Diezelfde avond stond Lillian thee te zetten in de keuken, ze had willen vragen welke smaak Lucius het liefst wilde, maar hij had de deur van zijn kamer op slot gedaan. Voor de zoveelste keer.

Maar dat was niet het enige dat ze graag wilde weten. De gedachte dat er nog iemand in het huis was die middag bleef door haar hoofd spoken. Ze had er geen idee van dat haar baas andere mensen kende, die niet voor hem werkte zoals zij.

Voorzichtig liep ze met het dienblad de drie trappen op die naar het vertrek van Lucius leidde. Na tien minuten was ze dan ook pas eindelijk boven, zachtjes klopte ze op de deur. "Meneer Gravestein. Mag ik binnenkomen?"

Hij had haar de hele middag al ontlopen en was eigenlijk niet van plan om haar binnen te laten, maar toen hij haar op haar liefst 'Alstublieft?' hoorde vragen gaf hij eindelijk toe. Hij kamde zijn haar voor de verminkte kant van zijn gezicht en liep naar de deur.

Ze hoorde hem de schuif van de deur halen en niet veel later ging de zware deur open. Lillian stormde snel naar binnen en zette het dienblad op het koffietafeltje. Ze keek geïntrigeerd om zich heen, ze was nog nooit in dit gedeelte van het huis geweest, en zeker niet in Lucius zijn kamer.

Het waren eigenlijk twee verdiepingen in één kamer. Op de begane grond stonden twee bordeauxrode banken bij een gezellige haard. Het grootste gedeelte van de muren werd in beslag genomen door torenhoge boekenkasten en de andere wanden door tientallen schilderijen met wat ongetwijfeld familieleden van Lucius waren. De gepolijste houten trap zou waarschijnlijk naar het slaap gedeelte leiden.

"Ik zie dat je een grote interesse in de inrichting van mijn onderkomen toont. Iets dat mij zeker vleit, maar dat doet niet af van het feit waarom u hier bent. Ik herinner me niet om uw diensten gevraagd te hebben."

"Nee, dat heeft u inderdaad niet, maar het leek me zo aardig u wat te eten en te drinken te brengen. U zit tenslotte al de hele dag bovenin uw kamer. Het lijkt me dat een man na een paar uur wel honger krijgt. En ik vond dat u wel wat gezelschap verdiende, u heeft nooit bezoekers."

"Ik heb jouw sympathie niet nodig," gromde hij.

"Volgens mij zeg je dat al veels te lang tegen iedereen," zei Lillian zuchtend, "je moet jezelf niet zo afsluiten. Ik weet niet wat er met je is gebeurt in het verleden en eigenlijk kan me dat ook weinig schelen. Maar ik geloof niet dat het jouw schuld was en dat moet je jezelf ook niet aanpraten. Je maakt jezelf kapot zo."

Een tijd zij hij niets, hij staarde alleen uit het raam. Hij keek hoe Ayla tevergeefs een vlinder in haar bek probeerde te vangen. "Zou je me alleen willen laten," zei hij koeltjes, "ik laat het wel weten als ik iets van je wil."

Geïrriteerd liep Lillian de kamer uit en stormde de trappen af naar beneden. Wat was het toch een verbitterde man, ze kon wel schreeuwen van frustratie. Om wat van haar spanning weg te laten ebben begon ze de stoffige schilderijen in de hal schoon te maken.

Na drie schilderijen viel haar echter iets op, het onderschrift luidde namelijk: Toulouse de la Menoir. 1832-1842.