Huffelpuf. Denk ik tevreden.

"Bonkel, Suzanne!"

"HUFFELPUF!" Roept de hoed weer.

"Bootsman, Terry!"

"RAVENKLAUW!"

De tweede tafel van links applaudiseert en ik zie dat sommigen Terry een hand wilden geven.

Als ze dat bij mij maar laten.

De leerlingen aan de tafel van Zwadderich zagen er allemaal niet zo vriendelijk en een beetje nors uit.

Mooi, dan heb ik geen last van ze.

We zijn alweer enkele namen verder en ik zie dat een meisje met een grote bos krullen wordt ingedeeld bij Griffoendor.

Ik zie dat de jongen van de pad wordt ingedeeld en daar verbaas ik me over.

Hij ziet er helemaal niet moedig en dapper uit.

Hij vergeet zelfs de hoed af te zetten en moet weer terug lopen om hem aan een meisje genaamd 'Melissa Maanzaat' te geven.

Melissa, zo heette mijn moeder ook.

"Malfidus, Draco!" Roept Anderling.

Hij wordt ingedeeld bij Zwadderich en ik bedenk me met een sluwe glimlach op mijn gezicht dat ik me misschien toch wel een beetje ga mengen in de groep

"Maanlicht, Ramona!" Roept Anderling en door zelfverzekerd te kijken hoop ik dat mijn zenuwen niet te zien zijn.

Ik ga zitten en de hoed zakt over mijn ogen zodat ik naar de duisternis in de hoed kijk.

Geduldig wacht ik af.

'Hmmm, laat eens zien.' Zegt een stemmetje in mijn oor, of is het in mijn hoofd? 'Je bent moeilijk om in te delen. Maar ik zie waar je voorkeur naar uit gaat. Weet je het zeker?'

'Ik wil heel graag bij Zwadderich.' Denk ik krachtig.

'Zwadderich kan je een machtige heks maken, zeker met jouw talenten. Weet je zeker dat je niet bij Griffoendor wilt? Daar zul je nobel worden. Nee? Oké dan. Wees voorzichtig dat je niet tot het slechte wordt verleidt – ZWADDERICH!'

De meest rechtse tafel applaudiseert beleefd en rustig zet ik de hoed op de kruk en loop naar de tafel.

Met een glimlachje ga ik naast de jonge genaamd Draco zitten.

"Dat duurde lang." Zegt hij tegen mij en ik kijk hem even hooghartig aan en geef hem een scheve glimlach.

"Potter, Harry!" Wordt er geroepen door professor Anderling en nu wil ik ook wel eens weten over wie iedereen het altijd heeft.

Ik zie een doodnormale jongen met piekerig zwart haar en een ronde bril.

Iets aan hem komt me bekend voor, maar het kan niet dat ik hem al eerder heb gezien dus zet ik de gedachte meteen uit mijn hoofd.

Natuurlijk wordt hij ingedeeld bij Griffoendor en ik richt mijn aandacht op de Oppertafel.

Ik vang de blik van Severus weer en het lijkt even alsof hij trots kijkt vlak voordat ik mijn aandacht op de man in het midden richt.

Dat is zeker Albus Perkamentus.

Hij heeft een lange zilverwitte baard en dito haren.

Hij ziet er vriendelijk uit.

Het laatste meisje wordt ingedeeld bij Zwadderich en komt naast me zitten.

Tsss.

Niet mijn type, denk ik.

Haar naam heb ik gemist.

Ik bekijk haar even vanuit mijn ooghoeken en zie dat ze mij ook zit te peilen.

"Hai. Ik ben Bella." Zegt ze.

Inderdaad, niet mijn type.

Zelfs een stomme naam.

Ik kijk haar verveeld aan en snel wend ze haar blik op de persoon waarvan ik dacht dat het Albus Perkamentus was.

Hij was gaan staan en spreidt zijn armen.

Ik had blijkbaar gelijk.

Dat ís Albus Perkamentus.

"Welkom!" Zegt hij. "Welkom op Zweinstein, aan het begin van een nieuw schooljaar. Voor het feestmaal begint, zou ik graag een paar nieuwe woorden willen zeggen. En dit zijn ze: Domkop! Blubber! Kleinood! Kriel! Dank u."

Hij gaat weer zitten en ik kijk hem verbluft aan.

Die móet getikt zijn.

Zwakjes klap ik met de rest van de zaal mee.

Gesprekken beginnen rond me en ik besluit dat ik geen zin heb om met iemand te praten en negeer het meisje met de domme naam.

Ik zie dat de gouden schalen plots zijn gevuld met de lekkerste dingen die ik ooit heb gezien.

Dit zal smaken.

Er zijn zelfs een heleboel dingen die ik nog nooit heb gegeten.

Ik schep van alles wat op.

Ik heb in het tehuis vaak 's avonds geen eten gehad.

Zo te zien zal dat hier niet het geval zijn.

Met smaak eet ik mijn bord leeg.

Ik zie met verbazing dat de kleine blonde jongen naast me drie keer opschept.

Ik heb na twee keer al genoeg en nu zie ik pas waarom de jongen – Draco Malfidus was het, niet? – een beetje ongelukkig kijkt: er zit een afschuwelijk spook langs hem.

Hij lijkt naar niets speciaals te kijken, alleen maar een beetje voor zich uit te staren met zijn uitdrukkingsloze ogen.

Zijn gewaad is helemaal bespetterd met zilverachtig bloed.

Eenhoornbloed.

Hoe kom ik daar nou opeens op?

Maar ik weet het zeker.

Het is eenhoornbloed.

Als hij ooit een eenhoorn heeft gedood is het niet echt een goed persoon geweest.

Het schokt me wel, de eenhoorn die ik had gezien bij Olivander was zo prachtig.

Zoiets kun je toch niet doden?

Maar tot mijn verbazing schrikt het me niet af, het maakt me alleen maar meer nieuwsgierig.

Ik kijk naar de twee jongens tegenover Draco.

Hij schijnt goede vrienden te zijn met die twee niet erg slim uitziende bullebakken.

"Heb jij geen honger meer? Je hebt zo weinig gegeten." Vraagt Draco en ik kijk hem weer aan.

Wat zou hij ervan vinden als ik niets zeg?

Ik besluit om alleen maar even mijn hoofd te schudden, maar met een vriendelijk gezicht.

Ik zeg maar niets.

Ik bewaar het geheim nog even voor mezelf.

Severus zal de eerste zijn die ervan onder de indruk mag zijn.

Draco kijkt me nog even aan maar richt zijn aandacht dan weer op het eten en ik zie dat de borden nu gevuld zijn met toetjes.

Ik zit eigenlijk al vol, maar de appeltaart ziet er zo verleidend lekker uit dat ik een klein stukje pak en het met smaak op eet.

Ik kan het niet laten om te luisteren naar het zinloze gesprek van Bella met de jongen tegenover haar.

Ze is geen volbloed.

Ik ook niet.

Hè?

Hoe weet ik dat nou?

Ik ben er opeens van overtuigt dat mijn vader een halfbloed was.

Moeder een heks, vader een Dreuzel.

Moeder was wel een volbloed.

Zeker weten.

Wat me wel al een hele tijd dwars zit is waarom ik sommige dingen toch zo zeker weet, of me zo bekend voorkomen terwijl ik nog helemaal niets weet van de toverwereld.

Desondanks schokken dingen me niet die me eigenlijk wel zouden moeten schokken.

Vreemd.

Ik vraag me af of dat iets te maken heeft met mijn krachten.

Mijn gedachtelezende krachten.

Eigenlijk zal ik ze een keer onder de knie moeten krijgen.

Ze kunnen heel nuttig zijn.

De toetjes verdwijnen en Albus Perkamentus staat weer op.

Het werd weer helemaal stil in de zaal.

"Ahum – nog even een paar mededelingen aan het begin van het schooljaar, nu we gedrenkt en gevoederd zijn. Vooral de eerstejaars moeten weten dat het bos op het schoolterrein verboden gebied is. Die waarschuweing moeten sommige oudere leerlingen zich trouwens ook nog maar eens goed inprenten." Hij keek even naar de Griffoendor-tafel.

Natuurlijk hebben die zich weer moeten bewijzen – dapperheid, durf en lef.

Jaja.

Stommiteit eerder.

Het bos is heel erg gevaarlijk.

"Meneer Vilder de conciërge," vervolgde Perkamentus. "heeft me verzocht om jullie eraan te herinneren dat er tussen de lessen niet getoverd mag worden op de gangen. In de tweede week van het schooljaar worden er proefwedstrijden gehouden voor de Zwerkbalteams. Leerlingen die voor hun afdeling willen spelen, moeten contact opnemen met madam Hooch. En ten slotte wil ik jullie op het hart drukken dat de rechtergang op de derde verdieping dit jaar verboden terrein is voor iedereen die geen uiterst pijnlijke dood wil sterven." Hij kijkt heel erg serieus.

Ik vraag me af wat er zo gevaarlijk kan zijn aan die gang.

Wel meer mensen, te horen aan het geroezemoes dat is begonnen.

"En laten we nu, voor we naar bed gaan, uit volle borst het schoollied zingen!" riep Perkamentus en hij zwaait met zijn toverstok en een lange gouden sliert vloog eruit die woorden vormen.

"Iedereen mag zijn of haar lievelingsmelodie zingen." Zegt Perkamentus. "En van je ene, tweeë!"

De hele zaal bulderde:

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Zweinstein, Zweinstein, Zwijnig Zweinstein,

Leer ons toch volop.

Of we nu oud en kaal zijn,

Of jong met een puistenkop.

Prop onze hoofden vol met weetjes,

Hopelijk voelen ze zich daar thuis,

Want nu zijn ze leeg en tochtig,

Vol vliegjes, stof en gruis.

Leer ons wat het weten waard is,

Maak ons ietsje minder dom,

Doe je best, dan doen wij de rest,

En studeren onze hersens krom!

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Niemand was tegelijk klaar.

Ik zing echter niet mee.

Heb ik geen zin in.

De tekst ken ik tot mijn verbazing zonder naar het lint te hoeven kijken.

Eigenlijk een best domme tekst.

De laatste twee eindigden hun versie en iedereen begon te klappen.

"Ah, muziek!" Roept Perkamentus en hij veegt zijn ogen af. "Een grotere betovering dan al onze armzalige pogingen hier! En nu naar bed. Vooruit met de geit."

Iedereen staat op en ik loop achter Draco aan.

Die zal wel weten waar hij heen gaat, hij loopt immers achter een klassenoudste aan.



~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Zittend op mijn prachtige hemelbed dacht ik na.

Ik moest de kamer delen met nog drie meisjes.

Waaronder het meisje genaamd Bella.

Juk, Bella.

En dat andere meisje.

Hoe heette ze ook alweer?

Pansy?

Niet zo heel erg slim.

Daar kun je volgens mij geen goed gesprek mee houden.

Ik zucht.

Is er dan niemand waarmee ik heel misschien toch vriendschap mee zou kunnen sluiten?

`````````````````````````````````````````

Please review!!